Heeren te kennen, alsmede om het heil der Kerken, moet het ons allen te doen zyn. Littooij. Een anderen staat des levens. Wij lezen in de Amsterdamsche Kerkbode „De Classicale vergadering (van 11 Sept.) neemt kennis van het verzoek van Dr. A. Kuyper em. pred. van Amsterdam, door zijn Kerkeraad ter tafel gebracht, en oordeelt dat naar Art. 12 van de kerkenordening hieraan voldaan moet worden. Zij besluit aan den kerkeraad van Amsterdam te schrijven, dat de classe met dank aan den Heere, de vele diensten erkent en waardeert door Dr. A. Kuyper aan de kerken bewezen en dat zy hem in zijn ambt als Minis ter van H. M. de Koningin Gods onmisbaren zegen toewenscht" In de vergadering des Kerkeraads dd. 12 Sept. wordt gerapporteerd zoo lezen wij in dezelfde Kerkbode - „dat de classe de benoe ming tot Minister van Binnenlandsche Zaken rekent onder de groote en gewichtige oorzaken tot het overgaan tot eenen anderen staat des levensen dat zij adviseerde bij de mededee- ling daarvan te voegen een woord van dank erkentenis voor den door Dr. A. Kuyper alhier verrichten arbeid als Dienaar des Woords en een woord van heilbede bij de vervulling van de taak, nu op zijne schouders rustende." Uit dit een en ander blijkt dus, ten le, dat Dr. Kuyper em. predikant was en bleef zoolang zijn Hooggel. als professor in de theologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam werkzaam wasen ten 2e, dat Zijn Hooggel. sinds hij als Minister optrad, tot een anderen staat des le vens overging. In de 3e plaats ligt, in hetgeen Dr. K. vroeg, de kerkeraad en de classis gaf en goedkeurde, opgesloten, dat er voor dienaren des Woords gewichtige redenen kunnen zijn, om tot een anderen staat des levens over te gaan. Over dit een en ander zou o. i. heel wat kunnen onderzocht en gezegd worden. Doch met dankbaarheid aan God erkennen ook wij, dat, nu Z.H.G. tot een anderen staat des levens is overgegaan, erkend mag en móet worden, het geen Z.H.G. in het predik- en professorenambt voor Gods kerken in dezen 'lande deed. En in den nieuwen staat des levens, m. a. w. als Minister onzer Koningin wenschen ook wij, dat Dr. K. nog veel voor ons land en volk en voor ons koninklijk huis, alsmede voor Gods kerken zal mogen doen. Ten opzichte van een ieder zouden wij het echter niet mede voor onze rekening durven nemen, dus goed keuren, dat hij als dienaar des Woords tot een anderen staat des levens overging, en byv. het lidmaatschap der Kamer of het Ministerschap des lands verwisselde met het Ministerschap op geestelijk terrein en van den Koning der Koningen. Maar daar Gods Woord ons leert, bijv. m de besnijdenis van Timothëus, dat met tijden en omstandigheden mag en moet gerekend wor den, zoo zou ik ook hier zeggenieder geval moet op zich zelf beoordeeld wordenen in dit geval kan en moet de goedkeuring om vele en velerlei goede redenen, ja met het oog op overheid, land, volk en kerken vérleend worden. Omdat wij er geen algemeenen regel uit wenschen genomen te zien, veroorloven wij ons dit in het publiek uit te spreken. Littooij. De Troonrede. Mijn eersten indruk en eerste woord, na het lezen der Troonrede was ferm, zulk eene Troonrede las ot hoorde ik in den tijd dat ik mede leefde niet. En het was niet het kleed, maar de inhoud, waarop in de eerste plaats al mijne aandacht gevestigd was. Doordat de stijl der Troonrede niet philosophisch of hoogdravend, maar eenvoudig en duidelijk is, kan hetgeen er in gezegd wordt, gemakkelijk begrepen wor den. Aanstonds viel het dan ook in het oog en trok het de aandacht, dat van regeeringswege met het door en door materialistische der laatste tijden gebroken was. Hetgeen ten spijt der liberalen, door ons Christenvolk en dus ook door ons bij gelegenheid der verkiezing op 'den voorgrond werd gesteld, vernamen wij, Godlof, nu ook uit de Troonrede, namelijk het hooge gewicht van de geestelijke en zedelijke belan gen. Zij stonden voorop en daarmee zal dus, natuurlyk voorzoover dat mogeiyk is, in de eerste plaats gerekend worden. 't Is inderdaad of wii, door Gods groote ont fermingen over ons land en volk, te dezen opzichte eene betere en nieuwe toekomst zijn ingetreden en te gemoet gaan. Zien wij op Neerlands afval en zonde, dan is er reden om deze ontfermingen Gods te bewonderen en te zeggen„Hy doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtig heden". Hoe groot is Gods onderscheiding ten opzichte van ons, vergeleken by hetgeen ons broedervolk in Afrika doorleven moet. Honderdmaal meer dan het broedervolk, dat van overheidswege God in erkentenis hield, hadden wij het oordeel der voortdurende verach- tering en van deai verdelgingsoorlog verdiend. De gangen Gods zijn in het heiligdom Dat bladen als de Middelburgsche Courant daarvan niets inzien en mitsdien niet het minste besef hebben, zie, dat teekent en smart. Woorden van waardeering toch ontbreken, ja, de toon waarin de sluiting der oude en de opening der nieuwe Kamer werd besproken, waren kleinzielig en bitter. Het spook van het clericalisme blijft den redacteur van evengenoemd blad blijkbaar achtervolgen en verontrusten, 't Is zelfs of de logica zoek is. Het blad toch blijft zich vol strekt niet gelijk. Immers, by gelegenheid van de verkiezingen zegt ze telkens dat de clericalen afbreken zul len wat de liberalen opbouwden, ja, stilstand en verachtering op verschillend gebied zullen ver oorzaken. Thans echter somt het blad verschil lende dingen op, die deze Regeering wil, maar ook door de vorige regeeringen en de liberalen gewild werden. Nu kan men, als men onnoo- zel is, den indruk krijgen of deze Regeering by na in alles hetzelfde wil, en er, wat de zaken aangaat die behandeling vereischen,schier geene verandering is. Het is alsof deze Regeering slechts leven zal uit de nalatenschap van de vorige en van de liberalen. Van het stilstaan en afbreken, van het blind zijn voor de volksbelangen, is nu geen sprake meer. Zie, als hetgeen vóór de verkiezingen gezegd werd, onwaar is en hetgeen nu gezegd wordt, waar is, dan behoeft dit blad niet ongerust te zyn. Veeleer heeft het dan reden om te zeggen zij hebben ook weieens recht op een beurt. Maar het verschil, het blad weet dat ook wel, zit 'm in hetgeen de Troonrede voorop stelt. Daarmee zal in alles, in zooverre het nu reeds mogelijk is, rekening worden gehouden. Er is, en dat mogen wij ook niet uit het oog verliezen, wel voor een tijdperk van vier jaren werk aangegeven. De Heere geve dat al de aangegeven arbeid door dit Ministerie tot een goed einde mag gebracht wordenLittooij. VARIA. De andere schakeering. In ons vorig nummer gaven we de kristal heldere uiteenzetting van Voetius' leer omtrent de wedergeboorte vóór den Doopzooals prof. Bavinck die ten beste geeft in zijne Bazuin artikelen over de onmiddelijke weder geboorte. Thans wilden we de andere schakeering too- nen en prof. Bavinck stelt ons daartoe kostelijk in de gelegenheid. Hg schrijft ditmaal aldus: Het gevoelen van hen, die tegen Voetius over staan, wordt zeer duidelijk uiteengezet door Jesaias Hillenius, predikant te Drachten, die in 1751 en 1752 te Leeuwarden het licht deed zienDe Mensch beschouwt in de staat der diende, der genade en der heerlijkheid enz. In het tweede stuk van dat werk stelt hij op bi. 705 de vraag Of in alle uitverkorene van het eerste beginzel van hun leven af een zaadt der wedergeboorte is, dat op den bestemden tijdt komt uit te spruiten? Daarop geeft hij het volgende ten antwoord 1. Dat zekerlijk de uitverkorene voor hunne wedergeboorte eenige voorregten hebben boven de verworpene, als dat God hen aanmerkt als zoodanige, voor welke zyn Zoon voldaan heeft en voor hen het regt ten leven verworven heeft. Dat God hen aanmerkt als zijne uitverkorene, welken Hij de middelen der zaligheit verleent, met dat oogmerk, om hen daaronder ter be- paalder tijdt kragtdadig te veranderen. Dat Hy hen bewaart, dat zy zig niet schuldig maken aan de onvergeeflike zonde tegen den H. Geest, en wat dies meer mag zijn. 2. Dat ook eenige uitverkorene wederge boren worden voor het gebruik van hun ver standt door de almachtige kragt Godts, willen wy niet betwisten. Maar dat alle de uitver korene van het eerste beginzel van hun leven een zaadt der wedergeboorte zouden hebben, oordelen wy dat in het Woordt Godts niet ge- leert wordt, maar veel eerder het tegendeel. Want 1° de H. Schrift leert ons duidelijk, dat zij doodt zijn door de misdaden en zonden, gelyk Paulus van de bekeerde Epheziërs zegt, dat ze geweest waren, ende gewandelt hadden na de eeuwe dezer wereldt, na den Oversten der magt des lugts, des geests, onder welken zy eertijds verkeert hadden in de begeerlikheden des vleeschs, doende den wille des vleeschsen der gedagten, Eph. 2 1—3. Wat zaadt der wedergeboorte zal dan in hen konnen geweest zijn? En van de bekeerde Corinthiërs zegt dezelve Aposteldit waart gij zommige, te weten volgens het voorgaande vers, hoereerders, afgodendienaars, overspelers etc. Maar gy zyt afgewasschen, maar gy zyt geheiligt, maargy zyt geregtvaardigt in de name des Heeren Jesu, endoor den Geest onzes Gods, 1 Cor. 6 11. En Tit. 3 3 te voren reets aange- haalt. Hoe kan men van zulke zeggen, dat zy een zaadt der wedergeboorte gehadt hebben 2°. Indien alle uitverkorene van het eerste beginzel des levens af een zaadt der wederge boorte hadden, zo konde van zommige van hen niet gezegt worden, dat zy daarna eerst zijn wedergeboren, 1 Petr. 1 23, Jac. 1 18. Alzo door de wedergeboorte de eerste beginzels van het geestelijke leven worden medegedeelt. 3». Dit zaadt der wedergeboorte, wat kan het anders zyn dan een beginzel van het gees: telijke leven? En dit zo zijnde staan wij toe^ dat het niet onmogelik is, dat kinderen die het gebruik der reden nog niet hebben dat be ginzel J)ij wege van vermogen hebben, zonder dat het dadel.k werkzaam is, omdat zy het redensgebruik nog niet hebben. Want kan er in een kindt een hebbelike verdorventheit zijn, of een beginzel van een verdorven leven, gelyk er zekerlik in het zelve is, voordat het de reden gebruiken kan, zo kan er ook in hetzelve een beginzel van geestelik leven zijn. Maar gelijk het beginzel van het verdorven leven in het kindt zig openbaart, wanneer het tot het gebruik der redenen gekomen iszo zal ook van 's gelijken dat beginzel van het geestelike zig alsdan openbaren, indien er an ders zulken beginzel in dat kindt is. Het is een onbegrijpelike zaak, dat dit goede beginzel vele jaren lang werkeloos zoude blijven, liggende begraven onder de verleidende begeerlikheden des vleeschs. Immers de ondervindinge leert, dat menschen van een zeer endeugent leven, nadat zy vele jaren in de zonde geleeft hebben en zelfs op Godtvrugt en Godtvrugtigen ge- smaadt hebben en vyandig zig tegen dezelve verzet hebben, verandert ende bekeert worden maar zal in iemant het zaadt der wederge boorte konnen zijn, zo lang hy legt onder de heerschende magt der verdorventheit, Godt en de Godtvrugtigen haat? Johannes zegt, een iegelik die uit Godt ge boren is, die doet de zonde niet, want zijn zaadt blyft in hem, ende hy kan niet zondigen, want hy is uit Godt geboren, 1 Joh. 3 9. Zal er dan in iemant een hebbelikheit van liefde Godts konnen zijn, terwijl hij leeft in een haat van Godt en van zijne waarheit Zal er in dezelve plaats het zaadt Godts ende het zaadt des dui vels zijn, en wel dat het zaadt Godts in 't ver borgene schuilt ende zig stilhout, maar dat het zaadt des duivels zyne kragt toont ende geheel in den mensch heerscht Wat is dog dat zaadt der wedergeboorte? Indien het een hebbelik heit is, hoe zal dan dezelve in de ziel, welke een geestelik wezen is, ledig zonder eenige werkzaamheit kunnen zyn? Wy geven onze goedkeuringe aan hetgene de grote Calvinus zegtwant die dromen dat in dezelver harten zelfs van de geboorte aan, ik weet niet wat zaadt der verkiezinge gelegt is, door welkers kragt zy altydt tot de godsvrugt-ende vreze Godts geneigt zyn, die worden niet geholpen door het gezag der Schriftuur en door de er- varentheit zelfs bestraft (Inst. III 24, 10). Op zich zei ven is deze leer onverwerpelijk. Doch 't komt ons voor, dat de geachte schrij ver één ding uit het oog verliest. En wel het onderscheid tusschen Gods uitverkoornen mid den uit de wereld en uit de kinderen der ge meente. Heeft God iemand uit de wereld uitverkoren om hem als een toonbeeld zijner krachtdadige bekeering te stellen, dan is het te'verstaan, dat deze mensch jaren lang volop in de zonde leeft, geheel in zonden en misdaden dood om op Gods tyds in 't hart gegrepen te worden door Geest en Woord en omgezet te worden van een satansslaaf tot een held des Heeren. Doch als God zyne uitverkorenen doet ge boren worden in de tent des Verbonds en hen van kind af bewerkt en begenadigt, ligt het dan niet veeleer voor de hand, dan te hopen en te verwachten, dat de ontvankelijkheid voor 't Woord, krachtens de wedergeboorte, aanwezig is, eer 't Woord tot dat kinderhart komt En dit staat wel vast. Gods Woord zegt

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1901 | | pagina 2