Uit de Heilige Schrift. Belijdenis en Sehool. 10e Jaargang. YEIJDAG 12 JULI 1901. No. 28. EEKBLAD GEWIJD AAN DE pELANGEN DER pEREFORMEERDE KeRKEN in ^Zeeland, Noord-Brabant en J_^imburg. Want de HEERE ie onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze KoningHij zal ons behouden. Jesaja 33 22. ONDER REDACTIE VAN Ds. J. BULSEBOS, Ds. A. LITTOÜJJ, Dr. L. H. WAGENAAR. Doch Samuel zeideHeeft de HEERE lust aan Bran doffere» en Slachtofferen,als aan het gehoorzamen van de stem des Hoe ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen. 1 Sam. 15 22. Abonnement per B maanden f 0.35. Afzonderlyke nos. 3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. (WOORDEN EN DADEN.) Spreekt alzoo, en doet alzoo. Het Evangelie der verlossing door Jezus Chris tus bevat ook de heilige roeping tot vurige betrachting van de barmhartigheid en van alle geboden Gods. Dit houdt de apostel de geloo- vigen voor, hen ernstig betuigende, dat in het jongste gericht ook naar deze kenmerken zijner genade in Christus zal worden onderzocht en dat een onbarmhartig oordeel zal gaan over den onbarmhartige. Zij zullen door de wet der vrijheid (het Evangelie) geoordeeld worden. En dit moet nu uitkomen in hun spreken maar ook in hun doen. Zoo lichtelijk worden deze twee nog gescheiden er wordt wel in het spreken aan de Koninklijke wet voldaan, maar niet in het doen. En hiertegen moet nu de strijd worden aangebonden. De apostel Jacobus wijst hier bijzonder op. Elders zegt hij wederom En zijt daders des Woords en niet alleen hoordersu zeiven met valsche overleggingen bedriegende. Over deze onmisbare eenheid van spreken en doen in het leven des geloofs wenschen wij in deze regelen een en ander onder de aandacht te brengen. 'Natuurlijk' heeft deze eenheid betrekking op het gansche christelijke leven in al deszelfs omvang. Als de zonden worden beledenzon den te zyndan heeft deze Belijdenis eerst waarde, en blykt ze uit God te zijn, wanneer de zonden ook worden gelaten en de ongerech tigheid wordt afgebroken door gerechtigheid. Indien in Christus wordt gezien en beleden onze gerechtigheid voor God, dan zal deze Belijdenis eerst tot waardij komen, wanneer die Christus nu ook door het waarachtig geloof als Middelaar wordt omhelsd en aangenomen. Bij dit alles is het natuurlijk God, die werkt het willen en het volbrengen. Maar het ware ge loofsleven zal zich niet anders openbaren dan in spreken en doenal is het onder veel wan keling en zwakheid en strijd. Spreekt alzoo en doet alzoo, dit moest tot hun bewaring en opwassen in de genade door Jaco bus aan de geloovigen worden voorgehouden. En zoo is het steeds, ook nuSteeds moet dit het wachtwoord zijn voor de belijders van 's Heeren Naam en de strijders voor de Waar heid. Want om het een met het ander te paren, daartoe is bij voortduring: zelfverloochening, losmaking van tedere banden noodig. En het vleesch is zoo zwak. Ons, die de reformatie onzer kerken naar Gods bevelen noodzakelijk achtten en in 's Heeren mogendheid dien nog mochten ingaan, is het zoo telkens noodig op dit bevel te zien en op het gebied des kerke- ïyken levens, zoowel als op ieder ander gebied de heiligmaking te volbrengen in de vreeze Gods. Een leven, niet naar eigen inzicht en genoegen, maar naar 's Heeren instellingen, in 'sHeeren huis; doch ook steeds in de uitoefe ning onzer ambten, die de Heere ons in Zijne gemeente heeft toevertrouwd, ons reformee- rende naar Zijn Woord. En dat is de roeping van ieder lidmaat en iedere betrekking des levens, opdat de Naam, die over ons wordt genoemd, niet worde gelasterd maar geprezen, Uitgever: K. LE COINTRE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den Uitgever irf te zenden. opdat er zy een opwassen in de genade, en eene verdere oprichting van het Zion Gods en opdat alzoo 's Heeren Naam worde verheerlijkt en groot gemaakt Voor alle liefhebbers van het Nederlandsch Zion was het eens stofte tot dank en blijdschap het getuigenis te vernemen van den bejaarden hoogleeraar Gunning, dat de groote zonde van de Hervormde kerk is de synodale organisatie van 1816, die aan alle richtingen, ook die Christus beslist loochehen, gelijk recht geeft in de kerk. De groote zonde en de groote ellende in de kerk is volgens dien Hoogleeraar, de misken ning van het Koningschap van Christus. Dit is een opmerkelijk teeken destyds. Wat de Heere hiermede nog voor heeft, moeten wij eerbiedig afwachten. Maar dit is zeker, dat tot allen, die dit ge voelen deelen, het ernstig woord der Schrift komtSpreekt alzoo en 'oei alzoo. Is deze orga nisatie zoo groote zonde, moogt ge er dan lan ger onder buigen en er gemeenschap mede hebben Moet gij dan niet aanstonds Christus alleen als Hoofd der kerk eeren en afwachten, wat u deswegen van menschen overkomt? Is dit niet de weg van alle ware bekeering en geloof? Maar Hij, die het spreken gaf, zal ook het doen geven en werken. Bij hen, die nu spreken Wij hopen het en bidden het, maar zeker zal dat getuigenis van den ouden hoogleeraar vruch ten dragen. Het zal consciënties wakker roepen en vele van Gods kinderen, die nog in zondige banden zitten, uitdrijven tot de heerlijke vrij heid van het dragen van het zachte juk van Christus, het Hoofd der kerk, alleen Hulsebos. Vervolg en Slot.) Wat Ds. Littooij vervolgt in de no. 29, 30 en 31 is voorzoover het betrekking heeft op mijn schrijven, geheel in den geest door mij voor gestaan, doch breeder en wetenschappelijker behandeld en wel waardig, goed gelezen te worden. De nu volgende Kerkbode bevat een kort resumé van hetgeen in de voorgaande nos. gezegd is. Die inhoud kan dus onbesproken blijven, dewijl ik anders in herhalingen verval. Alleen in het slot van het stuk in no. 32 komt Ds. Littooij tot verweer tegen het onrecht, den Christelijk-Afgescheidenen van 1836 c. s. door my aangedaan, waar ik schreef in mijn werkje, gelijk door ZEw. is aangehaald. In de nos. van den 3e en lOen Mei 1901 is de verdere behandeling van dit punt door Ds. Littooij voortgezet. Allerminst wordt door ZEw. aangetoond, dat de zaak door mij genoemd niet alzoo is, als ik schreef. In dit pleidooi van Ds. Littooij voor de zaak der Chr. Afgescheidenen is het spreek woord van toepassing „Dat men het bosch niet ziet van al de boomen". Voorts zyn de pleit redenen zwak. Eerst, schrijft ZEw., het mes stond op de keelbange vervolging was het deel der Gemeente enz. Was de leeuwenkuil voor Daniëlde oven voor de jongelingen waren de bedreigingen en geeselingen van den Joodschen Raadwaren de wilde dieren en zagen en bylen en verdrijving door geweld(i) waren dat te zamen voor dejKtoenmalige perso nen en gemeenten drangredenen, om hun recht van God verkregen, nl. Hem naar Zijnen wil te dienen, prijs te geven. (2) Ik kan wel ver staan, dat men onder vervolging bezwijkt, doch dat men de vervolging aangrijpt, om het bezwijken te rechtvaardigen voor het minst om er voor te pleiten, dat kan er niet door; ook niet al schuilt men achter afgedwongen verklaringen en noodgedwongen afstaan van goederen. (3) Goederen, welker rooving door de vijanden, door de Christelyk-Afgescheidenen niet minder dan door de „Doleerenden" met blijdschap w.erd aangezien, schrijft Ds. Littootf in no. 19 der Kerkbode van 1901. Dat is een geheel andere toon, dan die men van Israël hoort in psalm 137. Daar weende Israël om de berooving van zijn goed; land en stad en tempel. Dit was toch ook stoffelijk goed. Het Israël had in Babel zijn geestelijke erve ook nog; evenwel zeg ik geen lof- maar treurzangen. (4) Alles is Godes. Doch ik behoef Ds. Littooij niet nader uiteen te zetten, dat er onderscheid is in bijzonderen zin tusschen ons goed en Gods goed. En dit onderscheid is voor my de toetssteen, om de blydschap over de berooving der goederen, van welke ZEw. gewag maakt te onderzoeken. Nu, blijde te zijn, om dat om onzer zondenwil Gods goed door den vyand van ons wordt geroofdja om strijd en lijden te ontgaan het door ons wordt prijsgegeven, die blijdschap laat ik aan elks beoordeeling. (5) Ten tweede, schrijft ZEw., geen enkele ge meente heeft eene andere, hoewel in kerkelijk verband levende, gedwongen met haar mede te gaan in dien weg. Kan dat ter vergoelijking strekken, dat ik, zelf iets verkeerds doende, een ander niet dwing, om dat mede te doen. En indien ik met zoo iemand in nauwe betrek king leef, zou dan die iemand niet behooren te protesteeren tegen mijne handeling. (6) Wat Ds. Littooij in de derde plaats wil opgemerkt hebben, is wel het zonderlingst van allen. ZEw. schrijfthet gewelddadig uiteen jagen, het beboeten en in de gevangenis zetten hield op en daarvan profiteerden nu allen, ook de kerk van Ledeboer, en, om kort te zijn, nu bleven die andere toch maar ons doen eene grove misslag noemen. Al volgde op het toegeven aan den eisch der regeering het eindigen van hare vervolging, daarom was het er nog niet het gevolg van voor het generaal. En indien al uit het kwade het goede was voortgekomen, dat ik nog be twijfel, dan is evenwel het kwade af te keuren. Is nu de kracht van dit argument des schrij vers hierin gelegen, dat de andere partyen, welke niet medededen aan het prijsgeven der zaken, de regeering hadden moeten aandringen, om haar te blijven vervolgen, dewijl later dit profiteer en van gegeven vryheid wel eens tot verwyt kon worden gebezigd. Neen Ds. Lit- tooy, naar ik geloof, is door de hooggeroemde vrijheid, welke tot zoo een prijs verkregen is, de Kerk aan zulke banden gelegd, als ooit het geval is geweest en er wel geen sprake mag zyn van profiteeren, maar integendeel van schade lijden. (7) En nu ten slotte nog een woord met betrekking tot den eisch van Ds. Littooij om te bewijzen of te herroepen, wat Jacobüs 2 12a.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1901 | | pagina 1