Uit de Heilige Schrift. Belijdenis en School. 10e Jaargang. VRIJDAG 5 JULI 1901. No. 27. EEKBLAD GEWIJD AAN DE jjELANGEN DER pEREFORMEERDE K.ERKEN in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze KoningHij zal ons beh0Uden- Jesaja 33 22. ONDER REDACTIE VAN Ds. J. HULSEBOS, Ds. A. LITTOOIJ, Dr. L. H. WAGENAAR. Doch Samuel zeideHeeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtoffer en,al s aan het gehoorzamen van de stem des Hoe ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen. 1 Sam. 15 22 Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, ïedeie regel meer 5 cent. Familieberichten van l-o regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE CO INT RE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrydagmorgen, bij den Uitgever in te zenden. (KWAAD DENKEN.) Zij denkt geen kwaad. J l Cor. 13 Allen, die haar lezen, namelijk de beschrij ving van de liefde, bewonderen haar. Buiten de goddelijke openbaring is nooit zoo iets voort gebracht. Ook de grootste ongeloovige moet hier zijns ondanks komen ondei oen indruk van de heerlijkheid en de Majesteit van het Woord. De liefde, die eene vrucht des geloots, een kenmerk des nieuwen levens is, wordt bier als een persoon voorgesteldeigenlijk wordt hier een verloste des Heeren geteekend, zooals hij de liefde, ais vrucht der gemeenschap met Christus, als gave des Heiligen Geestes, open baart. Het volmaakte wordt hier geteekend, waarnaar het geloof hier jaagt, dat eenmaal zal worden verkregen, maar dat toch hier ook reeds in strijd, in dooding van den ouden mensch en in zelfverloochening zijne liefelijke beginselen en aanvangselen toont. Zin (de liefde) denkt geen kwaad. Sommigen meenen dit zoo te moeten verklaren, alsof er stond zij smeedt geene kwade ontwerpen, zy bedenkt geen kwaad. Hoewel dit op zichzelven volkomen waar is, zoo meenen wij ons toch te moeten scharen aan de zijde van hen, die onzen tekst aldus verstaan: zy vermoedt niet lichtelijk kwaad bij den naaste. Kan er twijfel zijn omtrent de meening van den naaste, dan kiest zij de beste uitlegging, eene verklaring ook door de statenvertalers aangeboden, aldusOf, vermoedt niets kwaads in het doen des naasten, uit argwaan en kwaad n Elders vinden wij nog deze uitlegging. Kwcmd denken geschiedt, wanneer men de gezegden van eenen anderen in den nadeeligsten zin opvat en ongunstig denkt over zijne beginselen en be doelingen. De liefde denkt geen kwaad. Zv, ver klaart de daden en de woorden van den broeder altoos in den besten zin eu zij moet er eerst over tuigende redenen voor hebben, voor dat zij de be ginselen en bedoelingen van den medemensch ver denken zal. Zou het te eeniger tijd het voorhouden van het ideaal des christelijken levens, hier getee kend, ten onpas komen Wie zou durven zeggen van „neen." Zou ons het schoone oeeld der liefde in 1 Cor. 13 alleen zijn gegeven, om het te bewonderen en dan weder onzes weegs te gaan. Neen, zegt ge, en terecht, net moet door Gods genade worden verwerkelijkt in ons leven Zoo is het. Ons natuurlijk zondig hart is geneigd tot alle kwaad, ook tot dit kwaaddes broeders daden en woorden liefdeloos te beoordeelen en er kwaad of kwade bedoeling in te zoeken, boms wordt dit meer openbaar. Maar hoeveel gaat er om in het hart, in het intieme gesprek, in den huiselijken kring. Ook dit uitspruitsel van het zondig levensbestaan moet worden gedood in 's Heeren kracht, door de beoefening der lieide. Geen geschikter tijd voor het uitbreken van dit kwaad, dan dat er verdeeldheden zijn m ae gemeente. Zoo was het te Corinthe. lerwiji men daar ijverde (maar niet met een heiligen ijver) voor eigen meening en eigen partij, kwa men allerlei verdenking en miskenning op. En zaken en uitingen, waarop anders nauwelijks zou worden gelet, krijgen in zulke tijden groote beteekenis en geschieden, zoo men meent, met opzettelijke bedoelingen, om den broeder tegen te werken. BroedersLaat ons toezienWij leven in dagen, waarin onze gereformeerde kerken eeni- germate in eene crisis verkeeren. Omtrent menig punt is verschil van opvatting en ge dachte. Niemand kan daaraan door een macht woord een einde maken. Biddend en wakend zullen we die crisis moeten doorworstelen. Bid dend en wakendDe duivel ligt op de loer, ook om het zaad der verdachtmaking te strooien. Alleen de Koning der kerk is machtig, om zijn pogen te verijdelen en Hij zal zyne kerk be waren. Maar tot onze kastijding en tot schade voor Gods kerk kondes* wij wel eens eenen tijd zijn speelbal moeten worden. Daarom, als het kwaad der verdachtmaking wil post vatten in de ziel, het beleden en bestreden in de mogend heid des Heeren En ook voor elkander en voor onze leidslieden gebeden (ook zij kunnen immers van zich zeiven geen oogenblik bestaan), dat do Heere hen en ons en al zijn volk beware en verlosse van den boozeen het ook aan ons en aan hen krachtig tot zijne eere doe zien aangaande de liefde zij denkt geen kwaad Hulsebos. Daar ik van de gedachte uitga, dat personen bij ons schrijven betrokken, het recht moeten hebben zich in ons blad te verantwoorden, zoo neem ik gaarne het volgende schrijven van den heer Beversluis bij dezen op. Zeergeachte Redacteur l Met bescheidenheid vraag ik een plaatsje in de Zuider-Kerkbode, ten einde den Eerw. Heer Littooij in 't kort een wederwoord te doen toe komen op Z.Ew. beoordeeling van. mijne in het licht verschenen brochure„Ledeboer en zyne Gemeenten" enz. In mijn woord aan Ds. Littooij wensch ik het schrijven van Z.Ew. op den voet te volgen. In de Kerkbode van den le Juni 1900 maakt Ds. Littooij aanmerking op taal en styl. Het vaderschap van drie a vier fouten tegen de geslachten moet ik aanvaarden, dewijl het probate middel „Errata" door mij is verzuimd. Voorts heeft het geenszints in mijne bedoeling gelegen, om myn meesterschap over taal en stijl te doen blijken. Over Gereformeerd en Oud- of Vry-Gerefor- meerd, wat den naam betreft, denk ik evenzoo als Ds. Littooij. Aan de woorden van wijlen Ds. van der Groe hecht ik niet meer gewicht met betrekking tot mijn schrijven, als noodig was, om die te doen strekken als tegenwerping aan dezulken, die op grond van Van der Groe's woorden het gebruik der Psalmen van Datheen onder ons veroordeelen. Dit door mij gebezigde argument in verband te brengen met de in de voorrede uitgedrukte vrees voor „ver zanding" heeft wel den schijn, om een, die geen profeet noch profetenzoon is, zijns ondanks te verheffen tot profeet in spé. Het beeld van verzanding, dat ik bezigde is m. i. te wettigen, dewyi de verzanding niet ziet op het individueel geestelijk leven, dat nooit zal kuDnen verzanden, doch op het zich in gemeenschap openbaren van dat leven, welke openbaring zeer goed verloren kan gaan in be paalde kringen en met recht bij verzanding mag vergeleken worden.1) Getuige siechts de K. Aziatische gemeenten en veel meer andere o. a. ook de Zuid Neder- landsche in het tegenwoordige België. Ik wil Ds. Littooij opmerken, dat ik veel ernstiger oorzaken voor zoo eene verzanding zie, dan de „twee" door hem als zoodanig aangemerkt in mijn vlugschrift. Ja, ik acht deze aangevoerde zaken zelfs tot de minst ernstige, want deze zouden in optima, forma kunnen zijn en het geestelijk leven in zijn Godverheerlijkende en zielvernederênde vrucht zeer miniemzoodat de door mij fcehandeido zaken in een afgaanden stand der gemeente, slechts als gevolgen van vooraf aanwezig zynde groota oorzaken voor komen. Met het oog op het doel van myn schrijven achtte ik mijn boekske niet de plaats, om dit in het breede te betoogen. 't Was dus onnoodig, dat Ds. Littooij schreef„'t Is alzoo de vraagof êr in en bij de „gemeenten" oor zaken kunnen zijn oorzaken, die de geachte schrijver ziet noch noemt?"2) In de Kerkbode van 6 Juli 1900 zet Ds. Littooij zijn bespreking van het werkje voort. In deze wordt door ZEw. in het breede aange toond, wat ik in mijn werkje niet getracht heb te bewijzen nl. of wijlen Ds. Schaafsma wettig geordend was of niet. Alleen heb ik willen aantoonen op pag. 31 en 32 van mijne brochure, dat Ds. Schaafsma zijne zending ha'd, zij het dan niet rechtstreeksch. dan toch zijdelingsch van de Ned. Herv. Kerk, zegge het Synodaal Genootschap 3 [Bestaat die zijdelingsche be trekking niet, dan is verder commentaar over bodig.] En dit Genootschap was juist het lichaam, dat Ds. Ledeboer uitwierp.. Doordien nu na Ds. van Dijke's dood onze Opzieners zich keerden tot Ds. Schaafsma, kwam men weer in zijdelingsche betrekking tot het Synodaal Genootschap, want Ds. Schaafsma, hoewel zich er aan onttrokken hebbende, was niet uitge worpen. Tot aan dit tijdstip was onze gemeen schap geisoleerd nu stond men zijn isolement af. Ds. Schaafsma toch stond geenszints op het kerkelijk standpunt van Ds. Ledeboer. En nog herhaal ik hettot deze handeling onzer opzieners bestond geen noodzaak en derhalve behoefde „den strijd der plichten" niet gestre den te worden, nl. niet in den zin door Ds. Littooy bedoeld, want Ds. Los was er nog. Had die op een desbetreffend verzoek volstrekt geweigerd, of had zoo een verzoek niet kunnen gedaan worden, omdat hij, nl. Ds. Los rechtens in zijne bediening was geschorst of wel uit haar was gezet, dan ware de strijd der plich ten geboden geweest. 4) "Wat Ds. Littooij aanvoert van hetgeen dg Kerken by de vereeniging in 1869 en 1892 ge daan hebben, nl. het terzijde stellen van we- derzijdsche bezwaren, daartoe zou ik, zoover Gods Woord toeliet en de toestand der ge meenten gedoogde, te vinden zynen hier spreek ik mijn innige zielewensch uit„Gave de Heere, dat die tijd spoedig aanbrak. 5) Doch in het onderhavige geval, Ds. Littooij snydt 02,

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1901 | | pagina 1