gehouden worden. Dat konden zij niet weten,
omreden deze dag, volgens de offlcieele ver
slagen in 1892 gehouden werd 29 en 30 Juni,
in 1894 op 26 en 27 Juni, in 1898 op 6 en 7
JuZi en in 1899 op 27 en 28 Juni. Alleen dan,
wanneer men daarvoor een vaste week had,
kon er mee gerekend zijn geworden, en er zou
in dat geval ongetwijfeld ook mee gerekend zijn.
Dus deze opmerking „in dezelfde weekmag
wel wegvallen, dewijl vele lezern (wij hebben
er al ontmoet) wellicht de gedachte gekregen
hebben dat „Prof. Bavinck en zijne vrienden"
opzettelijk deze week hebben gekozen.
En wat nu in de derde plaats de tusschen-
zin betreft, nam. de woorden „Zeeuwsche predi
kanten begeerden reeds dat het wezen zou
op denzelfden dag in der waarheid, ook deze
woorden mogen niet onweersproken blijven.
Vergeleken toch bij de onmiddelijk voorgaande
woorden hebben we hier zelfs een climax, een
nog erger. Voor mij staat het echter
vast, dat niet één der Zeeuwsche predikanten
dat begeerdeDe geschiedenis is zóó,lezers:
na een drukke prov. Synode was het den daarop
volgenden dag predikanten-conferentie. Ds.
Meulink nu en andere broederen, die gaarne
opde minst kostbare wijze den Schooldag te
Kampen wilden bijwonen, besloten een schrijven
te richten aan de commissie, door het Curato
rium ten behoeve van dezen dag benoemd, met
het verzoek, om in plaats van Dinsdag 2 Juli
Donderdag 4 Juli den Schooldag te houden,
omreden zij dan, naar het gebruik der vorige
jaren, Woensdag te voren eene vacantie-kaart
koopen en mitsdien veel goedkooper reizen
konden. Ds. Meulink stelde den brief met dit
verzoek op, en wijl allen deze broederen ter
wille wilden zijn, onderteekenden zij hem, na
hem onder de discussie— door gelezen te hebben.
Allen behalve Dr. W., deze gaf hem ongetee-
kend over. Indien nu Dr. Wagenaar het tee
kenen naliet wat in elk geval zijne zaak en
zyn recht was omdat hij wist dat op den
zelfden dag de Universiteitsdag werd gehouden, i
wel, dan had, dunkt mij, onze broeder ons dat
moeten zeggen of daaraan moeten herinneren.
Dit geschiedde niet en wij wisten het niet.
Hadden wij het geweten, dan zou de brief niet
zijn opgesteld, veel minder door allen ondertee
kend zijn geworden.
Of wij het toen al konden geweten hebben,
kan ik zelfs nu nog niet zeggen. Dit weet ik
wel, dat ik en zeker allen met den datum van
den Universiteitsdag bekend wérden, door het
antwoord ons in de Bazuin gegeven, dat nam.
ons verzoek niet kon worden ingewilligd, om
reden het dan te Arnhem Universiteitsdag was
en de commissie het niet op denzelfden dag
mocht en wilde stellen. Men moest van Kam
pen naar Arnhem kunnen gaan. Toen ik en,
naar ik vertrouw, allen die met mij het ver
zoek onderteekend hebben de reden der weige
ring vernamen, keurden wij haai- van ganscher
harte goed.
Zietdaar het licjit dat moest opgaan over de
aanklacht, die de lezers nu beoordeelen mogen.
Dat Paul Kruger 1 en 2 Juli te Kampen en
in ons midden is, zal gewis velen verheugen.
Wij kunnen en mogen dan D. V. dezen hoog-
geschatten man ook eens ontmoeten.
Daarenboven is 2 Juli te Kampen en 4 Juli
te Arnhem eene mooie, in de route gelegen
gelegenheid om èn de School- én de Universi
teitsdag bij te wonen. Jan eene aangename ge
legenheid tfoor hen, die met mij beide inrich
tingen een goed hart toedragen en niet de
eene ten koste der andere wenschen te zien
opgeheven. Dat ook in dezen Efraim Juda en
Juda Efraim niet benijde, maar dat beide In
richtingen, die God ons gaf, tot eere Zijns
Naams, tot zegen der Kerken, tot heil van land
en volk mogen zijn, is, naar wij hopen, ons
aller wensch en bede.
Gemeenteraadsverkiezing.
Onzen arbeid voor Staten en Kamers heeft
de Heere gezegend. Zijn Naam hebbe -daar
voor dank
Welk een verandering, vergeleken bfj vóór
30 a 40 jarenToen een veldheer, gelijk vaak
smalend gezegd werd, zonder leger, en nu een
anti-liberale meerderheid, die de oude coterie
benijden zal.
Veel wordt van de Kiezers nu eenige weken
gevraagd. By vernieuwing moeten we onze
Middelburgsche antirev. Kiezers oproepen en op
het harte binden om Vrijdag 5 Juli a. s. met
.alle man ter stembus op te gaan en hunne
stemmen uit te brengen op onze voor den Ge
meenteraad uitnemende candidaten W. A. DE
BI JÓKE (aftr. lid) en P. J. DE KRUIJTER.
fn district III waarvoor deze heëren gesteld
zyn, kunnen we het, gelijk allen weten, winnen.
Het ligt dus onder Gods goedgunstig bestel
aan onze kiezers in dit district of wy het win
nen zullen.
Voor district II zijn gesteld de heeren C. J.
HONDIUS en P. J. DE KRUIJTER, opdat een
ieder die uit beginsel niet op de liberalen stem
men kan ook zijn stem zou kunnen uitbrengen.
In district I heeft de ervaring geleerd dat de
mogelykheid niet uitgesloten is om het te win
nen. Het is daarom dat voor dat district
gesteld zijn de Heeren Mr. P.' DIELEMAN en
C. J. HONDIUS.
Moge ook deze verkiezingsarbeid op a. s.
Vrydag met Gods zegen worden bekroond.
Littooij.
VARIA.
schetst toch die leus de l^doeling van het voor
stel van den hoogleeraar. Dat Ds. B. v. d. B.
nu in die leus 't woordje uit in van veranderde,
stelt mede de diepzinnigheid der door mij ge
wraakte bestryding in een twijfelachtig licht.
Doch genoeg. Ik hoop, dat mijn geachte col
lega ook met deze kantteekening te vreden zal
zijn, maar in diepen onwede komen met de onzen
Christusonteerende Synodale organisatie
Dr. Wagenaar.
De organisatie der Hervormde Kerk.
Wij ontvingen van Ds. v. d. Brink uit Vlis-
singen onderstaand woord van verweer.
Geachte Redactie.
Ontvang mijn dank voor de toezending van
uw laatste No., waarin het stuk van Dr. W.
getiteld „Consciëntie".
Mij dunkt, Ds. Hunningher kan het er mee
doen, als hij zóó de goedkeuring der „gerefor
meerde" broederen ontvangt, en het zal hem
zeker lief zijn, als zij voor hem bidden „Breng
Heer, al uw gevangenen wederMij klinkt
zoo iets bijna als profanie. 1) Maar daar moet
mijn collega op antwoorden, en dat is hem
volkomen toevertrouwd. (Zie b.v. zijn stuk in
de laatste Nieuwe Zondagsbode).
Ik voor my ben dankbaar er in uw blad met
een paar schimpwoorden 2) af te komen. Van
hen, die mij kennen, ben ik niet gewoon
over mijn „oppervlakkigheid" en „onaandoen
lijkheid" te hooren klagen; maar voor iemands
nederigheid kan het nuttig zijn eens te verne
men, hoe menschen, die hem vliet kennen, over
hem denken. Overigens is de oppervlakkigheid
hier aan de zijde van Dr. Wagenaar, daar zeer
duidelijk in mijn stuk het woord „fataal" niet
slaat op 't voorstel ter reorganisatie bij de Clas-
sikale vergaderingen ingediend, maar op de
leus van prof. Gunning „Niet bij elkaar hou
den maar uit den grond opbouwen." 3)
Maar, zooals ik zeideIk ben tevreden.
Meer notitie van uw kant verdiende mijn stukje
niet en vroeg het ook niet.
Hoogachtend,
Uw dienstv. dienaar
L. Bakhuizen van den Brink.
Vissingen 24 Juni 1901.
1) Dit zeggen ontroert ons. Is er dan bij ge
achte broeders onder de organisatie zoo groote
zelfgenoegzaamheid, dat zij de kerkelijke ver
deeldheid der orthodoxe protestanten niet be
treuren? Bidden zij dan niet meer om den
vrede van Jeruzalem? Of zijn ze werkelijk zóó
enghartig, dat er voor hun zielsbesef niets an
ders bestaat dan de „Hervormde Kerk?" Ik
kan Ds. B. v. d. B. verzekeren, dat aan onze
zijde de pijn van 't missen veler broederen, die
met ons in één Jezus gelooven en eenzelfde
waarheid belijden, aog niét is verstompt en dat
wij in oprechtheid de kerkelijke hereeniging
aller gereformeerden begeeren.
2) Wij schreven„Als voorts in 't zelfde
blad Ds. Bakhuizen van den Brink het voorstel-
Gunning in zeldzame oppervlakkigheid en on
aandoenlijkheid bestrijdt, o. a. als onpractisch
enfataaldan beseffen wij, hoe de cons
ciëntie van broeders, die de zonde van de
Christusonteerendeorganisatie gevoelen, ge
drukt wordt, en verlevendigt zich in onze ziel
onze oude bede uit Ps. 126„O, HEERE, wend
onze gevangenis als waterstroomen in het zui
den" zoo juist berymd Breng, Heer, al uw'
gevang'nen weder!"
Nu klaagt Ds. v. d. B. over onze Schimp
woorden. Laa% ons kalm blijven, hé? Ik
dacht, dat schimpwoorden een soort scheld
woorden waren. Daarbij schreef ik zelfs niet
over den manmaar over z(jn bestrijding van
't voorstel-Gunning. 'En die bestrijding was niet
alleen oppervlakkig en onaandoenlijkmaar, zoo
als ik schreef en volhoud zeldzaam oppervlak
kig en onaandoenlijk." Ik hoop en verwacht,
dat mijn geachte collega zelf veel beter zal zijn,
dan deze zijne bestrijding was. Doch ik vind,
wij moeten 't persoonlyke er hier buiten laten.
3) In heel ztfn artikel critiseert Ds. v. d. B.
wat hij zelf telkens noemt „prof Günniug's
voorstel," en schrijft „het voorstel zelf schijntvrij
onpractisch." En als nu aan 't slot volgt in tegen
stelling met de halfgare pogingen der Synode om
verbetering aan te brengen: „maar de leus van;
Prof. Gunning: „niet bijeenhoudenmaar van'
dm grond opbouwenis fataal" dan ken-
Een groote zonde.
LeerlingMaar dominee, is dat nu zoo'n
groote zonde om naar 't paardenspel te gaan?
Dominee: Mijn jonge vriend, eer ik op die
vraag antwoord, moet ik u eerst iets ernstigs
zeggen. Als iemand vraagt of dit óf dat, waar
hij zin in heeft, „nu zoo'n groote zonde" is,
dan is hij van binnen al treurig van de pad
af. Als wij in de vreeze Gods leven, dan zijn
wij bang voor de kleinste zonde. Dan voelen
wij, dat ook een z. g. kleine zonde God ver
toornt, en een groot kwaad is voor God.
L. U heeft gelijk, vergeef mij mijn verkeerde
uitdrukking. Ik wil vragen is 't paardenspel
zondig?
D. Ja. En dat in drieërlei opzicht.
L. Tegen 3 geboden tegelijk?
D. Ja, tegen 3 der heilige geboden Gods.
L. Mag ik weten, welke?
D. Ja. In de eerste plaats tegen het zesde.
Gij zult niet doodslaanDe catechismus
brengt daar terecht toe, dat niemand zich
moedwillig in eenig gevaar mag begeven. En
nu moeten die arme paardespelmenschen hun
leven wagen in halsbrekende toeren. Onvoor
bereid spelen op den rand van de eeuwigheid.
Daarvoor betalen christenmenschen hun geld
om deze hunne naasten stoute toerente zien doen,
waarbij één misgreep hen den nek kan doen
breken. Ik hoorde van een christin, die mee
gesleept werd door de verleiding om naar t
circus te gaan en op dien avond viel er een
der acrobaten dood. O, wat waakte toen haar
consciëntie op, want zij was niet rein van dat
bloedZij had ook haar geld gegeven om die
zaak te steunen, en vergeten, dat er staat ge
schreven hebt geen gemeenschap met anderer
zonden
L. Maar onze gymnastiek dan? Denk aan
de groote buikzwaai en de reuzenzwaai.
D. Als de gymnastiek iemand in levensge
vaar brengt, overschreidt ze haar grenzen.
Lichaamsoefening is geoorloofd. Zich moed
willig in gevaar te begeven, is God verzoeken
en zonde tegen 't zesde gebod van den heiligen
God. Gij zult niet doodslaan.
L. En wat steekt er meer voor kwaad in,
naar uw gevoelen?
D. Onzedelijkheid. Vrouwen en meisjes
ontkleeden zich net zoover de politie het toe
laat en wellustige mannen genieten er van om
de schoone vormen van schaamtelooze vrouwen
te zien. Dat is tegen 't zevende gebod. Her
inner u maar C. Z. 41 vrg. 109. Geen man
van eer onder ons zou 't dulden, dat zijn vrouw
of dochter zich zoo ten schouwspel bood. Ook
daarom moest er een algemeen protest zyn
tegen 't paardenspel.
L. Doch dat schoonryden en die dressuur
der paarden dat is toch geen zonde. Ik
wou gaan, niet om die acrobaten en die ballet
danseressen, maar om die paarden te zien
D. 't Paardenspel biedt een opwindend zin
genot, waarbij 't publiek gebracht wordt in een
soort verrukking om te genieten zonder
God. 't Christelijk leven zoekt in al zyn ge
nietingen Gods gunst, en wil voor al zijn ge
not God eeren. Doch in deze tent wordt God
als God niet geëerd, maar verloochend, verge
ten, verzaakt. En dat is zonde tegen het
eerste gebod.
Mijn jonge vriend, gij kunt in t paardenspel
God niet dienen, aan God niet denken. Gfj
durft er niet voor bidden noch ook voor dan
ken. O, als de dood u daar kwam op te
eisc^en, wat zou 't vreeselijk zijn
L. Ja, dat gevoel ik
D. De Heere heeft Zondagmorgen plotseling
den directeur opgeroepen, waar er Zondag
avond zou worden gespeeld 't christelijk en
sabbatlievend, Middelburg ten hoon.
O, welk een roepstem
Dinsdagmorgen werd 't lijk naar Duitschland
gebracht en nog eer dit in 't graf kon zyn, werd
Dinsdagavond de pret weer voortgezet. O, wat
een diep weemoedig bestaan Arme mënschen
Mocht God er nog zijn uitverkorenen onder heb
ben en er trekken ook uit deze duisternis tot
zyn wonderbaar licht
Kort' met 'lang dus, myn jonge vriend, gy
moogt niet naar 't paardenspel gaan. Niemand