vXrTaT zen Zijner dienaren. Ze werden verzorgd krach tens het ambt der laatsten. Nu moge de vorm zijn veranderdhet wezen der zaak blijft. Hoe zou men dan in den dag des N. Testa ments, waarin Paulus het als een vanzelf vaststaand recht beschouwt, dat de dienaren eene vrouw met zich omleiden, 1 Cor. 9, hoe zou men thans dan kunnen betwisten, dat het nog Gods wil is, dat de kerk hare gebrekkige of zwakke dienaren, der dienaren weduwen en» weezen onderhoude krachtens het ambt Of hebben de dienaren des N. Testaments een minder verheven last en ambt dan de pries ters des O. Verbonds Zyn ze niet even goed als deze, dienstknechten Gods Is het geoor loofd te beweren, dat er geen verband meer bestaat tusschen de nagelaten betrekkingen en het ambt, waarin de overleden dienaar gestaan heeft? en dat er dus ook niet meer krachtens dat ambt verplichtingen voor de kerk jegens hen kunnen bestaan Men miskenne toch niet door een oppervlakkig oordeel de werkelijkheid voor God, die geoorloofd heeft, dat in het O. T. dat verband en die plicht wèl bestond. En al wordt datzelfde nu niet door Jezus of de Apostelen ook voor het N. T. nadrukkelijk vastgesteld, gelijk dit evenmin geschied is met meer andere dingen, bij de Gemeente Christi, die de zalving van den H. Geest heeft ontvan gen, mag zooveel geestelijk oordeel worden ver wacht om te weten, dat die God van het Oude Verbond ook in het N. T. dezelfde blijft. Men verlieze hierbij toch ook niet het karak ter van de bezoldiging der dienaren uit het oog. Voetius i) stelt de vraag, of die bezoldiging betaald wordt voor de geestelijke uitwerking van den arbeid. Het antwoord luidt als van zelf ontkennend. Hoe zou de eeuwige zalig heid, welke door het Evangelie gepredikt wordt, kunnen betaald worden met stoffelijk en ver gankelijk goed? De dienaren zaaien het gees telijke en maaien het natuurlijkemaar die beide zyn voor geen vergelijking vatbaar. - Wordt er dan betaling voor den arbeid zelf gegeven Voetius antwoordt, dat dit in zeke ren zin kan gezegd worden. De dienaren ar beiden immersen deze arbeid zelf heeft, gelijk alle arbeid, recht op loon. Maar toch, het le vensonderhoud der dienaren is nog iets anders en meer dan loon voor hunnen arbeid. Wat hun toegelegd wordt ontvangen ze in eigen lijken zin voor de vacatio. D. w. z. de mensch heeft zich aan een of ander beroep te wijden,, ter voorziening in zijne en der zijnen nooddruft. Maar nu roept de kerk den dienaar, dat hij zich losmake van en onttrekke aan zijn we- reldsch beroep tot onderhoud zijns levens en zich geheel wyde aan haar, aan de kerk des Heeren. 2) De kerk onttrekt hem dus aan zijn aardsche beroep en legt a. h. w. beslag op hem. Hij wordt van het terein van het aardsch be roep overgeplaatst op het heilig gebied der kerk, gezet in het heilig ambt, om voortaan de kerk des Heeren te dienen, aan haar en den Heere te behooren. Nu heeft de dienaar dan ook niet meer zelf, maar de kerk heeftin zijn nood druft te voorzien. De kerk heeft de taak, waaraan ze hém onttrekt op zich genomen. De kerk zegt in den naam des Heeren tot den dienaarwijdt gij u met heel uw persoon en kracht en gaven aan het geestelijke - wij zul len voortaan u en uw gezin van het aardsche verzorgen. De Geref. kerk denkt er dan ook m het al lerminst niet aan om den dienaar tot het coelibaat te verplichten. Zulk tegenschrif- tuurlijk streven is verre van haar. En zij is er zich ten volle van bewust, dat zij den die naar als hoofd van het huisgezin van levens onderhoud heeft te voorzien. Aan de eenheid van man en vrouw, en van heel het gezin te tornen, welke eenheid zóó schoon en zóó sterk en zóó nadrukkelijk in de H. Schrift geleerd wordt, kan en mag in haar nimmer opkomen. En evenmin kan en mag de kerk de roeping van het hoofd des huisgezins beperken, als zou hij alleen maar voor den dag van heden zijn ge zin hebben te verzorgen en niet ook metéén zooveel mogelijk zorge hebben te dragen, dat zijn gezin in den dag zijns ouderdoms of na zijn sterven niet ganschelijk in ellende achterblijve. Indien dan vaststaat de aard van de bezol diging, de eenheid van man en vrouw en de eenheid van het huisgezin, en de veelomvat tende roeping en plicht van het hoofd des ge- zins, kan de gevolgtrekking niet twijfelachtig zijn. Ware de bezoldiging niets anders en niets meer dan een betaling van den arbeid, Cgesteld dat deze met geld te betalen ware) de kerken zouden geen onderhoudsplicht meer hebben jegens den dienaar, zoodra deze niet meer arbeiden kan en emeritus wordt. Maar nu ze is een plichtmatige verzorging van den dienaar en heel zyn huisgezin, in den zin als we boven omschreven, nu is het onderhoud, dat de kerk aan den dienaar verstrekt, èn zoo lang hij dient, én wanneer hij niet meer dienen kan, èn ook de vetzorging van het huisgezin, als God den dienaar des Woords uit het leven oproept, niets anders dan de voortgezette vol doening aan de verplichting der kerk, in ver band met het ambt van den dienaar. Trouwens, indien de verzorging van den emeritus èn ook even goed die der weduwe en weezen niet ter wille van het ambt des dienaars een plicht der kerk is, hoe zal de die naar des Woords dan zonder kommer omtrmt de nooddruft van zijn huisgezin zijn dienst kunnen waarnemen en zich geheel aan de kerk en de zaak des Heeren wijden? En op welken grond en met welk recht is het dan, dat de kerken van hem in art. 12 D. K. O. eischen, al zijn leven aan den kerkedienst verbonden te blijven En hoe zouden de kerken dan den moed hebben, in datzelfde artikel te betoogen, dat het hem ongeoorloofd is, zich tot een an deren staat des levens te begeven, - ongeoor loofd ook dan toch zeker, als het hem tot financieel voordeel zou zyn en in het belang van zijn huisgezin ook voor de toekomst? Het is dan ook niet alleen in het belang der dienaren en van hunne gezinnen, maar ook van zeer ernstig belang der kerken zelve, dat deze hare verplichtingen jegens de dienaren nakomen. Niet ten onrechte wordt er door Voetius 4) op gewezen, dat het niet betalen aan de dienaren wat de kerken hun verschuldigd zijn, onder de zwaarste zonden van onrecht jegens den naaste en van goddeloosheid jegens den Heere geteld wordt en dat God er Zijne straffen over bedreigtterwijl Hy Zijne zege ningen belooft, als aan dezen plicht wordt vol daan. In Mal. 3 8--10 spreekt de Heere: „zal een mensch God berooven? maar gy be rooft My, en zegtwaarin berooven wij U In de tienden en het hefoffer. Met eenen vloek zijt gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, zelfs het gansche volk. Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn huis; en beproeft Mij nu daarin, zegt de Heere der heir- scharen, of Ik u dan niet opendoen zal de ven steren der hemels, en u zegen afgieten, zoodat er geene schuren genoeg wezen zullen." Ook Nehemia twistte ryet Israël omdat het niet aan de Levieten hun deel in het huis des Heeren bracht (13 10, 11). Eh als Paulus den Gala ten (6 6, 7) geleerd heeft: „die onderwezen wordt in het Woord, deele mede van alle goe deren dengene die hem onderwyst," dan laat hij daarop volgen„dwaalt niet, God laat zich niet bespotten." Littooij. 1) Pol. Eccl., Pars I, L. IV, Tr. HI, C. I, 4, Probl. III. 2) T. a. p. Probl. HI en IV. 3) Onthouding van het huwelyk. 4) Pol. Eccl., Pars I, Lib. IV, Tr. Ill, C. I, g 2, Ar- gum. VIII. ZENDING. is deze arbeid begonnen of een neef van Titoes schaakt een vrouw en voor de wraak moeten nu ook Titoes en zijn onderwijzer vluchten en 't schooltje staat leeg en stil. Ds. Adriaanse vraagt, of, waar de eigenlyke zending op Soemba veel geld zal kosten en de flnancieele kracht der Geref. kerken slechts toe laat nog hoogstens nog 2 dienaren uit te zenden naar Midden-Java, de Synode van Arnhem niet ernstig zal hebben te overwegen of 't niet beter is de Java-zending goed te dry ven, dan er twee zendingen op na te houden, die dan slechts gedreven kunnen worden met halve kracht. 't Komt ons voor, dat wy Soemba niet mogen loslaten, wat aangaat de Savoeneezen, voor en aleer deze gemeenten verzorgd zijn met Savoe- neesche predikanten. Ik meen dat er jonge Savoeneezen worden opgeleid op 't Seminarie te Depok. Zyn inlandsche predikanten bevestigd, dan kunnen wij wellicht voor Soemba aanvankelijk door de broeders, die er gearbeid hebben op den duur volstaan met periodieke inspectie, door den dienaar van Soerabaja, en kunnen wellicht de brs. Pos en de Bruijne komen werken in Banjoemas. W. Dr. Van der Ley. We lezen in de Getuige van 26 April, zoo even ontvangen: Zondag 14 dezer arriveerde te Tandjong-Priok per s. s. Sindora de heer S. van der Ley, die dr. Scheurer eenigen tyd zal vervangen als geneesheer in het Petronella- hospitaal te Djocjacarta. Het vriendelijk en bescheiden optreden van dezen jeugdigen arts zal voorzeker by ieder, die het genoegen had met hem kennis te ma ken, een aangenamen indruk hebben achterge laten. Waar hij zich eene tijdelijke benoeming heeft laten welgevallen en verder wenscht af te wachten, hoe de Heere hem wil leiden, spreken wij als onzen wensch uit, dat hij definitief aan de Geref. medische zending moge verbonden worden. Met het oog op zijn verhaal omtrent zijn bekeering, dat we onlangs overnamen, aarzelen we dezen wensch te onderschry ven, tenzij dan dat deze naif-methodistische jonge man in Indië zijne Aquila's en Prisca's vinde, die hem den weg Gods onderscheidenlijker uitleggenen hem winnen voor 't Calvinisme. W. Soemba. De Getuige, ons met talent geredigeerd weekblad voor Indië vestigt er de aandacht op, hoe de eerste poging om op Soemba Zen- dingsarbeid te verrichten onder de heidensche Soembaneezen is mislukt. In de kampong Menjelie was met behulp van den christen Titoes een schooltje geopend voor Soembaneesche kinderen. Dan ziet, nauwelijks Dure leden. Het kerkverband is voor een gemeente een groote weldaad. Is een plaatseiyke kerk wezen lijk compleet, tot haar welwezen behoort de samenleving met de genabuurde openbaringen van 't lichaam van Christus in een recht- Schriftuurlyk kerkverband. Nu zijn er evenals aan 't kerkelijk leven ook aan de oefening van dat kerkverband onkosten verbonden. De aangesloten kerken dragen diegezamentUjk en brengen daartoe hunne quota gewilliglijk op. In onze classis loopen deze quota zeer hoog. Ten deele omdat onmiddelijke onkosten en ver der verwijderde uitgaven zijn samengevoegd hetgeen „bedenkelijk" is. Doch daar hebben we 't nu niet over. We willen thans opmerken, hoe elke kerk in de classis Middelburg een quotum betaalt, berekend naar ieder ten avondmaal gerechtigd lidmaat, en dat voor deze membra completa opge bracht moet worden aan den classicalen quaestor de som van 14 cents per hoofd, ieder jaar opnieuw. Nu zyn er leden, die zich zooveel geldelijke opofferingen voor hun kerk getroosten, dat ge voor hen gerust een gulden kondt betalen. Doch er zyn er ook, die in 't heele jaar zeker geen drie stuivers opbrengen. En daarmee bedoel ik niet de armsten. Neen, onder hen zyn getrouwe kerkgangers en die doen wel terdege hun cent of kluut in 't kerkzakje Ook zijn er arbeidersgezinnen, waar ouders en kinderen getrouw opgaan en die, als ge bijeentelt, wat ze opofferen voor een eigen plaats en werpen in den buidel of de bussen, een vrij groote som betalen. Dit zijn financieel voor de kerkelijke admi nistratie voordeelige leden. Doch dure leden zijn zij, die niet meedoen aan de jaarlijksche inschrijving voor den eere- dienst, niets geven voor hun plaats of zóó weinig, dat een ander voor die plaats graag meer betalen zou, en die zoo eens een enkel keertje in kerk komen of ook schier stelsel matig den dienst verzuimen. En helaas, zulke lidmaten zijn er, althans in de steden. Zij behooren tot uw gemeente, zij willen blijven onder 't kerkelijk opzicht, maar zitten des Zondags bij hun koffiepotje of zwerven rond, nu hier dan daar. Dubbelhartige men- schen, ongestadig in al hunne wegen. Of vaak eigenlyke wereldlingen, voor de kerk van Chris tus ten hinder, zóó niet tot smaad. De kerkeraad behoort aan de zoodanigen wegens verachting van den dienst des Woords en der Sacramenten den toegang totdeBonds- zegelen te ontzeggen, doch als ge hen ver maant, dan beloven ze beterschap, komen een keertje en - blijven weer weg. Ziet, dit zijn waterlooze wolken. Ook op 't gebied der kerkelyke administratie. En met 't oog op de quotisatie dure leden, voor wier ontrouw nu de goedwillige maar opdokken kan. Wellicht bereikt hen dit woord. Het drage vrucht! Ook zyn er lidmaten, die sukkelig, oud of zwak zijn en die zeer tot hun leedwe zen den dienst moeten verzuimen. Zij denken er wellicht niet om, dat de kerkelijke administratie ook voor hen betalen moet. Als ze niet meedoen aan de jaarlijksche inschryving of de halvestuiverscontributie, dan ware het niet onbillyk, als ze hun aandeel in de quota, d. i. hun drie stuivers jaarlijks toch

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1901 | | pagina 2