De liefde eischt om de fouten, vooral die in
bangen nood en met goede bedoelingen begaan
zijn, niet zoo hard en zoo overdreven, zelfs nog
jaren na datum te beoordeelen.
Al de Vrije Kerken hebben fouten begaan.
Maar die Kerken loopen het eerst en het meest
gevaar om te „verzanden" zooals de heer Be
versluis volgens zijne voorrede van de gemeenten
vreest, in wier midden hij leeft en werkt
die niet aan geheel andere fouten ontdekt en
bij geheel andere fouten bepaald zijn dan de
door hem besprokene, namelijk het bevestigd
worden in den dienst des Woords door onzen
zeer geachten Ds. Janse.
Het turen op en het uitmeten der fouten van
de andere Vrije Kerken en de zelfgenoegzaam
heid met en in eigen kleinen kring en het.
dientengevolge hiet arbeiden naar buiten, het
niet actief-leven voor de Christelijke School,
voor het werk der barmhartigheid, voor dat
der Zending onder de Heidenen, en dat voort
durend afwijzen van de hand ter vergeving,
verzoening en samenleving als Kerken Gods,
in één woord, dat doen opgaan van het leven
voor en in eigen kring, zal, naar het mij voor
komt, volgens het Woord onzes Gods, de oor
zaak kunnen worden van het gevreesde „ver
zanden" der gemeenten.
Immers wat de Heere in Zijne vrije liefde
en groote genade hier geeft, moet niet slechts
in onze zielen, of in onzen-eigen kleinen kring
genoten, opgeteerd en als opgesloten worden,
maar het moet ook naar buiten werken en
anderen dienen en ten zegen zijn. De gezegen-
den moeten ten zegen wezen. Een zoutend
zout zijn. Lichten in de wereld. Een stad op
een berg. God wil ook door de genade, die Hij
ons geeft, de wereld bearbeiden en veroveren.
Uw Vader, zegt Jezus, moet er door verheer
lijkt worden, in de wereld.
Hoe menigmaal werd tot samenwerking en
samenleving de hand sinds 1838 al niet uitge
stoken. In Zeeland geschiedde het volgens de
bescheiden vóór ik hier was, de Kerken onder
't kruis, die met hetgeen in 1889 te Utrecht
gebeurde, niet meegingen, deden het. Het had
plaats in mijn tijd door de Chr. Geref. Kerken,
nadat de besluiten van 1839 laag ingetrokken
waren, en tijdens de doleantie die, zou men
zeggen, geheel in den geest van Ds Ledeboer
was, zocht Ds. Klaarhamer, die op den kerke-
raad der broederen er voor verscheen, met
kracht daartoe de broederen te dezer stede er
toe te bewegendoch, helaas, het mocht nooit
baten, de hand der gemeenschap werd voor en
na afgewezen. Mocht het worden ingezien, dat
dit niet goed voor God isLitïooij.
De Christelijke Normaalschool te Middelburg
wenschen wij bij dezen van harte geluk met
den uitnemend goeden uitslag harer opleiding
voor het onderwijzersexamen. Was zij de vorige
jaren zeer gezegend, dit jaar muntte uitim
mers de drie vrouwelijke en de vijf mannelijke
personen die bij haar opleiding ontvingen en
aan het examen deelnamen, slaagden allen.
Met dezen gewenschten uitslag feiiciteeren
wij èn haar èn de vrienden en vriendinnen,
die slagen mochten.
Oók onzen vriend, dhr. Bastmeijer te Brui-
nisse, die zijn zoon voor dit examen opleidde
en slagen zag.
Dank aan God. Littooij.
VARIA,
Noodlot en Vrijheid.
Het nieuwe tijdschrift, dat de Gids op zij
wil zetten of althans naast de Gids een plaats
der eere en des invloeds komt vragen, opent
zijn tresoren met een fijn artikel van prof.
Van der Wijck over een vraagpunt, dat boven
al in onze kringen belangstelling vindth e t
ontzettend heerlijk vraagstuk over Gods
albe stuur en onze menschel ij ke
verantwoordelijkheid. De Hoogleer-
aar spreekt van Noodlot en vrijheid.
De geleerde schrijver begint met de opmer
king, dat de kunst het denken en weten van
■haar tijd belichaamt en daarom de boeken dezer
dagen maar al te veel op den voorgrond plaat
sen begrippen van de „erfelijke belasting",
van de werktuigelijkheid in het leven, van de
macht der hartstochten, enz. Hij noemt Z o 1 a.
Hij wijst op I b s e n s 's Spoken. De echtge
noot van een lichtmis stoot haren man van
zich om haar kind een goede, hoog-zedelijke
opvoeding te geven. Dan ach, straks bot
in den schoonen jongeling de erfenis van den
vader uit, een lichtmis wordt ook hij en sterft
als idioot
Welnu de slaaf van den hartstocht bestaat.
Doch het /loo^sj-menschelijke vertoont hij ons
niet.
Onze nieuwste zielkundigen zoeken te bewij
zen, dat de mensch eigenlijk geen wil heeft.
Een Amerikaan beredeneert dit aldus
„Als het bitter koud is in onze kamer, pro
testeert ons geheele lichaam tegen den eisch,
het warme bed te verlaten. We zeggen tegen
ons zeiven„ik moet opstaanik kom niet
klaar, als ik nu niet opstahet is schandelijk,
langer te blijven liggen" toch blijven we
nog een wijle in bed en telkens als we op het
punt zijn ons zeiven te overwinnen, wordt dat
ellendige opstaan wegens de bijtende koude
nog een paar minuten uitgesteld. Ten slotte
evenwel zijn we op. Hoe zijn we uit ons bed
gekomen Wel, we hoorden het tien uur slaan.
De gedachte, dat het al zoo laat was^ verdreef
voor een oogenblik de gedachte aan de warmte
in en de koude buiten het bedwe vergaten
gelukkig even koude en warmte het denkbeeld,
dat het al te gek was, op dit uur nog in bed
te liggen, bleef alleen over in den geest en we
staan, eer we het weten, te bibberen voor de
wasch tafel.
Gedachten leiden dus de zenuwen en deze
de spierbeweging. De wil blijft erbuiten!
We voeren de handeling uit, waaraan we den
ken, zoodra we aan haar alleen denken.
Hersenarbeid zet zich om in spierwerking. Een
wil is er eigenlijk niet. Wie zou ook wil
len? Want ook ons ik is maar een voorstel
ling, geen werkelijk eigen wezen.
Zoo leeren de wijzen dezer eeuw, die zich
prositivisten noemen.
Ze vernieuwden een oude leer. Plato reeds
ontkende het ikzelf der menschen. En de
Boeddhisten betoogen, dat het zieleleven slechts
een stroom is ën het ik een verderfelijke
inbeelding.. „Wij hebben geen eigen bestaan".
Dit is de b 1 ij d e b o'o d s c h a p van het Boed
dhisme.
Stel u een Oosterling voor, die in 'tbad op
een nat touw trapt en denkt, dat het een slang
is. Zijn haren rijzen te berge Doch, als hp ont
dekt dat het maar een dood touw is,wordt hy weer
volmaakt rustig. Zoo nu ook wordt de mensch,
die tot de ontdekking komt, dat zijn eigen ik
een inbeelding is, rustig in de erkenning van
het leven als ijdelheid en hij gaat het Nirwava,
d. i. de uitdooving van alle illusie in [Wat
een arm ongeloof Geen God, geen ziel,
slechts vernietiging
Ook latere wijsgeeren beweeren, dat ons ik
een stroom van bewustzijn toestanden is, een
woud van voorstellingen.
Maar prof. Van der Wijck vraagt terecht:
hoe weten ze dat? Dan moeten ze toch meer
zijn dan een stroom van bewustheid, dan moe
ten ze juist bewustheid hebben van een stroom
Ons ik verbindt de voorstellingen. En
dit ik bestaat zelfs dubbel. Als waarnemend
onderwerp. En als waargenomen voorwerp.
En het eerste beeordeelt het tweede.
Tolstoï toont dit te begrijpen, als hij in
zijn Kreuzersonate den jalourschen echtgenoot
op kousen den verleider laat volgen, maar
tegelijk beseffen, dat hij in dat op kousen
loopen belachelijk is. En hij wilde verschrik
kelijk zijn en niet belachelijk. Ondanks zijn
woede gaf hij zich voortdurend rekenschap van
den indruk, dien hij op anderen maken moest.
Een Poolsch schrijver teekent een man, die
besloten is om een moord te plegen, doch
om te ontkomen aan de bange voorstellingen
der gevolgen, zich voortdurend wijs maakt, dat
hij 'ttoch ook nog altoos laten kan en 't mis
schien wel niet zal doen een fijne zielkun
dige opmerking
Zoo werkt de wil op het bewustzijn in. Men
wil dit over'thoofd zien,dat opmerken
De wil schenkt of weigert aandacht. Het ik
heeft een doel. De wil aanvaardt dit en kiest
de middelen om het te bereiken. Hierin is
het ik werkzaam. Onder de dwangvoorstelling
van een verafschuwd denkbeeld lijdt men. Is
men prooi. Doch ons willen wordt begeleid
door een gevoel van werkzaamheid. Kant ver
joeg zijn kiespijn door wilskracht om niet op
zijn mond te letten, maar zich in zijn studie
te verdiepen.
De wil aanvaart een doel en verleent zijn
fat aan de middelen om dit doel te bereiken.
Meer kan hij niet. Als een wilsbesluit gevolgd
wordt door een zenuw- en spierbeweging is dit
niet een w?rk van den wil, maar van het ik,
dat eerst loüde en nu doet.
Er is onderscheid tusschen het willen van
den slaaf der zonde en den vrije.
Satan schonk den mensch het noodlottig
vermogen om niet te zien, wat hy niet wil
zien.
Wij zien thans in den Z-Africa oorlog naar
Marcx profetie kapitalisten, den weg voor het
socialisme effenen en vorsten hun troonen
ondermijnen in bange verblindheid. Hier is de
slavernij van den wil.
Vrijheid bestaat daarin, dat men voorstellin
gen toelaat en afwent naar behooren. Naar
waarheid. [De waarheid maakt vrij.]
Voorts leert prof. v. d. Wijck, dat dit vrije
willen niet onmogelijk gemaakt wordt door de
macht van overgeerfde neigingen en instincten.
Erfelijkheid is een mogelijkheid, geen noodlot.
Dombroso leertiemand wordt misdadi
ger geboren, evengoed als b. v. dichter.
Prof. v. d. Wijck antwoordtIeder menschen-
kind brengt trekken mee van een aap en van
een tijger. Doch het is de taak der opvoeding
die instincten te breidelen.
Daarbij, die aangeboren instincten botsen.'
Ook daardoor vermag de opvoeding dikwijls
veel.
De opvoeding geeft voorstellingen,
die invloed uitoefenen op de wilskeuze.
Als ge tot een jongen, die voor een sloot
staat, zegt: „vooruit je kunt er best over!" -
dan springt hij er eerder over, dan als ge roept
„pas op, je springt er in
Men kan iemands begripsvermogen sterken
door te zeggen „dit kan je best vatten, luister
maar eens goed toe ook zijn wil tot zedelijk
goed steunen door b. v. te zeggen„ik reken
op je, dat gij uw ouders hierin geen verdriet
zult doen
De zweep kweekt een brutaal en woest ras.
De wreede lijfstraffen hingen oorzakelijk samen
met de guillotine en lantaarn-gruwelen der
Revolutie. Een tik kan paedagogisch zijn. Na
blijven op school is veel gevaarlijker lichame
lijke kastijding voor een woelwater dan een tik.
Voorts merkt prof. v. d. W. op
Men roept bij een kind de ondeugd te voor
schijn, die men toont bij hem te onderstellen.
En hij voegt er de fijne opmerking bij Ook
op de samenspraken, die een mensch met zich
zeiven voert, slaat de vermaning„kwade sa-
mensprekingen bederven goede zeden
Zeker, er zitten slechte neigingen in 't bloed.
Er zijn b.v. rijke dames.die lijden aan kleptomanie
en de liverei-knecht loopt hen na in de winkels
met 't verzoek„mag ik even betalen, wat de
freule gestolen heeft." Men verklaart deze
onbedwingbare roofzucht uit hare afstamming
van de roofridders
Doch dergel ij ke kwade neigin
gen kunnen bestreden worden!
Als Peer G y n t met een holle maag door
'tbosch dwaalt, een ui vindt en dien afschilt
zonder pit te vinden, zegt hijmijn beeld
Maar de mensch behoeft geen ui te zijn. De
mensch is, wat hij wil zijn. Waarheid ligt er
in het dichterwoord„de mensch schept zich
zijn eigen lot." Maar volle waarheid is het niet.
De Stoicijnen reeds zagen in, dat eeh Almacht
alomtegenwoordig alles werktdat er is een
alomvattende orde der dingeneen eerbied
waardige, redelijke orde dat het Heelal een
kunstwerk is, één groot, heerlijk Geheel.
Zij leerden reeds, dat alle schepsel slechts
leein is in des pottenbakkers hand, dat het
eeuwig goddelijk Raadsbesluit alle gebeurtenis
te voorschijn roept; dat er een allesbeheer-
schende noodzakelijkheid is. Toch bracht dat
ook bij hen geen zorgelooze en goddelooze
menschen voort, maar juist mannen met
een ijzeren wil en hun leer wasjuist omdat er
geen toeval is, zult ge u inspannen, want ook
uw krachtdadig handelen is opgenomen in de
bepaalde orde des heelals. Onverklaarbaar
echter blijft aan Prof. v. d. Wijck op deze lijn
het zedelijk oordeel, dat prijst en laakt.
Die vraag vindt volgens hem slechts haar
beantwoording, als ge leert, dat in de groote
wereld iedere menschenziel binnen zekere
grenzen een wereld op zich zelve is, eensdeels
meelevend het groote wereldleven, doch in an
der opzicht toch ook weer zelfstandig, en in
dit leven zijn er zedelijke mogelijkheden, die
nimmer werkelijkheden worden.
Men ontkent dit en zegtals ik een tientje
in mijn hand heb, kan ik er een boek voor
koopen of er een arm gezin meê helpen. Wat
zult ge doen? De Determinist [en de Calvinist
met hem] zegt, dat, wat in verband met heel
de wereldgeschiedenis bepaald is. Want de
wereld zou geen kosmos blijven, maar een
chaos worden, als ge anders deedt
Prof. v. d. Wijck erkent, dat er motieven zijn,
die op die keuze inwerken. Het zien van het
betere is zich zei ven een plicht opleggen. Maar
daarom doet men het nog niet. Doch als men
het betere niet doet, was het dan onmogelijk
om dit te doen
[Wij zouden zeggenin 't afgetrokkene niet,
maar hier, als overal, moeten we twee zaken