Uit de Heilige Schrift.
Belijdenis en School.
10e Jaargang.
YKIJDAG 10 MEI 1901.
No. 19.
Weekblad gewijd aan de |3elangen der Pereformeerde K.erken
IN pEELAND, OORD-BRABANT EN J-^IMBURG.
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze KoningHy zal ons
behouden.
Jesaja 33 22.
ONDER REDACTIE VAN
üs. J. HULSEBOS, Ds. A. LITT00IJ,
Dr. L. H. WAGENAAR.
Doch Samuel zeideHeeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen,als
aan het gehoorzamen van de stem desHee-
ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen.
1 Sam. 15 22
Abonnement per 3 maanden ,f 0.85. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1—5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LE COINTRE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentien enz., gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
nummer behoort een Bijvoegsel.
(HEMELVAART.)
Welke is aan de rechterhand
Gods, opgevaren ten hemel, de
engelen, en machten en krachten
hem onderdanig gemaakt zijnde.
1 Petri 3 22.
Paaschfeest spreekt van blijde uitkomst, van
de overwinning over dood en graf, van de vol-
komene verlossing, door den Heere Jezus aan
gebracht. Het is een feest van rijke verademing
voor het volk van God, een feest, dat ons
spreekt van blijde en zalige verrassingen, waar
van de grondtoon isde Heere is waarlijk
opgestaan
Anders is het met Hemelvaart. De zonne des
heils ryst voor het bewustzijn der gemeente
steeds hooger, en op den psalm der opstanding
volgt het triomflied der Hemelvaart, terwijl
Pinksteren zal spreken van den rijkdom der
zegeningen, die de verheerlijkte Koning uit
zijne verhevene woonplaats nederzendt in de
harten zijns volks.
Waar dan op Paschen Gods kerk met blijd
schap zongDe steen, dien door de tempel
bouwers verachtlijk was een plaats ontzegd, is
tot verbazing der beschouwers, van God ten
hoofd des hoeks gelegd daar mag nu de hooge
jubeltoon weergalmen: God vaart voor het oog,
met gejuich omhoog
Hemelvaart, feest van Jezus triomf en ver
heerlijking Mogen wij allen door genade mede-
juichen in den geest, als die ook door genade
mede-deelgenooten zijn van die vreugde, én
met Christus Jezus gezet zijn in den hemel.
De zegepralende opvaart en intocht in den
hemel van onzen Heere staat in het nauwste
verband met zijne diepe vernedering. Die is
opgevaren, is ook nedergedaald in de nederste
deelen der aarde. Overal in de Schrift wordt de
triomf in onlosmakelijk verband met de ver
nedering voorgesteld. Omdat Hy gehoorzaam
geworden is tot den dood, ja, den dood des
kruises, daarom heeft God Hem ook uitermate
verhoogd en Hem eenen Naam gegeven boven
allen naam. Hij zal op den weg uit de beek drin
kendaarom zal Hij het hoofd omhoog heffen.
(Ps. 110 7.)
Ook hier is het zoo. In vers 18 heet het
Want Christus heeft ook eens voor de zonden
geleden. Hij rechtvaardig vopr de onrecht vaar
digen en hier, in 22Welke is aan de rech
terhand Gods, opgevaren ten hemel. De zichtbare
Hemelvaart uit 't midden der apostelschaar op
den Olijfberg, eene Sabbatsreize van Jeruzalem
gelegen, is de weg, de triomfweg, dien Hij be
treedt, om plaats te nemen aan Gods rechter
hand, om nu te ontvangen een deel van velen.
Hij zal de dagen verlengen en het welbehagen
des Heeren zal door zijne hand gelukkiglijk
voortgaan. En daartoe wordt Hij als Middelaar,
als die vleesch is geworden en onder ons heeft
gewoond, met eer en macht boven en over alle
schepselen bekleed, ja boven alle schepselen in
hemel en op aarde. De ongelen en machten en
krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde.
Denk nog eens terug aan het lyden, verplaats
u in den geest in het benauwd Gethsemane,
op het bange Golgotha! Hoor de smartkreet:
Mijn God, mijn Godwaarom hebt Gij mij ver
laten en aanschouw nu zyn glorierijken tri
omf! Voor de vreugde, die Hem was voorge
steld, heeft Hij het kruis verdragen, de schande
veracht. Op zulk eene overgave, op zulk eene
diepe vernedering moest de glorierijkste triomf
volgen, omdat Hij zijne ziele uitgestort heeft in
den dood en met de overtreders is geteld geweest
en Hij veler zonden gedragen heeft, en voor de over
treders gebeden heeft. Verslagen liggen de vijan
den duivel en zonde, hel en verderf. Het hand
schrift der zonde, dat tegen ons was, heeft hij
aan het kruis gehecht. En de overheden en de
machten uitgetogen hebbende heeft Hy in het
openbaar ten toon gesteld en heeft door het
zelve (het kruis) over hen getriomfeerd.
Heerlijke uitkomstAllen, die Hem liefheb
ben, zuilen zich verblijden, dat Hij uit zijne
diepe vernedering is overgegaan in de hoogste
heerlijkheid.
Maar met en dóór Hem zullen nu ook de
muren van 't Godsgebouw naar het gemaakt
bestek rijzen. Zijn Koninkrijk is een eeuwig
koninkrijk. Het zal triomfeeren. De poorten der
hel zullen zijne Gemeente niet overweldigen.
Geloovig heeft Gods volk te staren op dien
ten hemel varenden Heiland. Die God is ons
een God van volkomen zaligheid. Wat blijden
vrede werkt Hij door den Heiligen Geest, dien
Hy zendt van den Vader, in de harten der
zijnen. En wie durft Hem nog te wederstaan
Maar zij dan ook, geloovigeuw wandel in
den hemel, waarin de Heere u eenmaal op
neemt En verwacht met gewisheid den triomf
van zijn koninkrijk ook onder de volken en bid
vertrouwend: Uw Koninkrijk kome
Jaelk der vorsten zal zich buigen,
En vallen voor hem neejr;
Al 't heidendom zijn lof getuigen,
Dienstvaardig tot zijn eer.
't Behoeftig volk, in hunne nooden,
In hun ellend' en pijn,
Gansch hulpeloos tot Hem gevloden,
Zal Hij ten redder zijn.
Psalm 72 6. Hulsebos.
(Slot.)
In de tweede plaats moeten wij hierop nog
de aandacht vestigen dat de gemeente te
Utrecht, die in 1839 en de gemeenten, die
daarna de harde voorwaarden verbonden aan
het vrijelijk optreden, aanvaardden, geen enkele
andere gemeente, waarmee zij in kerkelijk ver
band leefden, direct of indirect gedwongen heb
ben, om zich insgelijks bij de Regeering aan
te dienen.
Bij de vereeniging in 1892 waren er, vooral
in den achterhoek van Gelderland, dan ook nog
verscheidene oude gemeenten, die dat zelfs tot
op dien tijd niet deden. Doch de vrienden
van den heer Beversluis stelden zich aan of
de Utrechtsche zonde eene zóó groote en on
vergeeflijke was, dat zij met die kerk en de
andere kerken, die er zich mede aan schuldig
maakten, in geen kerkelijke gemeenschap leven
mochten. Immers dat vrijheid vragen gelijk
het genoemd werd was jaren aaneen dé zonde,
waarom, in de allereerste plaats, de aanzoeken
om kerkelijk saam te leven werden afgewezen.
Dat de Heere echter deze Kerken, laat het
dan zijn in weerwil van deze hare fout, in
Zyne groote liefde tot een rijken zegen heeft
gesteld voor steden en dorpen, voor ons land
en andere landen is reeds door zeer velen er
kend en, naar ook ik meen, niet tegen te
spreken.
In de derde plaats merk ik nog op, dat al
de vrije kerken, ook die van Ds. Ledeboer om
haar met den heer Beversluis ook zoo maar
eens te noemen geprofiteerd hebben van het
geen de Christelijk-Afgescheidenen te Utrecht
en elders in 1839 deden want het gewelddadig
uiteen jagen, het beboeten en in gevangenis
zetten, hield toen generaal weldra opdoch velen,
die mee in de vruchten deelden, en blijkbaar
daarmee ingenomen waren, voeren tamelijk
van uit der hoogte op de Utrechtsche broede
ren en op de broederen die hen volgden, uit.
En zij, die dit deden, deden meerze hiel
den ook op met hen kerkelijk saam te leven,
of voor zoover er deze samenleving nog niet
was, maakten zij er eene van de hoofdredenen
van, waarom die samenleving niet kon plaats heb
ben zij gingen dus veel verder dan de broederen
te Varsseveld, te Winterswijk en elders, die af
keurden hetgeen te Utrecht geschied was, maar
desalniettemin in Kerkverband met hen bleven
leven.
't Is inderdaad eene interressante vraagWie
handelden het allermeest naar den geopen-
baarden wil van God, naar de belijdenisschriften
en het Kerkrecht der Gereformeerde Kerken
de broederen, die, in weerwil van de aangeno
men tout, toch het kerkelijk samenleven niet
verbraken, of zij, die dit wèl deden of er jaren
aaneen eene hoofdreden van maakten, om met
deze broederen kerkelijk niet te vereenigen?
Zou dit niet een goed onderwerp zijn, om
op een predikanten-conferentie te behandelen.
Maar hoe dit ook zij, dit weten wij, dat de
regeering zelve teruggekomen is op de in 1836
genomen, strenge besluiten. Ze trok ze in.
Zij zeide de Kerken op wier naam de goederen
staan, hebben en houden deze goederen, al is
daaromtrent geene verklaring afgelegd, door
andere Kerken. Dienovereenkomstig hebben ook
de rechters hunne vonnissen geslagen, toen de
Kerken in doleantie er tot voor den rechter
aanspraak op maakten.
Van die „erve der vaderen" heeft noch de
eene noch de andere kerk iets gekregen.
Om als Kerken Gods naar don TFoorde Gods
te gaan leven en zich te openbaren, moesten alle
Kerken die zichtbare erve der vaderen gewillig
of onwillig, na of zonder verklaring, prijsgeven.
De geestelijke erve der vaderen, het weer
worden van Kerken Gods naar de Schriften,
was ook dat offer wel waard.
Met de blijdschap des geloofs hebben de
Christelijk-Afgescheidenen zeker niet minder
dan de „Doleerenden" de rooving der eerstge
noemde goederen aangezien. Ze waren mGod
en in hun Koning Jezus met de geestelijke
erve der vaderen rijk. Er was toen leven in
de ziel. Met hart en mond loofden zy destijds
God.
Ja, dat de Christelijk-Afgescheiden en Jezus in
1839 als Koning der Kerk verloochend en in
plaats van Hem Willem I als koning der Kerk
erkend hebben, dat behoort de h©cr Beversluis
te bewijzen of te herroepen.
KW*