dat belettende door haren sterken arm, zeer zwaar bezondigde. Immers zij begeerden niet anders dan als kerkelijke Gemeente God te dienen, naar zijn Woord. Daarenboven gingen zij in de week en op den rustdag daarmee altoos voort, voorzoover hun dat niet onmogelijk werd gemaakt, door het schandelijk geweld der Overheid. Niet in het vragen om op te houden met de vervol gingen, in het geven van de diep verschuldigde vrijheid en om hen ongestoord als Gemeente Gods te laten optreden, lag, naar het mij voorkomt, eenige verkeerdheidindien een fout begaan is, dan hierin, dat zij zich al te groote opoffe ringen getroosten ter verkrijging van die vrij- heid. Het prijsgeving van rechten kozen zij, ais met het mes op de keel, de vrijheid om als Gemeente Gods onbelemmerd te kunnen optre den en zich uit te breiden. Neem nu aan en laten wij toestemmen, dat zij dit niet hadden moeten doenmaar dat zij het niet samen komen boven de twintig man, dus het niet optreden in hunne samenkomsten als Gemeente, or het samenkomen met méér dan twintig man hadden moeten volhouden hoewel dat fei telijk telkens en telkens onmogelijk werd ge maakt, door den sterken arm - ondanks het geweld dat dan plaats had, de boeten en ge vangenisstraffen, die, dan werden beloopen, dan is het m. i. toch waar, dat zij, wijl zij dit niet deden, vaak te onbarmhartig zijn veroordeeld; ja, het vergrooten en verme nigvuldigen van hunne fouten was onrecht vaardig. Ik zou tenminste weieens willen zien, dat de heer Beversluis uit de officieele bescheiden, aan de hand van de historie, van de belijde nisschriften en bij name van de Heilige Schrift bewees, dat zij „zich afgescheurd hebben van de Gereformeerde Kerk in Nederland" dat zij „eene onwettige godsdienstige vereeniging zijn geworden en niet Jezus, maar Willem I erkend hebben voor koning der Kerk. De Heer Beversluis en zijne meegenoten hebben deze zaak zóó overdreven, dat zij jaren aaneen het vragen om rechtspersoonlijkheid voor hunne Gemeenten en het zich als zoodanig bekendmaken bij en het erkend zijn door de Re geering als zonde hebben beschouwden dientengevolge ook geen goederen op naam der Gemeente hadden. En met al wat onrecht vaardig is, en overdreven tegenover de broederen komt men, wijl er een Gods gericht door ge schiedenis gaat, menigmaal hier reeds bedrogen uit en valt men wel als in zijn eigen zwaard. Want niet om onbelemmerd te kunnen op treden als Gemeente Gods vroeg de Gemeente wier ouderling de heer Beversluis was toen hij zijn vlugschrift schreef om als zoodanig erkend te worden door de Regeering, maar zij deed dit en moest dit doen, om de erfenis te kunnen en te mogen aanvaarden, die de heer Yersluys haar naliet. Sslot volgt.) Littooij. ZENDING. goed schutter, een Zendings-arts die Suan, d. i. vrede-brengergedoopt was, zoo nadruk kelijk, dat de verwoesters al heel spoedig af deinsden. Dit feit weerspreekt o. i. vrij sterk de thans op gang gebrachte sterk-afkeurende beschou wingen, alsof de zendelingen de plaag der be volking zouden zijn. De medische-zending van onzen dokter Otte werkt in dezelfde richting als dieteJogja. Ook zij wint door haar dienende liefde het hart van het volk. W. YARIA, Dokter Otte's hospitaal. De Geref. kerken in America hebben een medische zending te Amoy in China, waar onze vriend dokter Otte met grooten zegen arbeidt in het hospitaal. Toen de vreemdelingen zoo gruwelijk ver moord werden, heeft ons hart ook voor hem en de zijnen gesidderd, doch de Heere heeft hen bewaard. Op de kustplaats Amoy is het zoo niet rustig gebleven dan toch voor de broeders veilig geweest. Thans vernemen wij uit brieven, opgenomen in No. 9 van de China bodedie ons toegezonden werd, dat vele zendelingen tot hen vluchtten doch thans reeds wagen om tot hunne posten terug te keeren, hoewel het in het binnenland nog lang niet rustig is. Doch vele ervaren zendelingen zijn terug gegaan naar hun vaderland, America. Hun wederkomst vooral wordt vurig verbeid. Want de Chineesche Kerk is nog als een klein zusje, dat by de hand geleid worden moet. Merkwaardig is het verhaal van wat er ge beurde in de plaats Cio ké. Daar was een hospitaalknecht van daan, die er zich later weer vestigde, en er ouderling werd van de gemeente. Hij won de achting zyner stamgenooten en toen onlangs benden Christenhaters naderden om het zendingsstation te Sio ké te verwoesten, grepen Hon-Hia, zoo heette onze oude hospi taal-ridder en zijn „volk" naar de wapenen en, 200 strijders sterk, verdedigden ze kerk en school en hospitaal onder aanvuring van een De aanvang van den Dienst. Men vraagt ons om eens onze gedachten te openbaren omtrent den aanvang van den dienst in onze kerken. 't Valt op, dat dit niet overal gelijk is, doch nog al verschilt. In sommige steden begint, liefst eenigen tijd vóór klokslag, een soort vóórdienst. Dan treedt een voorlezer op, geeft een voorzang af, leest de Wet en een deel der Schrift, geeft een tweeden voorzang op en onder dezen verschijnt op den kansel de Dienaar des Woords die, als de psalm uitgezongen is en 'torgel zwijgt, den eigenlijken dienst opent met votum en zegen en al weer laat zingen om daarna voort te schreiden tot gebed en preek. Op andere plaatsen verschijnt eerst met klokslag een ouderling, treedt voor „het bordje" en geeft den voorzang op. Onder 't zingen treedt de kerkeraad in optocht binnen, de predikant voorop. Of ook wordt hjj door een commissie uit den kerkeraad binnen geleid, waarbij een der ouderlingen vóór gaat en den dominéé een hand geeft bij 't trapje van den preekstoel. Zijn Eerwaarde beklimt dien, na eenige oogen- blikken stil gebed, en nu is er weer verschil in zijne wijze. A wacht 't einde van den voorzang af en spreekt dan dadelijk het votum uit en gelast den ouderling (of diaken) daar beneden hem om de Wet of het Geloof, mitsgaders dit of dat stuk uit den Bijbel aan de vergaderde gemeente voor te lezen. B zet zich op zijn bankje in den preekstoel rustig neer en de voorzanger verzoekt zelf „de gemeente met eerbied en aandacht te luisteren naar 't voorlezen van de Wet des Heeren" en een hem door den leeraar vooraf aangeduid hoofdstuk, 's Namiddags laat ook doorgaans deze voorlezer „de gemeente belijdenis doen van haar algemeen en ongetwijfeld christelijk geloof." Wat zou nu de beste wijze zijn? Wat vertolking der meest juiste gedachte Dit is zeker de dienst des Woords geschiedt in de vergaderde ge meente. Er is gemeentelijke vergadering. Deze behoort geopend te worden met het votum. En de opening en leiding dezer vergadering staat krachtens de roeping der gemeente en de opdracht van den kerkeraad bij den Dienaar des Woords. Deze treedt hierbij op in zijn ambt. Houden we deze drie gegevens in het oog dan staat als een paal boven water, dat de Dienaar des Woords de vergadering der ge meente Gods met het votum openen moet. Dit nu kan geschieden met of zonder vóórzang en vóór-lezing des Woords. In Amerika geschiedt de opening der verga dering zonder vóórbereiding. Daar komen de menschen de kerkzaal bin nen met een vroolijk gezicht en groeten mal kander. Opgewekt en recht gezellig vormen ze groepjes en vragen elkaar naar den welstand. Het gebouw wordt vervuld met een vroolijk gebabbel, -waaraan ook de predikant gaarne deelneemt. Doch 't klokje slaat, ieder zoekt zijn plaats en ook de dominee maakt zich los uit een gesprek en betreedt het platform. De ver gadering wordt geopend en de dienst begint. De oud-hollandsche manier was anders. Min eer huiselijk. Doch ernstiger. Plechtiger. Eer biediger. Men kwam om God te ontmoeten in Zijne voorhoven. En deze stemming werd aangekweekt door den vóórzanger en het vóóraflezen. Juist om te voorkomen, dat er gebabbeld en geschertst worden zou in afwachting van de opening der vergadering, liet men stichtelijk zingen en vervulde 't kerkgebouw met de ge wijde klanken van wee en evangelie. Dit was een geestelijk klokgelui voor de zielen. Dit stemde om straks saam te bidden en op te eten het brood, dat zou worden uitgedeeld in predi king of sacrament en den zegen te ontvangen. 't Was dus geen dienst. De vergadering was niet geopend. De „gemeente" kon nog niet als zoodanig worden aangesproken. De kerkeraad zond een broeder, die goed kon voorlezen. Ambt deed hier niets ter zake. 't Behoefden ouderlin gen noch diakenen te wezen, 't Moest een broe der zijn, die van God een wèlluidende stem had gekregen en van den H. Geest geleerd Gods Woord voor te lezen zoo dat deze lezing dui delijk, eerbiedig, indrukwekkend heeten mocht. Van deze oude wijze van doen nu is in som mige kerken de hoofdzaak overgebleven, hoewel ze nu doorgaans begint niet meer vóór, maar met 't uur, voor den eigenlijken dienst bestemd. Ook noodigt de voorlezer soms „de gemeente uit" om te hooren en wacht tot de kerk vrij wel bezet is. Ondertusschen babbelen of spreken de groepjes, wat zeer hinderlijk is voor 't stil gebed, dat de goede kerkgangers, eer ze of als ze gaan zitten voor hun domine en hun eigen ziel opzenden. Uit alles blijkt, dat 't karakter van deze vóór-bereidende handeling niet meer wordt verstaan. En dit onverstand komt nog sterker uit, waar men onmiddellijk na den voor zang de predikant den eigenlijken dienst laat openan en hij den voorlezer daar beneden hem opdraagt, dit of dat voor te lezen aan de ge meente. Dit hindert mij altoos als een stukje dominocratie. Ook wekt het den indruk, dat in den dienst de lezing der Schrift minder hoog aangeschre ven staat, dan de preek van den dominee. In Duitschland is dit net contrarie. Daar leest de Pastor het Woord en in eer bied staan alle menschen op evenals bij 't ont vangen van den zegen. Dit is m. i. een schoone zede. En vraagt men mij nu, hoe m. i. de aan vang van den dienst in onze kerken 'tbest geregeld ware, dan antwoord ik, alles overwo gen hebbende aldus In onze Stadskerken, waar een halfuur noo- dig is voor de verzameling van 'tvolk, dat daar de vóór-dienst blyve, want besef van den ernst om saam te vergaderen met den Chris tus Gods moet aller hart doorbeven, als de Gemeente des Heeren in de voorhoven des Heeren is opgegaan. Doch daar waar in stad of dorp het binnen komen van het volk klaar is in tien minuten, daar acht ik een voordienst eigenlijk overbodig. Volkomen voldoende is m. i. in elk geval een voorzang. En daarom trede de voorzanger op en als er genoegzaam volk aanwezig is om met stich ting te kunnen zingen, dan geve de voorzanger een psalm af om daaruit een of meer verzen aan te hefien, terwijl ook de andere helft van 't kerkvolk binnen komt en eerbiedig plaats neemt, terwiji ieder, die zijn stil gebed gedaan heeft, dadelijk zijn psalmboek opslaat en mêe invalt. Hiertoe moet die voorzang op een bord met duidelijke letters en cijfers staan aangegeven. Ook een oude gewoonte. Als voorzang wordt gezongen wat hiertoe gegeven is. Verzen als Of Laat ons den Rustdag wijden, Met psalmen tot Gods eer. Och mocht ik in die heil'ge gebouwen De vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog, enz. Of Hoe liefllijk, hoe vol heilgenot O, Heer, der legerscharen God Zijn mij Uw huis- en tempelgezangen. Of Of Ik hef tot U, die in den hemel zit Mijn oogen op en bid, 'kHef mijn ziel, o God der goden Tot u op, Gij zijt mijn God, en andere dergelijke, 'tls tóch zoo goed om met een bekend vers en opwekkende melodie den dienst te beginnen. Dat maakt het hart zoo blij en beurt zoo heerlijk op. Onder het zingen van den voorzang treedt de kerkeraad binnen en bestijgt de leeraar den kansel. Is de voorzang uit, dan opent de Dienaar in den Naam des Heeren, die Hemel en aarde gemaakt heeft, de vergaderirg en begroet met zegenbede de saamgeroepen gemeente Gods. Hierop leest hij des morgens zelf de tien geboden en eenige verzen uit de Schrift, liefst die het verband aangeven van zijn tekst of die er op slaan. Des na de middags doet hij als liturg namens de gemeente belijdenis van haar geloof.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1901 | | pagina 2