Uit de Heilige Schrift. Belijdenis en School. 10e Jaargang. VRIJDAG 3 MEI 1901. No. 18. y/EEKBLAD GEWIJD AAN DE ^ELANGEN DER pEREFORMEERDE K.ERKEN IN ^EELAND, OORD-BRABANT EN JPlMBÜRG. Ds. J. HULSEBOS, Ds. A. LITT00IJ, Dr. L. H. WAGENAAR. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE COÏNTRE Berichten, Advertentien enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vry dagmorgen, by den Uitgever in te zenden. Der zonde doodGode levend, in Christus Jezus. Daarvoor hebben de geloovigen het te houden. Zoo hebben zy aangaande zichzelven te den ken, de zoodanigen hebben zij zichzelven te rekenen. Dit wordt niet bedoeld als een ijdele waan, gelijk wij wel eens zeggen deze of gene houdt zich voor dit of dat, of, gelijk het wel eens onder de ongelukkige krankzinnigen voorkomt, dat zy meenen: koningen ofgrooten te zijn. Neen, der zonde dood, Gode levend, dit is de ware en werkelijke staat van de door het geloof met Christus vereenigd© ziel. En als de apostel zegt Houdt het daarvoor, of reken u zeiven zoodanig te zijn, dan wil dit zeggenleef door het ge loof in die vaste overtuiging, dat gij dien staat deelachtig zyt, waarin men der zonde dood en Gode levend is geworden, om 't eeuwig welbe hagen, door de verdiensten van Christus, En de heerlyke vruchten van dat geloof, van dat daarvoor houden, van dat aannemen van die weldaden van Christus, zullen weldra blyken. Wij hebben in onzen tekst van heden de samenvatting en het besluit van het heerlijk onderwys, dat voorafging, aangaande het deel hebben aan Christus lyden en dood en begra fenis, aan zijne opstanding en verheerlijking, door het geloof. Want dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven. Wat het sterven van Chris tus aangaat, Hij is aan de zonde gestorven. Denkt u nu steeds Christus hier als den plaats- vervangenden Borg en Middelaar van zijn volk. De zonde komt hier voor als een machtheb bende gebieder. Als Borg-bestaat ook voor Hem die macht, maar niet in hare besmettende, al leen in hare veroordeelende kracht. Hij is en blyft de vlekkeloos reine. Maar nu heeft Hij zich door zijn sterven aan het kruis vrijge maakt van deze heerschappij, aan welke Hij als onze Borg onderworpen was in den staat zijner vernedering, en heeft zich stervende ont slagen van de heerschappij der zonde. Zoo is Hij der zonde eenmaal gestorven of eens vooral, vermits Hy alles volbracht heeft, wat er noo- dig was, om het geweld van den dood te niet te doen. Het is derhalve onmogeiyk, dat Hy andermaal aan den dood zou onderworpen wor den. Hij kan niet meer sterven, de dood, wiens geweld Hy eens en volkomen, voor altoos ver broken heeft, heerscht niet meer over Hem. En dat Hij leeftdat leeft Hij Gode. Wat het leven van Christus aangaat, hetwelk Hij als Middelaar by zijne opwekking uit de dooden ontvangen heeft, Hy leeft nu Gode. De zonde macht ligt verslagen, zy kan geene rechten meer laten gelden. Er is nu voor den Middelaar, als Borg voor zijn volk, niets dan het reine, zalige, ongestoorde leven voor God, in Diens ongestoorde zalige gemeenschap. In dit is nu de grond en de kracht voor Gods volk, dat zij door het geloof weten, der zonde dood te zyn en Gode te leven. Dit is in derdaad en onomstootelyk zeker hun staat, waarin Christus, naar het eeuwig welbehagen des Vaders, hen heeft overgebracht in en door zijn borgtochtelijk lyden en zyn opstaan uit de dooden, als Borg en Middelaar der zijnen. En ook, al doorzien zij dit nu niet altijd even klaar, en ook al vergeten zij het vaak, ook al schijnt de zonde haar ijzeren schepter nog weder over hen te zullen zwaaien, zij zijn der zonde dood en Gode levend in Christus Jezus, onzen Heere. Let vooral ook op deze laatste woorden. Der zonde dood en Gode levend, zyn zy eenig en alleen in Christus Jezus, dat wil zeggenin Hem begrepen, in Hem aangezien. Zij kunnen ook alleen daarvan verzekerd zijn door het ge loof. En dan is Christus Jezus ook onze Heere, die ons vrijkocht met zijn bloed, onder Wiens macht en gebod wij staan, zonder Wien wij niets vermogen. Der zonde dood, maar Gode levende in Chris tus Jezus onzen Heere. Dit is de kracht en de blijdschap van Gods volk. Hun kracht in den stryd met de overblijfselen der verdorvenheid in hen, met wereld en Satan. Maar ook is dit hun blijdschap. Wat Christus voor hen heeft verworven, wat door 't geloof hun eigendom is, het zal ook eenmaal in volle heerlijkheid door hen worden genoten. Zonder schuld, maar ook zonder zonde zullen zij voor God verschij nen in Zion, om eeuwig, in alle volmaaktheid, Hem te dienen, door Christus, die hen heeft liefgehad. Hulsebos. Dat zijn goede vrienden die met een goed- hartigen blik ons onze fouten en tekortkomin gen onder de aandacht brengen. Zulk een vriend ontmoette ik vóór eenige weken. Hij hield mij staande en zeide toen tot mij Dominé, gij hebt verledene jaar vóór gij vacantie naamt en op reis gingt, in uw laatst geschreven artikel over het boekje van mijnheer Beversluis aan het slot gezegd „Hier over D. V. de volgende week"doch ik neem U dat niet kwalijk, gij hebt het zeker vergeten die week en dat werk is nog niet gekomen en ik en velen met my zouden gaarne zien, dat gij het beloofde nog gaaft en dit werk voltooidet. Het was een lid van de Kerk, die door Ds. Janse bediend wordt, en blykbaar grootbelang stelde in de quaestie die door den heer Beversluis in zyn vlugschrift en door mij in een artikelen reeks in deze Kerkbode werd behandeld. Welnu, ik beloofde dezen vriend en broeder het destyds toegezegde, zoo mogelyk, alsnog te geven. Natuurlyk heb ik myn verzuim waarvoor ik den lezers bij dezen mijne ver ontschuldigingen aanbied moeten boeten immers ik moest er mij nu bij vernieuwing geheel inwerken. Daarenboven beloop ik het gevaar, dat de lezers den draad kwijt zyn en ik hun mosterd na den maaltyd geef. Hoe dit echter zy ik moet en wensch, na aanmaning, deze mijne schuld te betalen. Myne laatste volzinnen luidden„De heer Beversluis zegt, dat „De Christelyk-Afgeschei- denen door zich te onderwerpen aan het koninklijk besluit van 1836 zich hebben afge scheurd van de Gereformeerde kerk in Neder land dat ze daardoor eene onwettige, gods dienstige vereniging zijn geworden dat„Niet Jezus alzoo luidt de ontzettende beschuldi ging in den volgenden volzin letteriyk - maar Willem J erkend (wordt) voor koning der Kerk'''. Hoe breed de fout van 1839 wordt uitgeme ten, hoort gij dus. Dat er toen een fout begaan is, willen wij niet geheel tegenspreken doch dat ze door den heer Beversluis, zelfs na zoo vele jaren, n,°8zoo.breed, ja te breed wordt uitgemeten, staat bij ons vast en kunnen wij niet anders dan diep betreuren. "^a de lecture van verledene jaar weer te hebben ingewerkt, meen ik my te herinne ren dat ik nog opmerken wilde Ten eerste, dat men bij het beoordeelen van hetgeen de Christelijk-Afgescheidenen te Utrecht en daarna ook elders deden, namelyk het aan nemen van de voorwaarde waarop vryheidom hunne godsdienstoefeningen te houden kon ver kregen worden, zich verplaatsen moet in den toestand waarin zij zich destijds bevonden. vijf jaren hadden zy onder bange, wreede vervolgingen geleefd, en wat nog erger was met geweld werden zy belet als Gemeente te vergaderen, God te dienen naar Zyn Woord en elders het Evangelie der genade te doen pre diken. Men zat hen als met het mes op de keel. En al is het waar, dat men aan een geweldenaar zyn bezitting niet afgeven mag, omdat hij er geen recht op heeft, toch wordt het noodge dwongen ter weder verkryging van zijn vrij heid meestal gedaan. Van achteren en voor bevoegden geldt dan ook niet wat zoo genomen en onder zulk een pressie afgestaan is. Komt hij, die zich alzoo vergreep, tot beter besef, dan geeft hij met schaamte terug wat op deze wijze verkregen werd. xt ^eter besdf is onze regeering in Nederland eenige jaren later gekomen en met schaamte over hetgeen had plaats gehad trok ze de besluiten in, die genomen en noodge dwongen onderschreven waren. Immers kregen daarna en hebben thans de vroegere „Christelyk-Afgescheidenen" dezelfde rechten, vrijheden en deelgenootschappen aan de erve der vaderen als de andere vrijgeworden Kerken. nadat ik mij door Gods genade bij de Christelyk-Afgescheidenen voegen mocht en ik mij de stukken, die op de zaak in quaestie betrekking hebben, aangeschaft en ze onderzocht had, nooit kunnen inzien dat het aannemen van die harde voorwaarde eene zóó groote zonde was, als sommigen toen, velen daarna en de heer Beversluis nu nog gezegd hebben. Naar het my altyd is voorgekomen is ze, om eigen doen en laten en eigen kerkelijk le ven te verheffen schandelijk uitgemeten. Wat was de fout, voorzoover ze begaan werd? Gewis, ze bestond hierin niet, dat zij hunne Regeering vraagden, om hun niet langer te beletten als Kerke Gods op te treden en zich te openbaren. Dat waren zij m. i. zelfs aan hunne Regeering verschuldigdomdat deze zich, Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze KoningHij zal ons behouden. Jesaja 33 22. ONDER REDACTIE VAN Doch Samuel zeideHeeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtofferen,als aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren? Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen. 1 Sam. 15 22. MIDDELBURG. (DER ZONDE DOOD, GODE LEVEND.) Want, dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestor ven en dat Hy leeft, dat leeft Hij Gode. Alzoo ook gylieden, houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onzen Heere. Romeinen 6 10 en 11.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1901 | | pagina 1