Belijdenis en School. varia. „Uit de verkiezing werkzaam zijn". Is men op de aanvankelijk besproken, ver keerde wijze uit de verkiezing werkzaam dan plaatst men zich, zeker zonder het te weten en te willen en meer dan men zelfs verlangt, op het standpunt van God, op het standpunt dat de Heere alleen kan en wil innemen. God is en kan uit de verkiezing werkzaam zijn maar wij niet, tenzij het geschiedt op die Gode welgevallige en reeds beschrevene wijze. Wat voor den Heere uitgangspunt is, is voor ons resultaat. Hy weet wie Hij heeft uitver koren, en van deze uitverkiezing en dit weten Gods is de geheele weg en werkzaamheid des heiis vruchtmaar wij weten dat van voren nietwij weten dat van voren niet noch in be trekking tot ons zeiven noch in betrekking tot anderen. Daarom kunnen en mogen wij ook niet aanvangen met uit de verkiezing j werkzaam te zijn. 'tls hooghartige aanstel- j lerij, ja het is, zich te plaatsen op het stand- punt dat de Heere inneemt eu alleen kan in- nemen. Het is daarom zonde voor God. Voor I ons toch behoort het tot de verborgenheden, die wtJ voor den Heere onzen God moeten laten. Omdat God ons uitverkoren heeft,, zoekt Hij ons op, bearbeidt Hij ons en begiftigt Hij ons met de genade des geloofsdoch wj kun nen niet beginnen met de wetenschap en uit kracht van onze uitverkiezing; wij moeten be ginnen met naar God te hooren, tot ons zei ven in te keeren, ons als zondaar te kennen, ja verloren te zien, dies uit den nood tot God te roepen, naar den Borg en Zaligmaker, Jezus Christus, te zoeken en te vragen, in Hem te gelooven, Hem aan te nemen, door het geloof in Hem vrede met God te maken, den Vader, als onzen verzoenden God en Vader te kennen en te erkennenen mogen wij dan onder 's Geestes licht en leiding, aan de hand en over eenkomstig de leer der Schrift, nog dieper door dringen, zie, dan komen wij tot het uitgangs punt, klimmen op tot en verliezen ons vol aan bidding in de vrije verkiezende liefde, in het eeuwige welbehagen Gods. Alzóó nu is voor ons bewustzijn resultaat, slotsom, wat voor den Heere het begin is. Ik ontken hiermee echter niet, dat geloof, hoop en liefde kenteekenen onzer verkiezing zijn. Ik erken dit, en wek ieder op die deze kenteekenen verkregen heeft en dies bezitten mag, zóó en zoolang er mee voor God werkzaam te zijn, dat voor eigen bewustzijn de roepingen verkiezing tot eeuwige zaligheid is vastgemaakt. Want wat by logische gevolgtrekking in de Schrift wordt opgemaakt en dies door ons kan en mag opgemaakt worden, moet door den Heiligen Geest aan ons hart worden toegepast. Hij toch is het die ons de waarheid, die ons vrij en vastmaakt, doet verstaan. Wat ik ontken is alleen dat wy met onze eigene of anderer verkiezing kunnen of mogen aanvangen, en er in dezen zin van mogen uit gaan en mee werkzaam zijn. Zij die dat doen let óók hier maar op - lijden altoos schipbreuk aan de geopenbaarde waarheid, inzonderheid aan de bevelen Gods. Niet de geopenbaarde dingen en byname de bevelen Gods zyn hen tot richtsnoer, gelijk het behoort. Met deze gecursiveerde woorden wil ik zeggen, dat zy ze wel niet verachten, maar toch ook niet gebruiken, zooals wy dat aan God en om Zijnentwil aan de menschen en ons zeiven verschuldigd zyn. Immers zijn zij reeds uit de verkiezing werkzaam, terwijl ze nog met de geopenbaarde dingen, met het ver bond en de bevelen Gods moesten werkzaam zijn. Als vrucht van het denken en werkzaam zijn uit het verborgen besluit wordt het ver borgen leven des harten, het gevoelsleven veel meer richtsnoer van doen en laten dan het verbond, de beloften en de bevelen Gods. De menschen die op verkeerde wijze uit en met de verkiezing werkzaam zijn, zult gij over het verbond, waarin, naar luid van onzen catechismus, wij en onze kinderen begrepen zijn, zelden hooren spreken. Als bondelingen hunne kinderen beschouwen en opvoeden, is hen, helaas, vreemd. Al voeden zij ze alles be halve onchristelijk op. dan is het toch nog alsof de leer des verbonds niet de leer der Schrift en dientengevolge van de Gereformeerde Kerken is. Men bemerkt het in alles dat deze leer hun vreemd is en er door hen niet mee gerekend wordt. Ze rekenen met en werken uit de verkiezing. Zijn ze verkoren dan wor den ze Zalig en dan zal God ze wel toebren gen. De zorgeloosheid, die vrucht is van het ongehoord ên van voren werkzaam zijn met de verkiezing, draagt, helaas, by de opvoeding der kinderen zeer wrange vruchten. Inderdaad deze menschen bouwen de Kerke der toekomst, als middel in Gods hand, niet. Ziet men naar de heidenen en de naam christenen niet om, van den arbeid onder de eigene kinderen komt ook niet veel. Het procent dat aan de Kerken ontvalt, van hen die de verkiezing niet als slotsom maar als uitgangspunt nemen, is dan ook groot. Komen de kinderen van hen, die op on schriftuurlijke wijze uit de verkiezing werk zaam zyn en hun als vrucht daarvan ont vallen, onder goede bearbeiding - dat heeft wel plaats dan is dat verlies niet te betreuren. Is dit niet het geval, maar worden zij, ten gevolge van die onschriftuurlijke bearbeiding en door hen niet op te voeden als kinderen die in het verbond en in de gemeente Gods begrepen zijn, (Catechismus Zondag 27) over dreven, koud en zorgeloos orthodox, dan is dit diep te betreuren. Omdat wy naar de wet van God maaien naar wy zaaien, moet het niet zaaien in den Geest, dat wil zeggen, het niet zaaien naar den wil en het Woord van God, ook wrange, bittere vruchten dragen. Maakt het waariyk werkzaam zyn uit de verkiezing, zooals gezegd is, ootmoedig, nede rig, goedertieren en evangelisch, het zooge naamd, onnatuurlyk werkzaam zyn uit deze aanbiddelyke leer doet daarentegen den mensch koud, zorgeloos en hard èn tegenover zich zei ven èn tegenover anderen worden. Het oefent zelfs invloed uit op het karakter, de houding, de spraak en niet het minst op het leven van den mensch. Het rechte inzicht toch in de vrye onnagaanbare, eeuwige liefde Gods bant alle stugheid, onvriendelijkheid, hardheid en zorgeloosheid, en het maakt ons o zoo zacht en handelbaar, zoo blij en vriendelijk, zoo ern stig-mild, en het doet ons gezet zijn op de middelen der genade en innig gebonden zijn aan de bevelen des Heeren. En het verschil komt niet alleen in het leven maar ook by het sterven der kinderen uit. Wordt vervolgd.) Littooij. Professor Dr. Bavinck heeft een goed werk verricht; een werk, waarvoor wy hem mogen en moeten dankbaar zyn. Het dood te zwy- gen kan nietwant het voorziet in een verlan gen en in eene behoefteen het zou daaronj ook ondankbaar zyn. Het handelt over het Doctoraat, waarvan art. 2 onzer Dordtsche Kerkenorde gewag maakt. Art 1 zegt: „Om goede orde in de Gemeente Christi te onderhoudenzijn daarin noodig de Diensten, enz. „De diensten" zoo zegt art. 2 «zijn vier derleider Dienaren des Woords, der Doc toren, der Ouderlingen en der Diakenen". Dat, om goede orde in de Gemeente Christi te onderhouden, daarin ook noodig is, de dienst der Doctoren, zie, daarover ontstond verschil van meening. Hoe bedoelen dat en wat bedoe len daarmee de Geref. Kerken der hervorming, alzoo vroeg men. Ons kwam het altoos voor dat het even duidelijk is als de andere artike len der Kerkenorde zynvooral wanneer men den regel toepast: Lees wat er staat. In de Gemeente Christi zyn noodig de diensten van Dienaren des Woords en der Doctoren, alzoo staat er en lezen wij dus. Maar men verlangde, wij kunnen wel zeg gen met alle man, eene wetenschappelijke be handeling en uiteenzetting van de hier bedoelde noodige dienst der Doctoren. Welnu aan dat verlangen heeft thans professor Dr. H. Bavinck voldaan. Hij deed dat by gelegenheid van het overdragen van het rectoraat aan prof. Biester- veld. Wat toen door Z.H.G. is uitgesproken, is thans in druk verschenen, bij den heer Zalsman te Kampen. Het is, hoewel het wetenschappelyk is, toch zóó duidelyk dat ieder het lezen en begrypen kan. Dr. Bavinck heeft, zooals wij weten, de gave ontvangen, om, by wetenschappelyke uiteenzetting, zóó duidelyk te zyn, dat ieder het genieten kan. Dat zich dus allen, leeraren, ouderlingen, diakenen en leden der Gemeente Christi, voor dezen gewichtigen en zoo vaak begeerden ar beid dankbaar zullen betoonen, door zich dit geschrift aan te schaffen, het te lezen en te overwegen, mogen wy verwachten. Door dit te doen komt men op de hoogte en te weten wat althans Dr. Bavinck van dezen dienst der Kerken zegt. Daarenboven kan men dan by eventuëele bestryding van zyne histo rische uiteenzetting en meening beter oordeelen. Gaat het na lezing u als my, dan zyt gy dankbaar en voldaan. Littooij. Doe de Boeren ten strijde zijn gegaan. Ik sprak zoo verhaalt een Transvaalsch schrijver zoo even met den heer John Niemeyer, die wegens ongesteldheid van'tkom- mando teruggekomen is. Johannie was met het Pretoria-kommando onder generaal Eras mus en zal, zoodra hy zich hersteld gevoelt, zich wederom by zyn kommando aansluiten. Hy vertelt ons, dat een van de meest bezie lende gezichten, die hij ooit heeft gezien, was toen het Pretoria-kommando, 2000 man sterk, onder generaal Erasmus de Natalsche grenzen overtrok. Zoodra men vond dat alle de 2000 paarden- ruiters op Natalsch gebied zich bevonden, werd halt geroepen. Erasmus sprak toen de manschappen toe en de Transvaalsche vlag werd omgekeerd, een oude gewoonte met de Boeren. Daarop nam Ds. Postma het woord en in een krachtige toespraak riep hij allen tegenwoordig op om voor hun geliefd vaderland ten einde toe te streven en indien noodig, ook te sterven. Hierop sprongen alle de 2000 van hunne paar den en met het hoofd ontbloot, het geweer over den eenen en de teugels over den ande ren arm, knielden zy, terwyi Ds. Postma zijn Verbonds-God om hulp smeekte en Hem als getuige opriep dat wij tegen zin en wil in dezen onrechtvaardigen oorlog zijn ingesleept gewor den. Johannie zegt, dat, toen Ds. Postma klaar was, «men menige ruwe hand een traan van een ruwe wang kon zien afvegen." De twintigste Eeuw. Nog altyd is er gehaspel over de vraagof de nieuwe Eeuw begint 1 Januari 1901 of reeds 1 Januari 1900. Mij dunkt het is duidelijk, dat het eerste het ware is. Wanneer ik honderd gulden moet ontvangen, ben ik niet voldaan, wanneer mij de negen en negentigste is betaald, maar behoort ook de honderste mij toe. De nu wegstervende eeuw is de negentiende. Eene eeuw is honderd jaar. De eeuw is niet vol met het negen en negentigste, maar eerst met het honderste jaar. Dat men er vroeger ook zoo over dacht, blykt uit den titel van eene leerrede, gehouden docr den bekenden Hoogleeraar: Johannes a Marck op den eersten Januari 1701. Die titel luidt: De verwachte Yerniewinge der Weerelt. In eene leer-reede bij gelegenheit van den Ingang der Niewe Eewe kortelyk verklaard, en tot gemeen nut aangedrongen, in de Groote Kerke tot Leiden den 1 Jan. MDCCI. des naa de middachs. Uit 2 Petri III 13. Maar wy verwachten, na syne Belofte, Niewe Heemelen ende eene Niewe Aarde, in de welke Gerechtigheit woont. Hulsebos. Barmhartigheid. Plotseling is de winter ingevallen. Zeer velen hadden nog zoo gaarne het schoone winterweder tot aan Kerstdag behouden. Maar God regeert. Intusschen zijn er nu reeds vele armen, die er benauwd voor zitten. Zullen nu allen die deksel en kleeding, voed sel en brandstof hebben gedenken aan degenen, die zoo veel missen Zal er ontferming en barmhartigheid wezen „Gy diakenen, zyt viytig in de verzameling der aalmoezen voorzichtig en blijmoedig in het uitreiken daarvan. „Komt den bedrukten te hulp; „verzorgt de rechte weduwen en weezen „bewyst weldadigheid aan alle menschen, maar inzonderheid aan de huisgenooten des geloofs." Ter anderer zyde. „Zyt weldadig gy rijken! „Geeft mild en deelt gaarne mede." Een iegelijk geve om Jezus' wille, gedachtig zijnde, dat de armen de geestelijke nalaten schap van onzen Heere Jezus zyn. Eene kerk die niet goed voor hare armen zorgt, versteent en mag niet hopen op den zegen van Hem, Wiens het goud en het zilver is en het vee op duizend bergen. (Men. leze het formulier voor de bevestiging vmi diakenen. Ken kostelijk stuk!) (Overgenomen.)

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1899 | | pagina 2