telkens vermenigvuldigd worden. WjJ moeten
het winnen, dat is de gedachte en de leus der
Engelschen.
Ook voor ons land en volk kan en zal de uit
slag van dien bangen strijd van beteekenis
zyn. Oud-Nederland toch zou bij gun-stigen
uitslag weer als kunnen herleven in Zuid-
Afrika. Nu reeds zien w|j er de voorma
lige vrijheidsliefde, onafhankelijkheidszin, kloek
heid, standvastigheid en getrouwheid, gepaard
met het gevoel van afhankelijkheid, dat zich uit,
in het aanroepen van den naam des Heeren.
Daarenboven zal er, zooals nu al voor honderden,
wel voor duizenden eene goede plaats, betrek
king en zaak te vinden zijn, indien de door
ons van God gebeden overwinning mag ver
kregen worden. En daarentegen zal het met
het verkrijgen daarvan uit zijn, indien onver
hoopt het ons stamverwante volk wordt ten
onder gebracht. Immers wordt, dan goedwillig
of kwaadwillig alles Engelsch.
Het heeft ons getroffen, dat èn Kruger èn
Chamberlain zich beroepen hebben op den Heere
der heirscharen. De beslissing van Hem is,
namens de beide rijken kunnen wij zeggen,
ingeroepen. Dit is eene zaak van gewicht. In
zeker opzicht gelijk aan hetgeen bij den eed
geschiedt.
Het geeft ra. i. ons des te meer vrijmoedig
heid om den Heere te bidden, dat Hij het recht
in het licht stelle en zijn naam openbare. Dat
Chamberlain het reent mistte om zich op den
Heere te beroepen en van verblinding blyk gaf,
toen Hij zeide, dat hij evenzeer de beslissing
aan Hem dorst overlaten, staat by ons vast.
Maar desalniettemin staat het bij ons niet
vast, dat ons stamverwante volk den oorlog
winnen zal. Wij halen den schouder op, als wy
anderen hooren zeggen„O, dat staat vast,
dat de Transvalers het winnen zullenwant
recht en waarheid zijn aan hunne zijde. De
Heere zal hun daarom zekerlijk doen triomfee
ren."
De Heere nu is, zooals wij weten, menigmaal
een God, die zich verborgen houdt; Hy laat
hier personen en volken vaak vet en groen
worden voor den dag der slachting. Wee den
Aasyriër, die de roede Mijns toorns is, alzoo
luidt het, en alzoo was het en is het nog, wan
neer God het onrecht laat zegevieren en hen,
die Hij wel wil, kastijdt.
Naboth werd van zyn erfdeel en van het
leven beroofd, hoewel recht en waarheid aan
zijne zijde waren. David had het land behou
denis aangebracht, eo toch werden hem jaren
aaneen recht en vrijheid ontnomen, en zwierf
hij met zijn getrouwen als zonder vaderland
rond. Eenmaal komt de ure, dat ieder wegdra
gen zal, naar dat hy gedaan heeft. Maar hier
is het niet zelden: „Deze dingen doet gij, en
Ik zwyg." Op hope tegen hope gelooven, alzoo
is het en moet het menigmaal in dit tranendal.
Onder alles echter, en zoo ook in dezen oor
log, staat dit woord des Heeren vast„Mijn
raad zal bestaan, en Ik zal al mijn welbehagen
doen." Maar van onderwerping aan Gods raad
kan er eerst sprake zyn, als Zijn raad ons ge
openbaard is. Tot zoolang bidden wij, dat de
Heere het ons stamverwante volk, dat den
vrede bewaren wilde, de zege doe bevechten
en ook, dat de vrede wederkeere. Littoojj.
VARIA,
Iets over Yader Cats.
Voor eenigen tijd heeft een Franschman een
fraai boek geschreven onder den titelUn
poète Réerlandais, Cats. Sa vie et ses cevres par
Gustave Derudder, Docteur ès Lettres hetwelk
in onze taal wil zeggen CatsEen Nederlandsch
Dichterin zyn leven en werken geteekend en
beschreven.
Door dezen voortreffeiyken letterkundigen
arbeid van Dr. Derudder is op nieuw de aan
dacht gevestigd op onzen Zeeuwschen Zanger,
die na eerst jaren lang de lieveling van 't pu
bliek geweest te zijn, later door de patriotten
en de liberalen met de grootste minachting is
weggegooid.
De eerste, die het tegenover deze minachting
weer voor Vader Cats heeft opgenomen,
is Dr. Kuyper geweest, de man, die letterlyk
op elk gebied het liberalisme heeft slag ge
leverd en teruggedrongen.
In 1888 hield prof. K. by de overdracht van
't rectoraat aan onze ook door 't Zeeuwsche
volk nooit genoeg te waardeeren Vrije Univer
siteit, een Rede, over „Het Calvinisme en de
Kunst."
Hiervan zegt thans de Gids: In deze door
wrochte rede vinden wy ook een meesterlijk
pleidooi voor Cats als dichter." „En zeker,
zullen de meeste lezers van dit voortreffelyk
stuk, ook al heeft de schryver hen niet over
tuigd, |het erkennen als een uitnemende by-
drage tot een juiste en onpartijdige waardeering
van Cats' beteekenis en verdiensten."
Toen Jacob Cats zyn eersten bundel uitgaf
toefde hy op het landgoed Munnikenhof. Hy
was een man van een dikke veertig, bekleedde
een eervolle betrekking, was een jaar of twaalf
zeer gelukkig gehuwd en zyn „kleyne jeugt"
speelde onder de boomen van zyne aangename
hofstede onder Grijpskerke.
Brouwershavenaar van geboorte, had de jonge
Jacob te Zierikzee ter school gelegen en was
daarna student in Leiden geweest. Een poos
had hy 'tFransche leven leeren kennen te
Orleans en te Parysook had hij een reis naar
Engeland gemaakt en sedert 1603 had hy zich
als advocaat te Middelburg gevestigd en werd
er eerlang Pensionaris der stede. Daar woonde
hy vooraan in de Noordstraat in een betrek-
kelyk klein huis, waar nu een gedenksteen in
den gevel staat. Zyn inneriyk en huiseiyk
leven deelde Elisabeth van Valkenburg, een
ryke Amsterdamsche.
Vondel laat in een hekeldicht Cats' huis
vrouw spreken
„Swijcht, gy kwaemt van kalis-dijck,
Gy waert arm en ick was ryck!"
In Ley den was de jonge volbloedige Zeeuw
wel eens op een hellend vlak en in Frankrijk
had 'tluchte wereldsche leven zyn hart inge
nomen, doch op zyn Engelsche reis was hij
te Cambridge in aanraking gekomen met de
echt-puriteinsche vromen. Hij leerde er den
godzaligen schryver Perkins kennen, die met
Hall de godsdienstige en zedeiyke gebreken
van zyn tijd ernstig en krachtig bestreed.
Ook lag hij thuis by een zeer ernstig chris
ten en hier had een verandering plaats in des
jonkmans gemoed en levensrichting, die een
keerpunt vormt op zyn levensweg en hem zyn
taak wees om zyne zonden en dwaasheden te
bestryden en met zyne eigen zonden en dwaas
heden ook die van zyn volk. In zyn berijmde
levensbeschrijving (82 jarig leven) verhaalt ons
de grijze Cats van dit opmerkelyk verblijf het
volgende
„Daer heb ik stil geweest en voor een tijd
[verkeert
Daer heb ik haere taal en oock wat goeds
[geleert.
Siet, Perkins evenzelfs was toen nog in het
[leven,
Die Godes voorbeschick ten vollen heeft be
schreven."
Toen Cats in zijn vaderland teruggekomen
was, had ook een langdurige en met alle me-
dicyn spottende koorts medegewerkt tot de
bekeering van Cats tot hooger levensernst.
Als ick dan recht besag mijn uytgeputte leden,
Bracht ick in meerder ernst ten Hemel mijn
[gebeden.
Ick sont mijn innig hart tot boven in de locht
Ten eynd' ich op het lest eens beter worden
[mocht.
God sy voor eeuwig danck, Hem moet ick
[eer bewijzen
Hem moet ick hulde doen en sonder eynde
[pryzen,
Hy nam mijn suchten aen en hoorde myn
[gebedt
En heeft mijn kranck gestel in beter stant
[gezet.
Doch eerst door den invloed zyner vrouw
kreeg de goede keuze by Cats haar voller be
slag. Hy belydt en erkent dit in de dicht
regels
„Ick hebbe, lieve Godt, ai, wilt het my ver-
[geven,
Meest al mijn groene jeugt tot ydelheyt ge-
[geven
En dat ick tot Uw Kerck ten lesten wierd
[gebrocht
Is door mijn weerde vrouw eerst krachtig
[uytgewrocht
U zij, Heer, eeuwig danck, dat sy mij heeft
[bewogen
En van het dom gevoel des werelts afge
bogen
Dat ick ten leste wiert een litmaat uwer
[Kerck
Gij gaeft den zegen Heer, voltreck het heylig
werek
Door inpoldering van tijdens den krijg onder
water gezette landen in Staatsvlaanderen had
Cats tydens het 12jarig Bestand, voordeel be
haald, maar straks ook weer schade beloopeji,
toch had hy goedsmoeds den levensloop voort
gezet en met de stad ook de Kerk gediend.
„Ick wierd ook ouderling ten dienste van
[de Kerk
En dat was even toen een gantsch bekom
mert werek."
Zoo was het gelegen met vadertje Cats, toen
zyn eerste bundel verscheen.
Cats was een achtbaar, voorzichtig, kerkelyk
man, van de waarheid overtuigd en gaarne
een vriend der vromen. Ds. Willem Teelinck a)
eu Udemans in 't by zonder achtte hy hoog en
waar hy zijn verzen schreef, daar was dit
mede, om de de jonge jeugd af te trekken van
de ydelheid en die te lokken tot de rechte
wijsheid, die begint met de vreeze Gods. De
ydele minnebeelden der jonkheid werkte hij hier
toe tot wyze Sinne-beelden om.
Adriaan van de Yenne had een reeks fraaie
prenten gemaakt, Cats schreef er in proza en
poëzie, in 'tFransch, Nederlandsch en Latyn,
bijschriften bij, „doorzult met aanhalingen uit
den bijbel, de Kerkvaders, de klassieke en
moderne schrijvers."
Allerleukst is het prentje van de joffer, die
ajuin schilt, totdat|de tranen haar over de wan
gen loopen en de vermaning des dichters tot
de jongelieden„laat het ding gekleet, anders
komen er tranen van
Ook de tegenwoordige jeugd mag die waar
schuwing wel ter harte nemen
Beroemd werd het:
„Als van twee gepaarde schelpen
D'eene breekt of wel verliest.
Niemand sal u kunnen helpen,
Hoe men soeckt, hoe nau men kiest,
Aen een die met effen randen
Juist op d'andre passen zou
D'oudste zijn de beste panden,
Niet een gaet voor d' eerste trou", enz.
Keurig is ook de bordurende juffer
Vooral de geestelijke aanwending.
Jacobus 1 12 Salich die versoeckingen ve?-
draeght, want als hij sal beproeft zijn, sal hy
de kroon der heerlyckheyt ontfangen.
„Die aen het wit satyn geeft hondert
[duyzent steken.
En meent noch evenwel de zijde niet te breken.
Want als de snege maeght haer naelde
[wederhout,
Waer eerst de steke was, daer is dan enckel
[gout.
O, stel u, waerde ziel om met geduld te
[dragen,
Al wat van Boven komtal zyn het harde
[slagen.
'tEn brengt u geen verderf; des Heeren
[wonderhant
Geneest ook, als se quetst, en koelt ook, als
[se brant.
En hierop volgt dan o. a. een aanhaling uit
Perkins' tractaat over den Heiligen Geest.
Doch velen myner Zeeuwsche lezers hebben
hun Cats nog op de boekeplank. Bladert de
Sinnebeelden door en gy vindt er juweeltjes in,
ook in den vorm vaak schoon. Of is niet keu
rig in forme wat we onderstreepen
„Spaert, rrecke raderspaertuw soontje
[komt ten lesten,
Dat schinkt en drinkt en klinkt en geeft het
[al ten besten,
Dat singt en springt en vinkt, dat rogelt,
[jaecht en vischt,
Ontvjdelijck gespaert, onnuttelijck gequist.
Is 't niet fraai geteekend, als Cats de meeuw
laat „flikkeren" over de zee? En zijn
niet ook de platte beelden, uit grove klei ge-
boetseert, toch echt? B. v.
Hy geeft gelyck een meysche koe
Ik was dezen zomer op 'techt landelijk ge
legen Munniken hof en zag er in mijn verbeel
ding den dichter met de zijnen; ik zag hem
als landman den arbeid leiden eu volop ge
nieten van de heerlijke natuurik zag hem
stilstaan op zijn wandeling om de specht op
den eikenboom gade te slaan en de insnijding
op de lindeboom te beschouwen, en kykende
naar den windhaayi op 'tGrypskerke torentje,
of naar 't strand uitgeweken de schelpen bewon
derend, of n&ar het konynjagend in 't duin
ik zag hem schry'vend in 't kunsteloos prieel
en dacht aan de regels van een zyner vrienden
a) Over Teelinck schreef hy later
Ik heb dien waerden Man in Seelant lang gekend
En drage nog zyn beeld als in myn hart geprent.