Belijdenis en School.
VARIA.
De Caivinistendag op Walcheren.
E. Heer en Staten van XJtrecht Anno 1590 ge-
maeckt ende ghearresteert.
Deze kerkenorde is eene merkwaardige proeve
van wat de overheersching der kerk door de
Overheid medebrengt. De Kerk is hier let
terlijk aan handen en voeten gebonden, ja nog
erger, zy mag zich niet voor en afbewegen, alle
levensbeweging is haar verboden. Zij spreekt er
niet meer mede. Zij oefent geen invloed naar
buiten. Zij bestaat niet meer dan in en door
den Staat. Elke beweging, elke functie ge
schiedt door den arm van den staat. De or
ganisatie van 1816, hoewel zij dit minder doet
uitkomen, is op dezelfde leest geschoeid. On
der de reglementen liggen de Kerken nog wer
keloos, levend-dood terneder. Om iets uit de
Utrechtsche Kerkenorde te noemenby vaca
ture werd het beroep gedaan door den Magi
straat, ook de ouderlingen en diakenen werden
door de Overheid gesteld, die daartoe bekwame
en pacifique personen zullen nemen, wier
ambt en officie hun door particuliere ordon
nantie van de Staten en Magistraat zal wor
den voorgeschreven. Vergaderingen van den
kerkeraad van classis en synode mogen alleen
gehouden worden op tijden, door de Overheid
bepaald. Aalmoezen zullen alleen worden uit
gereikt met advies dergenen, die de Magistraat
er by voegen zal.
Weinige maanden later stelden de wethou
ders te Utrecht nog zes artikelen op, die de
predikanten moesten onderteekenen. By den
Doop mochten de getuigen tot niets worden
verbonden en de ouders alleen worden vermaand.
De viering van het Avondmaal moest zonder
voorafgaande examinatie van des menschen
consciëntie plaats hebben.
Droeve staat der Kerk. Kastijding voor hare
zonden. Maar de Heere zou zijn erfdeel we
der verlossen. Hulsebos.
VI
Dat ieder niet-gecensureerd lid der Gemeente
niet slechts naar mijne overtuigingmaar wat
alles zegt, volgens Gods Woord verplicht is de
inzettingen des Heeren te onderhouden, en mits
dien ook het heilig avondmaal, wensch ik nu
aan te toonen. Natuurlijk zou myne overtui
ging in dezen niets te beteekenen hebben, in
dien zy niet uit het Woord van God gehaald en
alzoo daarop gegrond was. Dat woord en dat
woord alleen is ons het einde van alle tegen
spreken en het richtsnoer voor al ons doen en
laten. Doch om zoowel uit het Oude als uit
het Nieuwe Testament te kunnen aantoonen
wat ik thans aantoonen wil en moet, veroor
loof ik my, allereerst te zeggen en in het licht
te stellen dat er sinds den zondenval in betrek
king tot de Kerke Gods slechts van één verbond,
nam. van het verbond der genade, sprake is.
Dewyi er weieens ledeD der Gemeente zyn,
die meenen en zeggen, dat het verbond met
Abraham en zyn zaad opgericht een geheel
ander verbond was, dan het verbond is,
waaronder wij thans leven en dat ons betee-
kend en verzegeld wordt door de sacramenten,
en dat dientengevolge niet voor onze leden
geldt wat omtrent de onderhouding der sacra
menten toen bevolen is, acht ik mij geroepen
het tegendeel te doen uitkomen. Teneinde te
doen uitkomen, dat de geboden in betrekking
tot de onderhouding der sacramenten onder de
oude bedeeling gegeven ook onder de nieuwe
bedeeling gelden, dat wij m. a. w. nu even zeer
verplicht zijn tot die onderhouding als toen
biykt o. i. reeds daaruit dat het hetzelfde ver
bond der genade is, dat hun beteekend is en
ons beteekend wordt.
Dit was my niet altijd even klaar, en het is
het ook anderen niet. Vaak heb ik my zei
ven gevraagd, of het Verbond met Abraham en
het Verbond met Mozes een en hetzelfde was
maar vooral, of hel niet een ander was dan
dat, wat God na den val aan Adam en Eva,
en ook weer na Christus aan de Kerk des
Nieuwen Verbonds heeft geopenbaard en gege
ven. Nadere overweging en nader onderzoek
echter deed my en doen anderen inzien dat er
sinds den zondenval uit den aard der zaak slechts
van één heilsweg sprake kan zyn, en dat dus
de Kerk als zóódanig slechts met één verbond
begiftigd is.
Om dit eerst af te doen, zeggen wyhet
verbond met Noach is een geheel apart, het
ging toch niet slechts de Kerk, maar ook de
wereld aandeze was er mede inbegrepen. Na
dit met deze enkele woorden te hebben afge
daan, wyzen wy er op, dat door de zonde van
Adam het geheele menschengeslacht voor God
verdoemelijk werd en het dies kwam onder
vloek en dood.
En alleen door genadedoor de genade Gods
in zynen Zoon Jezus Christus was, gelijk van
achteren bleek, de redding, de behoudenis nog
alleen mogelijk.
Die genade nu, de genade des Verbonds, of
van dezen nieuwen heilsweg openbaarde, be
loofde, bood de Heere aan in- en zou Hij deel
achtig maken n&ar de heerlijke woorden„Ik
zal vyandschap zetten tusschen U en deze
vrouw, tusschen uw zaad en haar zaad, dat-
zelve zal u den kop vermorzelen en gij zult
het de verzenen vermorzelen." In beginsel,
niet-ontwikkeld, gaf de Heere God het genade -
verbond reeds in deze woorden. Jezus Chris
tus toch de Borg van het nieuwe en betere
Verbond wordt hier beloofden in en door Hem
wordt in plaats van vriendschap vijandschap
gepredikt niet alleen, maar toegezegd „Ze zal,"
natuurlyk uit loutere genade, „gezét worden",
door den Vader.
En het offer dat Hy slachtte en instelde dat
Hij slachtte en instelde, want het spreekt van
zelf dat zij niet op de gedachte konden komen
dat een beest te dooden en te offeren Gode
aangenaam kon zyn was, ja onder meer,
ook als een teeken en zegel der gedane belofte, als
een teeken en zegel dus van het beloofde heilgoed.
Tot op Abraham sloot de Heere niemand uit.
Doch, hoezeer Hij niemand uitsloot, waren
er toch velen, die zich zeiven aan dit verbond,
aan dezen heilsweg door ongeloof en wereldzin
onttrokken.
Degenen daarentegen die het beleden en in
willigden die, m. a. w., langs dezen heilsweg
wilden zalig worden, voegden zich bij elkander,
en werden alzoo de ééne Kerkde belijdende,
de zichbare Kerk van Jezus Christus.
Men riep als bewijs daarvan gemeeschappelijk
Zyn heerlijken Naam, „den Naam des Heeren"
aan.
En in dat aanroepen werd het uitgesproken,
dat die Naam alléén hun verlossen en zaligen
kon. Zij Jspraken dus uit wat ook Petrus uit
sprak na zoo vele eeuwen. (Hand. 4 12.)
Ook kregen zy, die dezen Naam aanriepen,
toen reeds, toen zoowel als na Abraham, Mozes
en Christus, den hoogsten eerenaam den naam
van Kinderen Gods." (Gen. 6 2.)
Doch ook toen bleek, zoowel als later en als
nu, dat zy, die kinderen heeten, het niet allen
waren.
We lezen, dat Gods zonen de dochter en der
menschen aanzagenEn we weten, dat dit de
oorzaak is geworden van hun afvalvan het
verbreken des Verbonds, dat toen „in offerande"
„gesloten" was; de oorzaak van het vergeten van
den Naam, dien zy aangeroepen haddenen
van het verlaten der zichtbare kerk, wier leden
zij eenmaal waren.
Dermate vergaten en tergden zy dien hoog
heiligen Naam, dat de Heere allen deed omko
men behalve Noach en de zynen.
De wereld verging. De Kerk, het Verbond
Gods echter bleef bewaard.
En bij vernieuwing, als wilde Hij het nog
maals beproeven, sloot Hij niemand buiten.
Hy ging voort het beeld van Hem, in Wien
het Verbond alleen mogelijk, in Wien de be
lofte, het heilgoed des Verbonds verzekerd is,
ten voete uit af te malen.
Maar, zoowel het uitverkoren geslacht van
Sem, als dat van Jafeth en den weldra godde-
loozen Cham, wenden alweder, als de Kerk vóór
den Zondvloed, het oog van deze hoogheerlijke
en onuitsprekelijk belangrijke teekening af.
En daar de Heere God het Christus' beeld
niet penseelde ten behoeve van Zich zeiven,
maar wel voor hen, opdat zij nam. het zien,
het aan de nageslachten overleveren en deze
het met den Geborene vergelyken en de vol-
komene overeenstemming erkennen zouden, zoo
hield Hy op, om het voor allen, om het ten
aanschouwe van een iegelijk, uit wiens geslacht
dan ook, af te malen.
Aan het goeddunken huns harten, aan hunne
eigene, goddelooze wegen gaf Hij hen over,
terwyl Hij Terahs' zoon alleen verkoor. Hem
verkoor Hy, teneinde in zyn geslacht in klei
ner en weldra meer afgesloten kring het Ver
bond te bewaren, den heilsweg te ontwikkelen,
het Christus beeld te voltooien.
Littooij.
De langverbeide Universiteitsdag behoort weêr
tot het verleden.
Nu, dank zy de goede hand onzes Gods over
ons, hy is wel geslaagd.
Op den bidstond bracht Ds. P. J. W. Klaar
hamer ons in de rechte stemming door debe-
teekenis der bede„Uw Naam worde gehei
ligd" toe te passen op de roeping der ware
wetenschap om de sprake der Godsopenbaring
in natuur, historie en Schrift steeds duideiyker,
dieper en meer omvattend te vertolken. Geen
feesttoon, eer een boetetoon klonk ons tegen
uit Klaarhamer's woord, en het eindigde in
bede en dank
Het heerlijkst zomerweder begunstigde de
receptie in het lommerrijk hof van Sint Sebas-
tiaan, waar de Zeeuwsche vrienden op wyn
en gebak de broeders en zusters onthaalden.
Afwezig waren helaas prof. Woltjer,* die in
Arnhem in een examencommissie zit, prof.
Geesink en prof. Kuyper, die van een smar
telijke bezoeking in 't aangezicht, weer veel
heeft moeten lijden in de laatste dagen. Ook
ontbraken enkele curatoren, doch tal van dames
uit de andere provinciën, hadden de lange reis
gemaakt, en dat stoffeerde.
't Liep niet druk op de vergadering. De
Zeeuwsche boeren kwamen niet op in breede
rijen. De hooioogst schijnt velen teruggehou
den te hebben. Of leeft de Vrije Universiteit
niet recht in de harten van het Zeeuwsche
volk? Is het te veel gevergd eens in de 12
jaar, als in Middelburg de Universiteitsdag ge
houden wordt, op te komen als een eenig man
Is dat nog te veel En moet 't getal begunsti
gers zoo gering blijven, als het op vele plaat
sen is Moet ook het getal Zeeuwsche jongens,
dat voor de Universiteit wordt voorbereid, zoo
onbeduidend zijn? Kan dat nu niet anders?
Ik wil niet ontkennen, dat het me een groote
teleurstelling was, zoo weinig van onze Zeeuw
sche mannen te zien luisteren naar de rede
nen, die het inzicht konden verlevendigen en
het goed recht en het hoog belang doen gevoe
len eener Calvinistische Universiteit.
In vriendelyke afwachting der Bevelanders
begon Ds. B. van Schelven eerst om half 10
met een psalm op te geven en na ons voor
gegaan te zijn in den gebede, sprak de curator
een breed openingswoord over den bekenden
tekBtNiet door kracht noch door gewéld, maar
door mijnen Geest zal het geschieden.
Daarop voerde prof. Rutgers een pleidooi voor
het welgeformuleerde van den grondslag, zoo
als art. 2 dit aangeeft. Hierby wees hij op de
bekende critiek van de broeders Lindeboom c.
s. in der tyd uitgebracht in hun Rapport op
de Synode van Middelburg. Die critiek was toen
getoetst geworden door eene commissie, waar
in o. a. prof. Rutgers en prof. Bavinck zitting
hadden, en biykens het rapport, uitgebracht by
monde van en onderteekend door prof. Bavinck
oordeelde die commissie toen die critiek onge
grond. Nu echter komt prof. Bavinck op eens
met diezelfde toen weerlegde aanmerkingen en
dit zonder van de te Middelburg blijkens zyn
eigen rapport gegeven anti-critiek notitie te
nemen.
De hoogleeraar toonde in een breed betoog
aan, dat werkelyk de na rijpe overweging geko
zen formuleering goed is en heel wat beter,
dan die door prof. B. wordt aan de hand ge
daan. Prof. Bavinck was tot ons leedwezen
niet tegenwoordig en nu vroegen slechts de
curator der V. U. Ds. Brumelkamp en de cu
rator der Theol. School Ds. A. Littooij het
woord. De eerste, hoewel met Prof. R. volko
men ééns en geheel oneens met de beide bro
chures van Prof. B., meende, dat als Prof. R.
gezegd had, dat het bezwaar van Prof. Bavinck
bloot theoretisch was, deze vergat, dat'tuit de
Kerken opkwam. Ds. Littooy diende als 't
eigeniyk door Prof. B. bedoeld bezwaar inde
overweging, dat als de Universiteit de Gere
formeerde beginselen gaat omschrijven, men
een wetenschappelyke belydenis krijgt naast en
boven de kerkelyke. Op 'teerste antwoordde
Prof. R., dat geen practische moeilykheid zich
in het steunen op den grondslag, zooals die
nu geformuleerd was, ooit had voorgedaan en
op 't laatste, dat 't juist het ideaal eener Univer
siteit is tot formuleering der Geref. beginselen
van elk vak van wetenschap te geraken en dit
ideaal biyve ons wenken om de eere van den
Naam des Heeren.
Na eenige huishoudelyke werkzaamheden
werd de samenkomst gesloten door Dr. Wage
naar. Een collecte voor 't ondersteuningsfonds
bracht ruim f71,— op.
De meeting was drukker bezocht. Prof. K.
droeg een wel doordacht referaat voor, dat
reeds in 't licht verschenen is en diende om
te betoogen, dat de leus niet moet zyn:
„grondslag is de H. S," maar „zyn de Geref. be
ginselen."
Heeriyk was de avond aan 't strand te Vlis-