ZENDING.
VARIA,
zy begeerden, dat de onwillige Staten
„wier sobere affectie bekend was" door de
autoriteit van Z. Excell. gedwongen mochten
worden om uit de Landscaps gelden toe te
leggen aan elke weduwe zonder kinderen jaar
lijks 20 gulden, met een of twee kinderen
50 gulden, en dat ze van een huysken
verzien worden.
er af prediken en schrijven moeten daarvan
was zelfs geen sprake.
„Het niet telkens communiceer ennoemde de
geheele Synode een ziekteverschijnselwaarvan
de aanvang in het grijs verleden en in de histo
rische ontwikkeling der Gereformeerde Kerk te
zoeken is."
Het eenige punt in geschil liep eigenlek al
leen over de maatregelen, die ter bestrijding
moesten genomen worden.
Sommigen wilden nu reeds de toepassing der
kerkelijke tucht, terwijl anderen, verreweg de
meesten, door onderricht in catechisatie en pre
diking, meenden te moeten beginnen. En dat
terecht, wijl de leden door een onderwijs, dat
in strijd was met het aangehaalde besluit ten
dezen, zoo „ziek" zijn geworden.
Het besluit in zijn geheel luidt als volgt:
„De Synode, overwegendedat het Heilig
Avondmaal als instelling des Heeren een voor
recht is, door Hem aan de Gemeente geschonken,
van welk voorrecht ieder, die belijdenis des ge-
loofs heeft afgelegd, verplicht is gebruik te
maken
Overwegendedat onze Vaderen, blijkens art.
73 der synode van Dordrecht 1574 hetwelk
luidt
„Het is der Dienaren en Kerkenraads Ambt
vlijtig acht te nemen, wie de Lidmaten der
Gemeenten zijn en voormaals geweest zijn.
Item of zij telken Nachtmale communiceren
zoo niet, hen in 't bizonder aan te spreken,
ofte door andere bequame laten aanspreken,
ofte daar achterdenken is, in leere ofte leven,
boo het niet en helpt, voor den Kerkeraad ont
bieden en vermanen, en die verachters waar
schouwen en dreygen met Gods gerichte, en
soo dit alles niet en helpt, met de Classis
raadslagendoch dat men niet lichtvaardigiyk
tot der Excomunicatie en kome"—
het niet telkens communiceeren wel degelijk
als een bestraffenswaardig feit beschouwd heb
ben
Overwegendedat met den feitelijken toe
stand moet gerekend worden, en het kwaad,
waarop de Classis Dordrecht zoo ernstig hare
aandacht gevestigd heeft, een ziekte-verschijn
sel is, waarvan de aanvang in het grijs ver
leden en in de historische ontwikkeling der
Gereformeerde Kerk te zoeken is
Oordeelt mitsdezendat dit kwaad, niet in
de eerste plaats door een Synodaal besluit of
toepassing der cencuur op bijzondere personen,
maar, in de tegenwoordige omstandigheden,
door degelijk onderwijs, zoowel door Ouder
lingen, als door Leeraren op de catechisatie
en in de prediking des Woords, zal moeten
overwonnen wordenen vindt derhalve geen
grond om hare goedkeuring aan het besluit
der Prov. Vergadering van Zuid-Holland te
onthouden."
En uit dit een en ander trek ik nu het be
sluit, dat „mitsdien" (om in de taal en rede
neertrant van onzen catechismus te spreken)
aan volwassenen en kinderen, dat aan al de
leden der kerk de sacramenten, overeenkom
stig de ordening Gods, móeten bediend worden."
Van harte hoop ik dan ook, dat onze vriend
en broeder de woorden „het zal wel zoo zijn"
zal inruilen voor de woorden „zoo is het."
Littoou.
Een goed stuk werk.
Ds. H. Dijkstra uit de Smilde, de vroegere
redacteur van „de Macedoniër" heeft een goed
stuk werk gereed gemaakt, waarvan de Synode
van Groningen zeker zal profiteeren.
Wel hindert ons de zeer vrijmoedige toon
in de beoordeeling van het concept, ons door
de hooggeachte brs. Bavinck, Donner, Kuyper,
Rutgers, Van Schelven en Van der Valk aan
geboden, toch aarzelen we niet als onze over
tuiging uit te spreken, dat de amendeering
van Ds. Dijkstra ons doorgaans een verbetering
dunkt; somtijds een groote verbetering van
de aangeboden redactie.
Volkomen terecht wijst hij o. i. op de zeer
groote macht, toegekend aan een zevental Depu*
taten der Generale Synode.
Dat er, waar de zending naar één zelfde ter
rein uitgaat van onderscheidene plaatselijke
kerken, voor 't verband en de eenheid van den
Zendingsarbeid behoort te worden gezorgd en
deze zorge, wanneer een jaarlijksche verkleinde
Zendings Synode onverkrijgbaar is, wel aan
enkele Deputaten moet worden opgedragen,
erkennen ook wij.
Doch deze Heeren zijn juist hierom eigenlijk
een noodzakelijk kwaad en zooveel mogelijk
moet er voor gezorgd worden, dat er geen
heerschappij inbreke, als bij eenige weinige
een goed deel van de regeeringe komt te
staan.
Boven Deputaten behoort ook o. i. een Zen
dingsraad te staan van mannen van groot
zedelijk gezag in onze kerken, op welken Zen
dingsraad beroep is van de besluiten der Depu
taten, die immers geen gewone Deputaten zijn
en die liever Gemachtigden of zoo iets moeten
heeten.
Doch eer w(j op zulke verbeteringen, tot onze
vreugde door Ds. Dijkstra voorgesteld, wijzen,
moeten w(j in een fundamenteel stuk ons aan
de zijde der hooggeachte concept-ontwerpers
plaatsen, en wel in zake de uitzending door
ééne kerk.
Ds. D. meent, dat iemand heel wel ambte
lijk in den dienst des Woords en der sacra
menten kan staan, (ook als hij niet aan één
bepaalde kerk, doch aan heel een kerkengroep
verbonden is en dat dus evengoed als één
kerk de Synode kan uitzenden. Dat nu was
het uitgangspunt van de vroegere Zendings-
Commissie, waartegen ook wij te vuur en te
zwaard gestreden hebben, en dat te Middelburg
veroordeeld en verlaten is.
De geleerde amendeerder beroept zich op art.
VII D. K. en wijst op de practijk der aloude
classen van Amsterdam en Middelburg. Wat
echter art. VII aangaat, het komt ons voor,
dat daar in 't eerste lid, sprake is van een ge
woon beroepen Dienaar, doch die nu, in
plaats van bij de kerk, die hem riep, te blijven,
gaat vagabondeeren. De dienaars zouden bij hunne
eigene kerk blijven en niet op kerkelijk avon
tuur uitgaan, zooals maar al te vaak gebeurde.
Alleen als de classis van een der kerken een
dienaar leende, om een visitatiereis te doen in
de kerken onder 't kruis, of anders om uit 't
Roomsche diensthuis de kerken weer tot Chris
tus te vergaderen dan moest hy reizen van
stad tot stad en van oord tot oord. Van deze
practijk zijn wel voorbeelden bij te brengen.
Doch de regel is toch in de Gereformeerde
kerk, dat Christus-zelf door de roeping der ge
meente, die zijn lichaam is, zet in het ambt.
En waar die regel nu ook by de „afzondering
voor den dienst onder heidenen en Mohame-
danen" kan worden gevolgd, blijve men daarbij,
te meer, waar geen Indische Bewindhebbers
thans onze kerkelijke zending meer onzuiver
maken en belemmeren.
In dit opzicht z\jn w\j 't dus met Ds. Dijk
stra oneens, maar in zijn verdelgingsjacht op
hiërarchische baccillen, b. v. op blz. 14 zijner
brochure, heeft hij onze volkomene sympathie.
Doch hierom ook zou ik in art. 11 wenschen
te delgen de woordenen onder de leiding.
Doch onze lezers, die meeleven, zullen als ze
wat niemand hunner verzuime! het
boekje van Ds. Dijkstra aandachtig nagaan, wel
zeiven deze kous afbreiden.
Wij danken onzen Zendingsman voor zijne
ook waar ze afbreekt toch doorgaans
opbouwende critiek en zeker zal hy in deze
niet alleen staan op de a. s. Generale Synode.
D*. W.
Artikel XIII D. K. O. in het licht der
Heilige Schrift en der historie.
Referaat op de Zeeuwsche Predikanten-conferentie.
III
Uit de classe Voorne, Putten en Overflakkee
was een instructie ingediend met een klacht:
„Wij vinden in onze classe (gelijk wij ver
moeden, dattet oock op veel andere plaetsen
generalick geschiet) dat die Dienaers der Ker-
cken in grooter armoede leven (en) haer
wedeQ ende kinderen nae hun overlijden deso-
latelick blijven sitten."
Drie jaren daarna weefde de syn. van Schoon
hoven aan de verordening in zake de wedu
wen-verzorging voort, doch voegt er geheel
nieuwe draden bij en geeft een eerste oud-gere
formeerde proeve van onderlinge verzekering
tegen geldelijk verlies door overlijden van den
kostwinner.
Wij schrijven 1579, en zijn te Schoonhoven.
Wat besluiten de Gereformeerde kerken daar
Hoort! Hoort!!
„Elcke classis sail voor zijne weduwen ende
weesen sorge dragen, nl. behalven 'tgene dat
men tot onderhoudinge derselve van de HH.
Staten sal connen impetrieren, desgelijcken
oock van den steden ende dorpen, daar sy ge-
dient hebben, dat daerenboven e 1 c k dienaer
nae gelegenheyt (so dat in elcke classis sal
moghen geordonneert worden) j a e r 1 i c k s
een seeckeren penninch contri-
bueeren sal totonderholt van elcke we
duwe in syn classe. End sowie dan aff compt
te sterven van den dienaren, die sal voor syn
weduwe ende wesen gelyck onderhoudt ontfan-
gen.
Dunckt den broederen oock raetsam, so in
eenigen classen geen weduwen ofte wesen en
sijn, dat elck Dienaer op voorraat jaerlix
wat bijlegge, hetwelcke in den tljt des noets te
passe comen sal. So mogen dan alle classes dit oft
een beter middel volgeD tot onderhoudt der we
duwen ende wezen. Ende opdat de weduwen en
weezender Dienaren te christelicker en te beter
besocht mogen worden, zou 'tgoet zijn, densel
ven eenighe opsieners te stellen, die altyt in de
classen daervan goedt bericht sullen weten te
doene.
En op de Middelb. synode van '81 vroeg
Gelderland of 't niet christelijk ware, dat e y n
s p e c i a 11 ordinanz gemaakt wierde, „so die
kirchen sich schuldich sein te holden tegen
den verstorbenen kirchen- und schulddie
naren nachgelatene weduwen und weesen."
Een speciale ordinanz moet er komen.
De verhouding der kerken tot de weduwen
is dus geen bloote consequentie van die tot de
Dienaren.
Eén zelfde regeling kan 't juiste doel niet
treffen.
Goed gezien van Gelderland: ein speciale or
dinanz
Doch de Generale Synode van Middelburg
durfde er blijkbaar niet op ingaan.
Ze maakte er zich af met de onbeduidende
en toch zoo teekenende verzuchting„Dat ook
de weduwen ende weezen der Dienaten niet ver
geten worden" (negligantus). Voor des schooldie-
naars weduwe had ze zelfs geen zucht.
Zou de Leycestersche Synode verder gaan
Edam '86 bracht op "t synodaal agendum
en wel als art. 1. „vooreerst dat men
wilde letten op het nootdruftige onderhout der
dienaren ende schoolmeestren, dat oock der
selfde weduwen en weezen eerlick onderhou
den worden."
Harlingen '86 wenscht, dat zyne Genade ge
liefde te effectueeren, dat den armen weduwen
der verstorven dienaren tot eenen jare haren
onderholdt mochten behouden, doch also, dat
de plaetsen der verstorven Dienaren onderde
van den naesten dienaren bediend souden wor
den. Het annus gratiae.
De Haagsche Synode voegde enkel aan haar
artikel over de verzorging der emeriti een paar
vage woorden toe, die blijkbaar later in 't arti
kel zijn ingelymd.
'tLuidt: Zoo het geschiedt, dat eenige Die
naars door ouderdom, ziekte of anderszins
onbekwaam worden tot uitoefening hunner
diensten, zoo zullen zy nochtans de eere ende
den naam eens Dienaars behouden en van de
kercke, die zy gediend hebben met eere in
hunnen nooddruft (gelyk ook de weduwen en
weezen der Dienaren in 't gemeen) verzorgd
worden.
De inlassching maakt 't artikel onbeholpen.
De aanvulling van de ellyptische zin kan slechts
wezen „gelyk ook de weduwen en weezen der
Dienaren in 't algemeen" zoowel van dienst
doende of emeriti-dienaren „met eere in
hunne nooddruft verzorgd zullen worden."
Nu heeft de Synode in een smeekbrief aan
Leycester haar bedoelen vertolkt.
Dit verzoek is in zoover ingewilligd gewor
den, dat in Holland en Zeeland een provinciale
subsidie voor de weduwen en weezen in 't ge
meen werd toegekend. In Friesland en Over
ijssel en elders daarentegen werd aanvankeiyk
geen jaarlijksche pensie geschonken, doch kwam
het annus gratiae in zwang.
Men vroeg om vty vallende pensiën van ver
storven „monnicken ende beginen" tot onder
houd der weduwen te bestemmen en begeerde,
dat in handen van een generaal-ontvanger de
beneficialen gesteld werden, opdat ze inderdaad
ad pios usus zouden uitgekeerd worden, in
't bijzonder ook voor der Dienaren weduwen en
weezen doch 't bleek ons niet, of 't zoo kwam.
In Zeeland stond het er zoo voor, toen in
'97 te Goes de Synode zat.
„Mede door de sobere tractementen der die
naren, zy te haren overlyden arme end desoj
late weduwen nalaeten sonder middel van te