HET BOEK GENESIS,
Beter dan dicht goud
INGEZONDEN STUKKEN.
Adyertentiën;
■weldoen hier van kennis te geven aan een der
kerkeraden ter plaatse, teneinde eenig opzicht
over hen uit te oefenen, met name over hun
al of niet bezoeken der catechisatie.
Uitstellen van den H. Doop.
In een zestal stukken heeft myn ambtsbroe
der Littooy het uitstellen van den doop tot het
byzyn der moeder getracht te verdedigen.
Op veel van hetgeen hy zegt, is niets aan te
merken. Maar, het spyt mij 't te moeten zeg
gen het raakt 't hart der quaestie niet. Onwil
lekeurig kwam b\j het lezen de gedachte by
my opdie te veel bewyzen wil, bewyst niets.
Alles op den voet volgen, zal ik niet, 'k wil
my liever bij de hoofdzaak bepalen. De op
merking, dat onze vaderen deze zaak minder
doordacht zouden hebben, wil er by my niet
best in. Immers niet slechts in eene enkele
kerkenorde, niet slechts by eene enkele gele
genheid sprak men zich zoo uitneen, telkens
weder. Men bleef zich zeiven in deze zaak
geiyk bij iedere revisie en de liturgie is er
mede in overeenstemming.
Te beweren, dat het uitstellen van den doop
„een inkruipsel" is van het genootschap, acht
ook ik niet wel te bewyzen. Maar 't is waar,
dat het samenvalt met het verval van de kerk,
dateerend van vóór 1816.
De historie leert ons, dat reeds in het mid
den der 18e eeuw, toen het geloof inzonk en
er weinig meer gevoeld werd voor de ryke
waarheid van Verbond en Sacrament, de
goede practyk langzamerhand teruggedrongen
werd. De vergeiyking te gebruiken, dat
do man dan ook de vrouw wel zou kunnen
vertegenwoordigen by het opgaan naar Gods
huis, gaat hier niet op. Want het Sacrament
is voor het kind. De dienst des Woords is
voor man en vrouw beide, de bediening des
Avondmaals voor vader en moeder beidemaar
het Sacrament des Doops geldt het te doopen
kind in het midden der gemeente. En nu
heeft br. Littooy door verder een aantal tek
sten te noemen, waarby ook de moeder voor
komt, den schyn vóór zich, alsof hy vele be
wijsplaatsen uit Gods Woord bybrengt in deze
zaak. 'tls waar, wie Trommius naslaat, kan
o zoovele malen het woord moeder vinden. Bij
nauwkeurige lezing gaat het echter alles om
de eigenlijke quaestie heen.
Niemand, die de waarheid Gods belydt, zal
iets inbrengen tegen al de aangehaalde plaat
sen over onreinheid, over naamgeviog, over
offeranden van reiniging, waarby met de moe
der gerekend werd.
Laat mij daarom liever kort op de quaestie
zelve ingaan.
Toen schryver dezes eens op eene classis,
verg. meer dan een uur over soortgelijke zaak
met br. Littooy debatteerde, voegde hy mij
toe: „Lieve Broeder, ge zijt nog meer dan
Mozaïsch Daarop heb ik toen geantwoord
Ja, broeder dat ben ik en daar dank ik den
Heere voor; maar ik ben dat niet in den zin,
waarin gij het bedoelt, in den ceremonieelen,
in den wettischen zinwel echter in het stuk
der dankbaarheid voor de mildere bedeeling
des Heiligen Geestes. Dan „meer dan Mo
zaïsch!" Wat toch is het geval? Onder de
oude bedeeling moest in allen gevalle eerst
de zevendaagsche onreinheid van het kind ge
heel voorbij zijn. Het getal zeven toch zag
op het volkomene, op de algeheele onreinheid*
Dan eerst mocht het teeken en zegel der be-
snydenis worden ontvangen, eerder in geen
geval.
En zie, nu is Christus gekomen, het Lam is
geslacht. De schaduwen verdwijnen. De milde,
rykere bedeeling des Heiligen Geestes is er.
De Levietische onreinheid vervalt. De zeven
dagen onreinheid van het kindeke zyn niet
meer. En nu gaat er eene sprake des ileeren
uitThans moogt ge eerder komen, nu behoeft
ge met uw kind niet te wachten tot de volle
zeven dagen van onreinheid voorby zijn, nu
schenk Ik u den zegen, den N. T. zegen, zoo
spoedig er wettige bediening des Woords is,
met uw kind ten Doop te mogen komen Niet
dus een wettisch moeten, maar een liefelijk mo
gen. Wat is echter het treurige? Waar de
Heere zegt: ge moogt myn verbondszegen
vroeger aanvaarden, stelt men het uit en laat
dat afhangen van het byzyn der moeder.
Dat noem ik ondankbaarheid. Als de Heere
gereed staat om het verbondszegel zoo rijk
van beteekenis en inhoud, te schenken, dienen
we dankbaar dit te aanvaarden. Als de Heere
gereed is, moeten wy ook gereed zyn. Met
natuuriyke zegeningen doen we zoo wel, he
laas, met de geestelyke zegeningen menigwerf
niet.
Br. Littooy wil de mindere bedeeling des
N T. toepassen op de moeder. Ik ook. Maar,
niet in dit opzicht, wel in menigerlei ander
Dan geloof ik: „In Christus is noch man.
noch vrouw." Dan komt deze hierin uit, dat
niet alleen het jongske, maar ook het dochterke
den Heiligen Doop ontvangt.
Waar het echter den doop van het kind be
treft, moet men de mindere bedeeling des N. T.
toepassen, niet zooals br. Littooy ten onrechte
doet, op de moedermaar op het kind, dat het
Sacrament thans ontvangen mag vóór den 8sten
dag.
By die overtuiging en op dien grond zou ik
persoonlijk my bezondigen, wanneer ik den
doop van mijn kind uitstelde, tot de moeder
aanwezig kon zyn.
En wie deze klem gevoelt, buigt. Dit onder
vond ik meermalen in de kerken, die ik ge
diend heb gelukkig ook by vele moeders.
Voorzeker, als men opvoeding, moederlijk ge
voel en andere quaesties op den voorgrond
zet, kent men die klem niet.
Meen niet, dat ik het moederiyk gevoel
minacht, ik acht het hoog, omdat de Heilige
Schrift dit doet, maar liefde tot het Verbond
Gods moet bij de moeder hooger staan dan de
natuurlyke liefde tot haar kind.
Zeker dient de moeder in vele gevallen een
groot stuk van de opvoeding voor hare reke
ning te nemenmaar zy doet dit als de hulpe
van haren man en niet in zyne plaats. Zy
wordt nooit het hoofdde verantwoordelijke
persoon als priester blyft de man. In het doen
en helpen onderwijzen schenkt de Heere den
man eene liefelijke en krachtige hulpe in zyne
vrouw.
En de vrouw, die God vreest, zal dit verstaan
en doen, ook al was zy niet by den doop van
haar eigen kind tegenwoordig.
'tls waar, bijzondere teksten heb ik niet
aangehaald, dan wint br. Littooij hetmaar
by het bewijzen van den kinderdoop leidt de
Geref. kerk hare belijdenis af uit het logisch
doordenken van de waarheid des Verbonds in
de Heilige Schrift. Op die wyze ben ik tot
volkomen helderheid ook in deze zaak gekomen.
Het is my heilige overtuiging.
Nog dit uit Hollands Kerkblad, waar Ds.
Sikkel het zoo duidelyk zegt
„Wanneer moet een kind gedoopt worden
Antw. Alleen dan, wanneer God het wil. Dat
wil zeggen, zoo spoedig als de Heere recht
geeft op den Heiligen Doop en zoo spoedig Hy
de gelegenheid biedt om den Heiligen Doop te
ontvangen. En wanneer dat nu is, kan elk
voor zich uitrekenen. De doop is eene zaak
tusschen den Heere en den gedoopte. Een
derde, al is hy vader, mag een kind ten doop
brengen, maar te bepalen aangaande den doop
heeft hy niets.
Alleen de Heere heeft te bepalen, wanneer
een kind recht heeft op den doop en wanneer
Hy den doop voor dat kind laat bedienen. Nu
geeft de Heere aan een kind, dat onder het
genadeverbond geboren wordt, recht bij de ge
boorte. En de bediening biedt de Heere, als
Zijne Gemeente vergadert. Vader, moeder of
voogd zyn inzake den doop alleen geroepenen
werkzaam om dat kind des verbonds tot de be
diening van den doop te brengen. De tijdsbe
paling staat buiten hen. Alleen kunnen zy
hier hun willekeur inbrengen, door zelf den tyd
te bepalen. Tot zoodanige willekeur geeft
Gods woord echter niemand recht. Alleen bij
krankheid van het kind kan ouderiyke verant
woordelijkheid tot uitstel van den Heiligen
Doop verplichten."
Eindeiyk, br. Littooij spreekt van redacteurs-
recht, ik zou er bij willen voegen, er is ook
een redacteursvoorrecht, en dat is om het
laatste in zekere zaak te kunnen spreken. Ik
zal het voorloopig hierby laten, overtuigd, dat
niet altijd degene, die het laatste woord spreekt,
daarmede en daardoor geiyk heeft.
J. D. v. d. Velden.
Klundert, 6 Maart '99.
CORRESPONDENTIE.
Ons werden toegezonden een aantal ingezon
den stukken, 't Ware onmogeiyk in ons klein
bladeke ze allen te plaatsen. Enkele zijn ook
m. i. ongeschikt. Doch bij Ds. Hulsebos is
eigeniyk 't adres der Redactie. Ds. W.
Een en ander moest wegens plaatsgebrek tot
een volgend no. overstaan.
Heden overleed na een langdurig, ge
duldig ïyden, onze innig geliefde Echtge-
noote, Moeder en Zuster
PIETERNELLA TOS,
in den ouderdom van ruim 52 jaar.
Zwaar valt ons deze beproeving, doch
wy hopen in 'sHeeren wil te berusten.
Middelburg, 11 Maart 1899.
J. GELDOF.
JAN GELDOF.
J. VOS.
P. VOS—Meijers.
C. GELDOF.
E. GELDOF.
Ondergeteekende betuigt zyn hartelyken dank
voor de vele bewijzen van belangstelling 10
Maart 11. ervaren, 's Heeren zegen zy u toege
beden.
W. H. OOSTEN, v. d. m.
Enkhuizen.
Ds. WAGENAAR betuigt by dezen zyn vrien-
deiyken dank voor de attenties op 15 Maart
j.l. genoten.
Is verschenen
W. J. DE HAAS,
of de practijk der godzaligheid in het
Maatscli. leven
toegelicht uit het Spreukenboek in 80 opstellen,
320 blz. groot.
Prijs fl.25, gebonden f 1.60.
Vroeger verschenen, waarvan nog een klein
restant over is:
W. J. DE HAAS. Sociale Schriftbeschouwin
gen f0.90.
idem gebonden fl.25.
Samuel f0.60.
idem gebonden f 0.95.
De 3 werken van ds. DE HAAS samen in
genaaid f2.50.
idem idem gebonden 3,50.
W. D. SMITH, Wat is Calvinisme?
met een aanbevelend woord van Ds. M. J. van
der Hoogt f0.40; idem ingenaaid met linnen
rug f0.50.
Alom te bekomen.
A. J. WUESTMAX.
Harderwijk.
UITGELEGD DOOR
Johannes Calvijn.
Uit het Latyn naar de uitgave van Baum.
Cunitz en Reuss, in de Nederlandsche taal
overgezet door S. O. LOS v. d. m. te de Lier
met eene inleiding van Prof. Dr. H. Bavinck,
Dit werk zal compleet zyn in ongeveer 80
afl. a f 0,20. De le afl. is verschenen en by
alle Boekh. verkrygbaar, alsmede by den Uit
gever
K. LE COINTRE,
te Middelburg.