ZENDING. De tijden der onwetendheid. dagen onrein zyn, volgens de dagen der afzon dering harer krankheid, zal zy onrein zyn. En op den achtsten dag zal het vleesch zyner voorhuid- besneden worden". Laten wij er wel op letten, dat er hier by het vaststellen van den dag der besnijdenis door den Heere, die alles verordende, ook met de moeder gerekend wordt; immers het luidt: „Wanneer eene vrouw een knechtje zal ge baard hebben, zal zij zeven dagen onrein zijn". Eerst als „zij" niet meer onrein zijn zal, op den achtsten dag dus, moet het kindeke be sneden worden. Hare zevendaagsche onreinheid zonderde haar af van de menschen. Ze was, naar Lev. 15 19 en 20, als de gewone, maandeiyksche. Nie mand mocht bij haar komen. Zij, die haar helpen en dienen moesten in die dagen wer den, om harentwil, mede onrein verklaard. Bij deze zeven dagen kwamen er nog drie en der tig voor zij, die een knechtje hadden ge baard, in het huis Gods en voor Zyn aange zicht mochten verschijnen. Dan eerst mocht en moest de vader met het kind en met de moeder opgaan, het kind den Heere voorstel len, en het lofoffer en reinigingsoffer brengen. De zonde toch heeft ons van God en van elkander gescheiden. Zie, dat wilde de Heere door die afzonderingen in het licht stellen. Alleen in Christus zijn wij rein en oefenen wij gemeenschap met God en de gemeenschap, die eeuwig blijft, met elkander. Dat de Heere by deze verordeningen, ja by het toedienen der besnijdenis én bij het voor stellen van het kind en het brengen van het losoffer voor den eerstgeborene rekening hield ook met de moeder en haren toestand, dat biykt, dunkt ons, hier onwedersprekelyk. Op de verzen 2 en 3 van Lev. 12 teekenen dan ook onze rand teekenaren het volgende aan „Dat is, geiyk zy zeven dagen onrein is in hare maandstonden, zoo zal zij ook ze ven dagen onrein zijn, als zij gebaard heeft. Zoo (afzondering) genoemd, omdat zy in den tyd van hare stonden afgezon derd moest wezen van het gezelschap der menschen, om door niemand aangeroerd te worden; dan met voorwaarde, dat de menschen, die haar aanraakten, voor on rein moesten gehouden worden". Lev. 15 19-21. „Op welken (nam. den achtsten dag) de kraamvrouw van hare voorgaande onrein heid vrij was, zoodat om deze oorzaak de besnijdenis vóór dezen dag niet geschieden mocht, zijnde de moeder en het kind beiden onrein". Ook volgens deze verklaringen werd alzoo, zoowel met de moeder als met het kind reke ning gehouden, bij het toedienen van het tee- ken en zegel des Verbonds. Laten wij daarenboven hierbij wel in het oog houden, dat, hetgeen hier voorgeschreven werd, geene uitzonderingen gold, maar voor het geheele volk en voor al de eeuwen werd verordend. Al de eeuwen door werd dus, volgens Levi ticus 12 2 en 3, en de verklaring, die hierop onze randteekenaren geven, by het toedienen der besnijdenis rekening gehouden óók met de moeder. En daar wy allen belyden, dat God den doop in de plaats van de besnijdenis gafalsmede dat hij dezelfde kracht en betee- nis heeft, zoo volgt hieruit, dat zy, die meenen dat bij het toedienen van den doop geene reke ning moet gehouden met de moeder, gehouden zijn dit te bewijzen. LrTTOou. (Wordt vervolgd.) Onze kerkelijke Zending. IV. Terugtrekken van Java om alle kracht te concentreeren op de kerstening der Soemba- neezen Zoo stelden we in ons vorig artikel de ont roerende vraag. Ontroerend. Ja. Want het feit, dat Neerlands Gerefor meerde kerk zich eenmaal en wel onmiddellyk na haar vrymaking en hereeniging voor de groote taak gesteld zag om Midden-Ja va voor Christus te winnen, doch deinsde - dit feit zou een aanklacht zijn, ja schier een vonnis. Wat toch is de zaak? Java is het hart van Neerlands-Indië en Midden-Java is hot hartje van Java. Gy kent wellicht den schoonen zang van ter Haar O, Java, Grootvorstin der landen Die als met saamgevlochten handen Zich slingren over d'Oceaan, En met hun bosch en kruidwaranden In 't bochtig kronk'len van hun stranden De zee een krans om 't voorhoofd slaan Ja. Java is van alle die landen de Groot vorstin en op Midden-Java klopt haar hart. Daar waar nog de machtige bouwvallen zijn van het vroeger heidendomdaar waar nog de Vorstenlanden zich uitbreidendaar, waar het Javanisme, met name ook op gods dienstig gebied een eigen bedding graaftdaar, waar de bevolking bij^millioenen geteld wordt en in het volk van de bergstreken nog iets na leeft van 't oude volkskarakter daar moet in het hart van 't Mohammedaansch getinte heidendom het kruis geplant. Ziet God gaf Indië aan Nederland. Op het gebed der Planciussen, door de ener gie der Calvinisten werd de goudstroom, die uit Indiè naar Spanje stroomde, zóó verlegd, dat de Nederlanden, ryk geworden, kracht ontvingen om zich te ontworstelen aan den greep van Spanjes klauw. Dat Indië werd in Gods hand het middel ter onzer bevrijding. Indië zegende Nederland met zijne schatten. En wat heeft nu het zoo rijk gezegend Christelijk Nederland voor deze weldaad, aan dit heidensch Indië vergolden Wij weten het allen. Kwaad voor goed, vloek voor zegen In plaats van die volkeren te benedyen met het Evangelie, hebben wij ze overgeleverd aan het Mohammedanisme. In plaats van hen zedelyk te verheffen, hen neergetrapt in 't slyk der zonden door ontucht en door opium. Daar rust op Nederlands kerk en volk een bloedschuld van eeuwen. Ons past het weenende te betuigen „We hebben God op 't hoogst misdaan Wij zyn van 't heilspoor afgegaan. Ja, jy en onze vadren tevens Verzuimden alle tronw en plicht, Vergramden God, den God des levens. Die zooveel wond'ren had verricht." Ons past het te belydenWij liggen in onze schaamte en onze schande overdekt ons. Ons past het te beven. Of de Heere niet dien verwaarloosden wyngaard ons ontnemen en anderen landslieden geven zal, die God vruchten zullen bieden in den tyd des oogstes. Engeland heeft Java een wijle ingehad en 't Engelsch bestuur was voor het door ons getrap te volk een verademing. Thans gaat de stroom der annexatie van Formosa uit over de Phillippynen naar onze Bezittingen. En de vraag ontwaakt: „Heere, hoe lang zal onze Oost de onze zijn Ziet, waar nu Nederland staat tegenover de Indische wereld als de schuldige, de trouwe- looze sedert eeuwen, en de Heere aan de Ge reformeerde kerken in Nederland het hart der wereld biedt om eindelijk eens een ernstige po ging te doen om het in de mogendheid des Heeren op te eischen en te veroveren voor den Christus Gods, en Nederlands Gereformeerd volk zou zeggen: neen, maar trek u terug o, kerke Gods, en bepaal u by een afgelegen, nietig, schaarsch bevolkt eilandje gij gevoelt het, waarde lezer, dat zou een zedelyke val, dat zou byna een zelfmoord zyn. 't Gaat ter in onze Zending om, of God 't ons geven wil, om de Indische wereld in heur heidensch karakter te fnuiken en haar te win nen voor het Koninkrijk Gods. 't Gaat niet slechts om enkele zielen, hoewel het toebrengen van Gods uitverkorenen uit die volken van het Oosten een heeriyk doel heeten mag. Doch ons eigenlijk wit staat hooger. Dat Javaansche volk moet omgezet worden in zyn bestaan, 't Bestaat nu als een Mohamedaansch- heidensche wereld. 'tMoet worden een chris ten-natie. Een Javaansche Kerk met eigen ka rakter moet geplant worden en groeien en bloeien en straks op haar beurt weer Bali en Lombok, Flores en Timor, Soemba en Savoe ten zegen zijn. Dit is ons zendings-ideaal. En waar onderscheidene Zendingsgenootschap pen in deze richting werken, daar moet met eere voorgaan Nederlands Gereformeerde Kerk Want ook van ons volk trilt er iets in de ziel by het hooren der bede, waarmee Ter Haar den aanvang van zyn eersten zang van de Sint Paulusrots besluit ,0, zag men tot uw verste streken, Waar thans nog Brama's outers staan, Waar thans nog Islams halve maan Haar hoornen boven 't kruis blijft steken, Den zilverglans der maan verbleeken Voor 't morgenrood van schooner zon, Waarmee voor Java's binnenlanden Een nieuwe dag des heils begon Of is het Gods donker raadsbesluit, dat waar Mahomed zijn voet zet „de genade van Chris tus moet wijken? Wy willen ook deze vraag onder de oogen zien. Doch in een volgend artikel. Dr. W. VARIA. HOOGMOED Kan een christenvrouw of jonge dochter gouden strikken dragen met een gerust gewe ten Kan een vrome huisvrouw in de gunst Gods haar huiskamer versieren met vaas en beeld, met portret en schildery Mag een man zijn aangezicht verfraaien door een wel-onderhouden baard en een fijne snit van zyn haardos Of zit in alle deze dingen het diep zondig beginsel van hoogmoed? Nu niemand zegge te spoedig, dat de hoogmoed hem geen parten speelthem ook in huisvesting, kleeding en kapsel niet droef ver voert. De hoogmoed Is een scherp venyn en dringt door alles heen. Hoogmoed is de moe- derzonde en zoo sehrikkelyk diep heeft ze hare wortelen in des menschen hart. By man en vrouw. By volwassene en kind. Bij burgerinnenen„bazinnetjes",bij boerenheer. En dat er aan een fraaie kleeding en keurige huisinrichting en net kapsel geen hoog moed kleeft en onder dat alles doorspeelt, ik zou het niet durven ontkennen. En dat maakt schuldig voor God. Dat berooft van geesteiyke kracht en ziele- vrede. O, wees verdacht op de innerlyke verwoes tingen door den hoogmoed Dit sta voorop. Maar dan volge toch nog eens de vraag, is het sieraad lief te hebben en te zoeken wer- keiyk een hoogmoedig beginsel Of is het roeping van 's Heeren wege om u en het uwe naar 't u geschonken vermogen te versieren. Niet te verontsieren door wansmaak en weelde. Doch te versieren door wat waar- ïyk schoon is? Laat ons over deze vraag nog eens een weekje denken. Dr. W. Woensdagavond trad voor de Chr. J. V. op, Ds. Sluijter van Maassluis, die voor een tal- ryke vergadering over bovengenoemd onder werp een boeiende en nuttige lezing uitsprak. Dit woord van Paul us uit Hand. 17 vs. 30, uitgesproken op den Are 'opagus, moet voor de Athéners wel een wanklank geweest zyn. Athé ne toch was om hare wijsgeeren beroemdde stad van Socrates, van Démosthenes, van Plato, van de Stoa, van Epicuréus. Zy, die met haar ten- pels en bogen door niet eéne stad kon geëven aard worden. Maar Athéne stond aan den rand van een afgrond. Men hoorde van haar de angst verwekkende kuch, het onmiskenbare teeken van eene doodelijke ziekte. Men kende een Stoa binnen hare muren, maar de leerschool van den voor alles koud zynden wysgeer, was een leerschool ten doode. Daar tegenover stonden de Epicureeën, de booze lusten en begeerten steeds aanvurendedie nooit moede werden den beker der bedwelming aan de lippen te brengen Ach', men kon het vergeiyken met eene schilderij, door een schennige hand met ee i zwarte verfstof bedekt, die zich scheikun dig verbonden had met de andere kleuren. Slechts hier en daar een flauwe schemering van vroegere schoonheid. Verloren, hoewel niet vernietigd. Er was wel ingeschapen Godsken nis, maar het was de ware nietmen had geen besef van zonde en schuld. Hunne offeranden (ook dieriyke) dienden om zich in de gunst te brengen by hunnen god, of om hem hulp en ondersteuning te vragen. Het eerst waren die goden de natuur zelf: zon, aarde, rivieren. Hunne werking was ten goede of ten kwade. De zon rypt de vruchten, maar verschroeit ook gewassen. Eene vruchtbare, maar ook eene vuur spuwende aarde. Van zelf kwam men toen tot het aanbidden

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1899 | | pagina 2