varia. Belijdenis en School. wordt. Deze wyziging schynt echter in de Haagsche synode wel besproken, maar niet vastgesteld te zijn. Deze Synode heeft het stichtelijk geacht, de viering van het Heilig Avondmaal te stellen op de Christelyke feesten, Paschen, Pinksteren, en Kerstmis. Het doel hiervan zal wel zyn ge weest, om de heiliging en wading van die da gen te bevorderen, als wanneer het volk van oude tijden af gewoon was, zich aan wereldsche uitspanning en luidruchtigheid ijver te geven. Te vergeefs waren de pogingen van vorige Synoden geweest, om deze Kerkelijke vierdagen, die niet in Gods Woord waren bevolen, afge schaft te zien. nu trachtte men zooveel moge lijk de wijding daarvan aan den dienst des Heeren te bevorderen. IJverig heeft deze Synode gearbeid, om den band der kerken, door het geheele vaderland nader toe te halen. Bewijs hiervoor is ook hare bepaling, dat in steden, waar Waalsche kerken zijn, alle maan den sommige dienaren en ouderlingen van beide zijden vergaderen zullen, om goede eendracht en correspondentie met malkanderen te hou den en, zooveel mogelijk is, naai- gelegenheid des noods met raad malkanderen bij te staan. Hulsebos. Zooals wij aan het slot van ons schrijven over het geven van gelden ten behoeve der offerfeesten op Lombok de verledene week zei den, beriep de heer Mackay, die het amende ment des heeren Brummelkamp bestreed en het verstrekken dezer gelden verdedigde, ook op het Woord Gods. Eer men nadere kennis neemt van de Schriftplaats, waarop een beroep wordt gedaan, weet, dunkt ons, ieder, die in de Schrift thuis is, van voren, dat het onmogelijk is met het Woord van God goed te makenhet geven van gelden, om een afgod (iemand dus die in plaats van God komt) voor den oogst te loven en te prijzen. Maar laten wy het ge deelte der rede, waarin dat beroep op de H.Schrift voorkomt, hooren. Het luidt: „Waarde heer Brummelkamp meent aanlei ding te vinden om het geld, dat het Gouverne ment geeft van de begrooting af te voeren, heb ik eene gewaarwording gekregen van diepe schaamte. Ik vind hier bij een heidensch volk een van de hoogere beginselen, die wij ook allen reeds in onze prille jeugd geleerd, maar, helaas, zoo weinig hebben betracht, dat de mensch plant en den grond bebouwt, maar dat God den wasdom geeft. De inboorlingen van Lombok toonen nu hunne dankbaarheid hiervoor door een dankoffer op feestelijke wijze te brengen aan hem, dien zjj) als god erkennen en aanbidden. Wy Christe nen zeggen terecht dat wy hier te doen hebben met een feest dat gebracht wordt aan een af god, en ik ben het zeker volkomen eens met den voorsteller, dat wy het moeten betreuren dat zulks het geval is, maar dit neemt niet weg, dat het offer van dankbaarheid alle waar deering verdient en een beschamend voorbeeld is voor ons Christenen, die zoovele weldaden genieten en zoo dikwijls vergeten den Gever er voor te danken. Onwillekeurig denkt men hier aan de 10 melaatschen die gereinigd werden en waarvan slechts éen terugkwam om Jezus te danken, en die éene was een Samaritaan, en waar biy- ven de negen, luidde de vraag. Groot is het aantal van hen die ook thans, door den van God geschonken wasdom, de vruchten mogen plukken van hunnen arbeid. Wy zien den heiden zyn dankoffer brengen, maar waar blijven de negen? Waar blyven die talryke Christenen die zoovele zegeningen genieten? Of moet het antwoord luiden die zijn bezig de toelage te weigeren waardoor de arme heiden in staat gesteld werd zyn dank offer te brengen". Op onze beurt hebben wy een „gewaarwor ding van diepe schaamte gekregen" over het geen de geachte afgevaardigde van Kampen, biykens 't verslag, gesproken heeft in de Tweede Kamer. „De hoogere beginselent" och waarvan inden tweeden volzin sprake is, worden, in casu zóó toegepast en op den afgod overgebracht, dat de eere. die alleeD den eenigen waren God toe komt, Hem wordt ontroofd De derde en vierde volzin komen hierop neer laten wy het punt in quaestie, het eeren van den afgod, saam afkeuren en diep betreu ren, maar toch niet weigeren, er geld voor te geven en er alzoo aan mee te doen. En wat nu voorts gezegd wordt van de 10 melaatschen, dat is het waarvan wij de ver ledene week gezegd hebben„dat raakt kant noch wal". Immers, over de ondankbaarheid tegen God ging het niet, en die smart daaren boven alle ware christenen. Maar erger nog is het, dat de Lombokkers, die, met behulp der Nederlandsche regeering, een afgod eeren, hier vergeleken worden, bij den door Christus ver losten Samaritaan, die zyn Heiland den lof zijns harten komt brengenterwyi de mannen broeders, de heer Brummelkamp en zijne po litieke vrienden, waaronder ontegenzeggelijk hier ook Dr. Kuyper is, vergeleken worden by de 9 melaatschen, die God en Christus verge ten. Zy toch zyn het, die „weigeren eene toe lage" te geven, om voor den oogst den afgod te eeren. Wy protesteeren tegen eene zoodanige avenrechtsche verklaring en toepassing van de woorden onzes Gods. Heeft ooit de heer Mackay, die reeds zooveel voor ons Christeiyk volk deed, een ongelukkig oogenblik gehad, dan is het wel geweest, het oogenblik waarin hij deze woorden sprak. Dat ook de anders zoo scherpzinnige heer Lohman ze beaamde, doet de verwondering en de smart er over toenemen. Ach, dat komt er van, als niet samengaan en samen spreken, zij, die, naar hunne poli tieke beiydenis, bij elkander behooren. Telkens en telkens wordt het volk op het terrein der beginselen teleurgesteld, door de heeren, die het bij de Regeering vertegenwoor digen. Littooij. „Bedenkingen tegen het besluit van de Generale Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland, gehouden te Middelburg A0 189C, inzake art. 13 Dordtsche Kerkenorde, ter over weging aangeboden aan alle leden der Gere formeerde kerk, inzonderheid die des kerkeraads, door H. Bergsma. ouderling der Gereformeerde Kerk te Leeuwarden (B)." Alzoo luidt de lange titel van eene kleine brochure, die in deze kerkbode by advertentie aangekondigd maar niet besproken is, door een der redacteuren. Ze werd niet besproken, om dat ze door ons niet ontvangen is. Van een vriend, die er een kocht, ontving het de on- dergeteekende thans; en hij kan en wil er nu, overeenkomstig het schrijven hierover ontvan gen, wel de aandacht op vestigen. Het zy hem dan vergund, eene bedenking te opperen tegen hetgeen wij op het titelblad lezen, namelyk, waar het heet„Alle leden der Gere- formeerde Kerkwant blijkbaar bedoelt de heer Bergsma niet te Leeuwarden, maar over het geheele land, en eene „Gereformeerde Kerk", die hare leden telt over het geheeleland kennen wy niet. Voorts erkennen wij, dat meer dan ééne bedenking tegen het besluit der Generale Synode, door den geacbten schryver in het midden gebracht, niet van grond ontbloot is. Dat art. 13 D. K. niet, geiyk weleer, op onze kerkelijke toestanden past, gelooven wy ook. Doch dat de regeling der Middelburg- sche Synode „den financieelen ondergang der kerken kanik zou haast zeggen moet tengevolge hebben", gelooven wij niet. Indien de kerken hare roeping ook in dezen verstaan, en mitsdien „de tienden in het schat- huis" brengen en elkander, zoo noodig en naar vermogen, helpen, dan is hiervoor geen gevaar. „Art. 11 D. K. bevat een voorschrift dat waar lijk wel achterwege gelaten kon zyn", zegt de heer Bergsma. Welnu, met dezen onzen broe der is het ook voor ons boven allen twyfel verheven, dat hetgeen er in bepaald wordt, in overeenstemming is met de leer der Heilige Schrift, en daarom gevoelen wy niet de minste behoefte het uit de kerkenorde te verwijderen. Niet wat naar, maar wat tegen de Schrift is, zouden wy willen verwyderen. 't Is daarenboven niet overbodig zich te verbinden tot hetgeen hier geschreven staat. En al is het waar, dat er altyd nog meer geregeld kan worden, daar om behoeft niet te vervallen wat reeds om schreven en geregeld is. Het staat duidelijk in Gods woord, zegt onze broeder, „dat wie in het Evangelie arbeidt, ook van het Evangelie moet leven". Maar im mers moet alles in Gods Woord staan, daaruit gehaald en op gegrond zyn, wat in de kerken orde voorkomt. Op die wyze geredeneerd, heb ben wij ten slotte geene kerkenorde noodig; het wordt op dat standpunt de vraagof wij dan ook de beiydenis wel behoeven. Nog eensal wat overeenkomstig Gods Woord is, zouden wy in de kerkenorde willen laten, en wat er mocht tégen zyn er uit verwyderen. De laatste alinea van art. 13 wraakt de geachte schrijver, omdat ze, naar hij meent,niet inde Schrift gegrond is. Indien hij bewyst wat hy schryft, van „den dienaar des Woords en zijn gezin", dan moeten wy allen helpen om het geen van de weduwen en de weezen der die naren aldaar gezegd wordt, te schrappen. In hetgeen hy nu schrijft, is het bewysniet geleverdwant dat Gods zorge gaat over de weduwen en weezen in het algemeen, stemmen wij allen toemaar daarmee is volstrekt niet bewezen, dat, volgens Gods Woord, geen apart beschrevene verplichtingen op de kerken rusten, omtrent de weduwen en weezen van de knech ten Gods. Dat dit niet het geval is moet de schrijver bewijzen, om met recht en reden te verlangen, dat de laatste alinea van art. 13 vervallen zal. Dat met het „gezin" des dienaars niet ge rekend wordt, maar alleen met hem, is inder daad niet te bewyzen. Wel het tegendeel. Eenige bewyzen voor het tegendeel van het geen de heer Bergsma hier stelt, en voor het geen de Dordtsche Synode in de laatste alinea van art. 13 zegt, kan hy, desbegeerd, vinden in de „Proeve eener regeling van de Kas voor Emeriti-Predikants-weduwen en -weezen", uit gegeven door A. D. Littooy Az. te Middelburg. Wat het Haagsche plan betreft, daarin is, naar het ons nog altijd voorkomt, zeer veel goeds. Maar het streng en wereldiyk contractueele in het eerst gepubliceerde plan stuitte ons, zoowel als den heer Bergsma, tegen de borst. Toen het door ons in onderscheidene artikelen besproken werd in deze courant, lieten wij dan ook dat hinderiyk contractueele weg. Dat dit het in zoo vele opzichten goede plan voor hon derden onaannemelyk maakte, wisten wij wel. Doch wij dachten wellicht kan het plan in hoofdzaak verwezenlijkt worden, en dat no tarieel contractueele wegvallen en vervangen worden. „Of het jongste besluit der Middel- burgsche Synode in zake art. 13 D. K. be staanbaar is met de autonomie der Gemeente", vraagt broeder Bergsma verder. Zyn antwoord nu is niet bevestigend. En wat hij daarvoor aan geeft, nemen wy niet op ons te wederleggen. Omdat wij dit niet op ons nemen en de wille keur der kerken ons in dezen ook al een en ander heeft geleerd, zouden wy de vry willige en in tijds zorgende, onderlinge verbintenis, in het Haagsche voorstel aangegeven, zoo ge wen scht achten. De weg ter oplossing dezer quaestie, door broeder B. aangegeven, is, hoewel door hem het voorstel, dat van Ds. Sikkel uitging, wordt verworpen, niet te eenenmale daarvan onder scheiden. Hy toch wil ook eene algemeene kas; alsmede procenten, naar verhouding van het jaarlijks inkomen in die kas gestort en geen gelijk bedrag uitbetaald zien. Het ver wondert ons echter, dat onze broeder, die eerst zoo voor de autonomie der plaatselijke kerk in de bres springt, zonder wijziging van het artikel op dit punt, zoo direct van het alge meene tot het byzondere overgaat. De heer Bergsma wil 3 procent van 't sala ris en daarenboven de collecten voor de kas. Maar moeten die van boven af worden opgelegd Het Haagsche voorstel gaat veel meer van de plaatselijke kerk en het ongedwongen toetreden uit. En moet, volgens art 13, dat onze ouder ling van Leeuwarden behouden wil, de dienaar des Woords of de kerk, die de dienaar dient, deze procenten betalen? Wiens voorstel is hier het meest Schriftuur- lyk en naar de Kerkenorde? De fout van onzen broeder ouderling dat gevoelt men als men zijne brochure leest zit 'm in den grond hierin, dat hy eigenlyk, hoewel het niet rond wordt uitgesproken, geen aparte zorg wil, voor de afgeleefde dienaren des Woords, voor hunne weduwen en weezen. Hy stelt ze, geiyk velen, met allen, die niet meer arbeiden kunnen, en met hunne weduwen en weezen geiyk. Op gewone armenbedeeling loopt het dan uit. Dat nu doet God in Zyn Woord nieten d&drom geschiedt het ook niet in de Kerkenorde. In de daar straks genoemde Proeve eener rege ling" is dit, naar wy meenen, aangetoond. Littooij. Noodkreet. Onder dezen titel schryft dr. Schaepman in het jaarverslag der „Vg. tot bevordering van Kath. onderwys in het aartsbisdom Utrecht" eenige bladzyden, waaraan het volgende is ont leend. Sinds negen jaren is de wet van 8 Decem ber 1889 in werking. De bijzondere school

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1898 | | pagina 2