Eene aangename ure.
Zelf geenszins kerkist, heb ik onze Hervorm
de Kerk te lief, dan dat ik ook zelfs de moge-
ïykheid zou wenschen van samenwerking met
die echte kerkisten, die zouden juichen over
haar ondergang.
Klagen niet onze arme, verwoeste gemeen
ten op dit schoone eiland te luide haar klacht,
dan dat wy met hare vyanden als waren
z\j onze vrienden zouden mogen beraadsla
gen over hetgeen tot onze heilige roeping be
hoort?
En zie nu aanstonds in de praktijk wat er
van die beraadslagingen worden zou
Daar hebt gij onzen broeder Van Melle, die
met vredezangen het paard van Trojen binnen
haalt Nog echter is hy niet genaderd, of reeds
struikelde hy droevig over het verraderiyke
prikkeldraad van formules, dat zyn vriend en
broeder Yoor hem in gereedheid heeft gebracht.
En houdt u er van verzekerdde twee ont
moeten elkander op hunne «conferentie" nooit.
Waartoe deze conferentie dienen zou? De
Heer Wagenaar wenscht dat wij o. a. ook weer
recht zouden leeren waardeeren en zooveel
mogelijk steunen elkanders arbeid in de Zending
tot kerstening van Neêrlandsch-Indië.
Welnu in deze week wordt de jaarlijksche
Zendings-conferentie gehouden te Amsterdam.
Daartoe behooren alle Zendingsvereenigingen
van Nederland. Alleenlyk, die van de Gerefor
meerde kerken, herhaaldelijk daartoe uitgenoo-
digd, onttrokken zich tot heden aan dezen ge-
meenschappelijken arbeid. Van saam werking
geen sprakeEn van het samenzingen der
schoone Zendingsliederen evenmin
Louter groote, bedrieglijke woorden dus, die
wij vernamen, en die ons wel mogen herin
neren, U en my en alle ambtsbroeders in dit
gewest, aan het bekende «Times Danaos!"
Met Hoogachting,
Uw Dw. medebr.,
G. J. WEIJLAND."
De afstand tusachen de V en de W is hier
grooter dan in het alphabet.
Wordt vervolgd.) Littoou.
VARIA,
Beroepen te Warns C. Diemer cand. te Apel
doorn te Blokzyi C. Bruins cand. te Scherpen-
zeelte Pieterburen ds. N. Woldinga te Leek
te Zalk ds. Joh. Visser te IerseketeGiessen-
dam ds. H. Meyering te Winsumte Zaltbom-
mel ds. G. Elshove te Schipluidente Zaamslag
A ds. C. Lindeboom te Sprang.
Aangenomen naar Kockengen door A. J. Mul
der cand. te Haarlem naar Amstelveen door
ds. H. Buurman te Meliskerke.
Bedankt voor Stellendam door ds. H. Vol ten
te Neermoor (Pruisen); voor Hollandscheveld
door ds. J. Vesseur te Langerakvoor Oudshoorn
door A. J. Mulder cand. te Haarlemvoor
Baambrugge door ds. G. Elshove te Schiplui
den voor Winsum en voor Kockenge door
A. J. Mulder cand. te Haarlem.
Ds. C. A. Renier te Amsterdam heeft wegens
voortdurende ongesteldheid tegen 1 Febr. 1899
emeritaat aangevraagd.
Ds. C. A. Renier werd geboren in 1844, en
candidaat in 1868. Hij diende tot 1888 de ned.
hervormde kerk. Den 29 Nov. 1868 werd hy
bevestigd te Buren, 8 Jan. 1872 te Bergschen-
hoek, 7 Nov. 1875 te Utrecht en 7 Juli 1878
te Amsterdam. Na de veroordeeling zyner
ambtgenooten en de eindbeslissing hiervan
door de synode, sloot hy zich by hen aan en
diende sedert onafgebroken de gereformeerde
kerk van Amsterdam.
Te Oud-Beierland is 1.1. Vrydag overleden de
Heer H. A. Jonkman, laatst predikant te Noor
deloos. In 1850 candidaat geworden werd hy
in dat jaar te Westerbork (Drente) als predi
kant beroepen. Daarna was hij werkzaam in
de gemeenten Woubrugge, Herwynen, Giessen-
dam, Zierikzee, Kruiningen, Oud-Beierland, Hel-
levoetsluis en Noordeloos. Sedert 1896 was hy
rustend predikant.
Hy was een der weinige predikanten, die in
1892 niet medegingen in de combinatie der Ned.
Geref. Kerken (Doleerende) met de meeste
Christ. Geref. Gemeenten.
(Slot).
Wie was die Willem de Clercq?
Het hoofd van een ryke Amsterdamsche
firma in granen, bovendien door zyn huweiyk
vermaagschapt met eene zeer rijke familie in
de Hoofdstad. Zyne voorvaderen behoorden
tot de Dooperschen. De dweepzucht was be
koeld. Maar toch als Doopsgezind was hy nog
altyd anti-Oranjeman, terwijl da Costa en Ca-
padose van top tot teen, koningsgezind waren.
Willem de Clercq was dus meer met geestdrift
bezield voor de liberalen.
Willem de Clercq deed ook aan letterkunde.
Hy, het kind in rykdom en weelde opgegroeid,
had natuuriyk veel vrijen tyd, maar dien tyd
verbeuzelde hy niet. Zoo had hy al geschre
ven De Grieken van de tegenwoordige eeuw.
Da Costa was de leerling van Bilderdyk, hy,
de man, die tegenover heel de wereld het god-
deiyk gezag der koningen hoog hield. Uit die
zelfde bron gedrenkt, streed ook da Costa voor
het recht van de koningen. De Clercq intus-
schen hield het meer met de vryheden van het
volk. Toch waren ook by hen punten van
overeenkomst. Beiden waren dichters. Beider
geesten waren daardoor als het ware aan
elkaar verbonden. Ze waren, zooals da Costa
het uitdruktdichters by Gods genade.
Want ook de Clercq was dichtermaar een
wonderlijke. Bij hem was het meer een im-
proviseeren in dichtmaat. Dit hoort hier eigen
lek niet thuis. In Italië, niet in Nederland
moet men dat zoeken. Maar toch, ook een
Amsterdammer begon. Ook in Middelburg was
er een, die het in Latijnsche versregels deed.
Eigenaardig is dit staaltje, hetwelk Prof. Beets
van hem verhaalt.
Ik bevond my eens met Willem de Clercq
en nog eenige andere personen aan tafel. Het
dessert werd rondgediend. «Willem de Clercq",
vraagt iemand «zou je niet eens willen dichten
in maat en rym Waarover Daar wordt
hem door eene dame eene kers toegereikt.
Plotseling stuift Willem op, srnyt de servet op
den grond, werpt de stoel om, ('t is of hy zich
op zulk eene manier aan het aardsche ontruk
ken wil) en gaat dichtend improviseeren. In
gloeiende verzen golfde hem van de lippen de
strijd tusschen Grieken en Perzen. Daar strij
den zij, de Perzen voor uitbreiding van hun
rijk, de Grieken voor hunne vrijheid. Gansch
Griekenland is overstroomd door tranen en
bloed. Daar staan de Spartanen bij de pas van
Thermopylae, gereed hun bloed te offeren.
Daar wordt Xerxes teruggedreven, O, die Per-
gische oorlogen, ze brengen rouw over Grie
kenland, maar de vrijheid zegeviert over den
dwang Er is echter, zoo zingt hij verder,
een voordeeldoor de Perzen is de kerseboom
in Griekschen grond overgeplanten nu ^aat
Willem voort en bezingt in 12 verzen, trippe
lend en statig, den lof der kersen. Daar schil
dert hy de stoeiende kinderen in den kersen-
boomgaard daar maalt hij ook het oude moe
dertje af, dat in het dakkamertje ziek te bed
ligt met een brandenden dorst. De dochter
zoekt eenig geld by elkaar en koopt van den
met kersen ventenden koopman de aangename
verfrissching. Ja, zoo roept de dichter uit:
Griekenland is vergaan. Van Perzië is geen
schaduwe meer over, maar de kerseboom prijkt
daar nog altyd met zijn sapryke vrucht. Gods
oordeelen gaan voorbij, Gods goedertierenheden
blyven".
Beets zegt daarom, dat hy het tegen zulk
een held Diet kan.
En zoo dichtte Willem de Clercq meer dan
vierhonderdmaal. Dan eens voor een enkelen
vriend of voor een groot gezelschap van ge
leerden dan weer voor den minister of by een
Pick-nick enz. Zoo dichtte hy met meer dan
da Costiaanschen gloed.
Eens was een gezelschap van dichters byeen.
Men zou een gedicht geven. Borger begint, of
liever wil beginnen, maar kan den eersten regel
niet vinden; Spandaw vindt dien, maar een
tweede rijmwoord niet. Tollens brengt het
niet verder dan 3 regels. Willem de Clercq zal
nu een gedicht geven en wel over dit onder
werp „de keuze van een nieuwen Paus".
Daar vliegt de stoel om, en hy begint met
Rome uit den vroegeren tijd, toen het Paus
dom niet zoo verbasterd was, toen het nog
roem had. Daar haalt hij de oorzaak op van
het diepe verval.
Kinker, de Nederlandsche criticus is intus-
schen al nader en nader gekomen, en kykt
hem met zyn kleine levendige oogjes zoo dicht
aan, dat de Clercq later in zijn dagboek schryft
„Ik moest hem met myn Alexandrynen van
het ïyf houden". Hadden er in dien tyd meer
stenografen bestaan, gewis vele zijner gedich
ten zouden bewaard gebleven zyn.
Willem de Clercq was hoewel niet éen van
richting voor da Costa; we lezen het in zyn
bewaard gebleven gedicht aan da Costa
Heil zy den telg uit Juda'e stam,
Die toont, waar hij zyn oorsprong nam.
In het heeriyk doel zyn we één zegt, hy
En da Costa heeft geantwoord, geantwoord in
een gedicht, waarin men da Costa zoo leert
kennenAan mijn vriend Willem de Clercq.
Weggesleept door hooger kracht,
Doen wy onze glorie galmen.
Het ging er by da Costa om, of God, God
zou zyn. Da Costa en Bilderdyk, die geheel
Europa, geheel de wereld staan, ze willen een
klove slaan in de rots van de Revolutie. En
Willem de Clercq werden door dit gedicht de
oogen geopend, en van dezen ridder da Costa,
werd hij de Schildknaap.
Op Sabbath den 14den Juli van het jaar 1821
was er eene groote plechtigheid in het huis
van den ouden da Costa.
Isaac da Costa was de bruidegom, Jonk-
vrouwe Hanna Belmonte de bruid. Hoe schoon
is die feestzaal behangen met de doffe, fijnge-
kleurde tapijten. Ginds onder eene soort van
baldakyn, zit op eene verhevenheid de bruid
tusschen hare twee moeders. Geheel Amsterdam
stroomde uit om dat schouwspel te genieten.
Ook Willem de Clercq maakte zich met zyne
gemalin op om het jonge paar, hunne geluk-
wenschen aan te bieden. Daar treedt hij bin
nen. Met zyn diep, zwart oog ziet hy allen
aan, alsof hy ze gelukkig maken wilde. Hij
loopt op da Costa toe, schudt hem de hand en
zegt: „Wel bruidegom, beste jongen, hartelijk
geluk gewenscht, hoor". „Houdop, zegt da
Costa, want ik ben meer dan 14 dagen gevan
gen".
Je bent toch wel blij, dat je er zoo mooi
uitziet", antwoordt Willem op den halskraag
en de kanten lubben wyzende.
Waarlijk er heerschte een gullen toon tus
schen deze twee vrienden. Hoe kwamen zij
tot die vriendschap? Da Costa gevoelde, dat
hy Willem de Clercq noodig had da Costa, de
man, gescheiden van het Joodsche volk, van
het doode volk, ook gescheiden van de Chris
tenen. Hij had een brug noodig, die leidde
van het eiland da Costa naar het vaste land
der wereld.
Op eenen avond zat da Costa alleen. Zware
en droevige gedachten woelden hem in het
hoofd. Hij had nog zyn geloof niet beleden.
Daar herinnert hij zich, dat hy beloofd heeft,
Willem de Clercq eens te gaan opzoeken. Hij
gaat heen. Weldra komt het gesprek op hun
lievelingsterreinde Poëzie. Men komt op
Tasso, op Cervantes, de gloedvolle Spaansche
dichters. Da Costa is alleen aan het woord.
Willem de Clercq zit stil te luisteren. «Och,
Willem", vraagt da Costa op eens, „improvi
seert u eens voor me?" Willem doet het
over: de Poëzie. Hij begint met zyn eigen-
aardigen gloed, de Dichtkunst le bespreken
hy toont aan dat de dichtkunst banden legt,
banden van vriendschap tusschen de Dichters
der Oudheid en die van den tegenwoordigen
tyd. Die dichters leven voort. Homerus leeft
ook nu nog voor ons. De vurige improvisator
eindigt met deze toepassing: twee harten, die
tintelen van dichtkunst zyn vrienden.
Doodstil heeft da Costa toegeluisterd, zwygend
staat hy ook op, en drukt hem de hand, de
vriendschapshand. Alles leggen ze voor elkaar
open en is 't wonder dat da Costa al spoe
dig het gesprek brengt op „zyn vader in Chris
tus", Bilderdyk.
Willem de Clercq schreef in zijn dagboek:
Een heeriyke avond. Het gebed zijner jeugd
was „Heere, laat ik een man worden groot
door myn eigen kracht". En waariyk in 't be
gin scheen het dat dat gebed verhoord was.
Alles liep hem mee. De zaken stonden uit
nemend, zoodat het goud hem a. h. w. toe
stroomde. De kans keerde echter. Hy werd
bedrogen. Alles liep hem nu tegen en byna
slaat hy bankroet. Vroegere vrienden verlaten
hem, en nu heeft ook hy behoefte aan eenen
vriend. Nu hadden Willem de Clercq en de
drie jaar jongere da Costa elkander noodig.
Da Costa had zoo dikwyls droevige oogenblik-
ken. Op een avond, dat Willem by hem is,
klaagt hij Ach, waarvoor leef ik
Toen sprak Willem de Clercq een zeer on
gelukkig woord „Geniet je gelukMaar
daar staat da Costa op, en roept: „Nooitheeft
dit harte van geluk gedroomd, nooit, nooit!
Het gesprek over de godsdienst vlotte niet
best. Da Costa hield by zeker punt op. Wil
lem de Clercq wilde zeggen wat dat was, maar
hem wordt het woord ontnomen. Da Costa
vertrouwt hem een geheim toe, een geheim
dat niemand kende dan Abr. Capadose, n.l. hoe
hy er toe gekomen was om zich door Gods
genade vry te gevoelen. Toen predikte da