Uit de Heilige Schrift.
Belijdenis en School.
VRIJDAG 36 AUGUSTUS 1898.
y/EEKBLAD GEWIJD AAN DE j~)ELANGEN DER pEREFORMEERDE JCeRKEN
IN ^ZEELAND, JJoORD-j3RABANT EN J-^IMBURG.
Ds. J. HULSEBOS, en Ds. A. LITTÜOIJ.
7© Jaargang.
No. 34.
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze Koning; Hij zal ons
behouden.
Jesaja 33 22.
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeideHeelt de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, ala
aan het gehoorzamen van destem des Hee-
ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen.
1 Sam. 15 22.
Abonnement per 3 maanden r 0.35. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LE COINTRE
MIDDELBURG.
Berichten, Ad verten tien enz., gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
TWEE WEGEN.
Zoo zegt de HeereVervloekt is de man,
die op eenen mensch vertrouwt, en vleesch
tot zijnen arm stelt, en wiens hart van den
Heere afwijkt!
Want hij zal zijn als de heide in de wilder
nis, die het niet gevoelt, wanneer het goede
komt, maar blijft in dorre plaatsen, in de
woestijn, in zout en onbewoond land.
Gezegend daarentegen is de man, die op
den Heere vertrouwt, en wiens vertrouwen
de Heere is!
Want hij zal zijn als een boom, die aan het
water geplant is en zijne wortelen uitschiet
aan eene rivier, en gevoelt het niet, wanneer
ei eene hitte komt, maar zijn loof blijftgroen,
en in een jaar van droogte zorgt hy niet, en
houdt niet op van vrucht te dragen.
Jereinia 17 58.
Bij den steeds toenemenden afval onder
Juda's laatste koningen treedt ook de onder
scheiding sterker aan het licht tusschen hen,
die God verlaten en de weinigen, die aan den
Heere vasthielden. Maar ook nu was de schijn
gansch anders dan het wezen. Gelijk in den
drie en zeventigsten psalm en in den zeven en
dertigsten de klacht gaat over der goddeloozen
voorspoed, zoo werd het ook gezien in Jeremia's
dagen. Hij, de profeet met al zijn ellende en
zijn smart en zijn tegenheden is er een voor
beeld van, hoe het aan het volk Gods naar
het uitwendige meestal vergaat. In hoogheid
en laatdunkendheid, in trots en weelderigheid
staat het afvallig volk tegenover hem, en te
genover de prediking, die hem de Heere heeft
opgedragen en bevolen.
En toch is het in de werkelijkheid zoo ge
heel anders. Zoo zien wij, dat de waarheid
Gods ingaat tegen de menschelijke wijsheid en
redeneering. En deze mogen nu eens schijnen
voor een tijd gelyk te hebben en te zegevie
ren over het Woord, het einde, de uitkomst,
zal Gods Woord rechtvaardigen. De rechtvaar
dige wordt nooit van zijnen God verlaten. Maar
daarom worden deze dingen ook alleen verstaan
in het geloof - en God geeft ze te verstaan.
Jeremia barst nog menigmaal uit in bange
jammerklacht, Asafs voeten waren haast uit
gegleden, als hij der goddeloozen voorspoed zag.
En toch heet 't en de Heere doet het zijnen
kinderen verstaanVervloekt is de man, die op
eenen mensch vertrouwt en vleescli tot zjv#n arm
stelt, die bouwt op menschen gunst en op ver
gankelijk vleesch. Moet het kind Gods zulk
een bestaan niet verfoeien En hoe vaak zit
hij nog in deze strikkenDat hy het met
schrik ontware en schuldbelijdend tot den Heere
vliede. En wiens hart van de Heere afwijkt.
Het zijn zij, die eertijds door kracht van
opvoeding of voorbeeld nog in beter paden
wandelden, maar meer en meer de tegenwoor
dige wereld hebben liefgekregen. Het gaat zóó
beter, zóó eerst komt men vooruit
Maar wat staat er van die wereldwijzen, rij
ken, aanzienlijken, dienaars der menschen,
meer dan dienaren GodsWant hij zal zijn als
de heide in de wildernis, die het niet gevoelt,
wanneer het goede komtmaar blijft in dorre
plaatsen in de woestijn, in zout en onbewoond
land. Het woord hier door heide vertaald
wordt beter weergegeven (gelijk in de vertaling
van Ps. 102 18 is geschied) door de ontbloote,
van alles beroofde. Zoo past het ook beter in
het verband, als het heetdie het niet gevoelt,
wanneer het goede komt. Hij beleeft geen geluk,
maar bewoont verzengde, zoute, onvruchtbare
streken. Ontzettende tegenstelling! In de
verbeelding, zoolang het oordeel toeft, zoo rijk,
zoo vrij, zoo onafhankelijk,, en inderdaad en
weldra in volle werkelijkheid zoo diep onge
lukkig, zonder Gods hulp, nabijheid, genade.
Benijdt dan toch de goddeloozen niet, als gij
hun voorspoed ziet, en de Heere met u inte-
genheid wandelt. O merkt toch op, hoe nu
reeds hun de ware vrede ontbreekt, hoe de
armoede aan waar levensgenot door het kla
tergoud van hun denkbeeldig geluk niet kan
worden bedekt.
Gezegend daarentegen is de man, die op den
Heere betrouwt. Daar wil het eigenlievend,
wantrouwend hart niet op aan, want het wijze
Gods is veelal dwaasheid bij de menschen.
Dit vertrouwen eischt éeh verloochenen van
vleesch en bloed, een volgen, dat naar de we
reld louter schade en tegenspoed gelijkt, een
vaarwel zeggen van hetgeen het ongeloof gre
tig aangrijpt om schatten te verwerven.
En wiens vertrouwen de Heere is. Hoe heer
lijk uitgedrukt. Hij zelf hun vertrouwen, Hy,
de persoonlijke God, Die één is met zijn woord.
En nu wordt dat geloof vaak getoetst en be
proefd, zoodat alles wegvalt en de Heere alleen
overblijft. Maar o, dan staat 'tkind Gods nog
in zijn onuitsprekelijken rijkdom tegenover
den wereldling. Doch de zegen zal zich ook
op 's Heeren tijd naar buiten openbaren.
Want hij zal zijn als een boom, die aan het
water geplant is en zijn wortelen uitschiet aan
eene rivier, en gevoelt het niet, wanneer er eene
hitte komt (in het Oosten den dood brengend
voor alles, wat niet diep wortelt) maar zijn
loof blijft groenen in een jaar van droogte
zorgt hij niet en houdt niet op van vrucht te
dragen.
Lezerwelke weg is de uwe De Heere
geve u met beslistheid door zyne genade den
weg des waren geluks te kiezen en te bewa
ren. Hulsebos.
De worsteling der Oost-Gothen in Italië
vergeleken met die van de Calvinisten
in Nederland.
III.
(Slot.)
Hoe is het met de Gothen gegaan Bij den
Vesuvius vinden wij eene bergkloof, wier ingang
zoo nauw is, dat één man haar verdedigen
kan. Narses heeft gezegdItalië is eene laars
en nu had Belisarius beproefd zjjn voet er van
onder in te steken, maar dat ging niet, en
daarom zou hij het op eene andere wijze doen.
Dienovereenkomstig heeft hy dan ook gehan
deld. Met zijne geduchte legers van meer dan
honderdduizend man is hij van het Noorden
gekomen en sabelt alles weg, wat voor zyne
voeten komt, terwijl zijne vloten langs de kus
ten varen om te zorgen, dat zijne krijgslieden
geen het minste gebrek lijden. Belisarius liet
de Gothen, die niet streden, leven, en nadat
de stormen uitgewoed hadden kwamen zy na
der te voorschijn, evenals de halmen zich we
der opheffen, als na hevigen wind de stilte
intreedt. Narses echter heeft zich voorgenomen
hen uit te roeien geen enkele mag in Italië
blijvenhy wil geen half werk verrichten.
Zijne Longobardische wolven zullen het hert
wel allerwege vinden, opjagen en verslinden.
En waarlijk met onverbiddelijken ernst heeft
hij zich aan dit vreeselijke plan gehouden, en
de Gothen hebben nederlagen geleden. Op en
kele slagvelden zijn deze bij duizenden gevallen
en grijsaards, vrouwen en kinderen werden
naar Griekenland in slavernij gevoerd.
Na den dood van Potila is het overschot van
de Gothen naar den Vesuvius getrokken en
hun koning Teja heeft gezworenhier zullen
zy hun leven zoo duur mogelijk verkoopen.
Verschrikkelijk is dan ook de tegenstand, dien
zy biedenhet bloed vloeit er dagelijks in
stroomenin den omtrek richten de pijlen en
het zwaard dood en verderf aan. Wat men
ook doet, om hen te verdrijven, het looptalles
op niets uit. Hun getal vermindert, maar de
overblijvenden vechten als leeuwen zij weten
welniets hebben wij te hopen, maar zij heb
ben besloten hier een' roemvollen dood te
vinden. Hun rijk is te gronde, het Gothische
volk bestaat niet meer, maar ondergaan willen
zij als helden, die tot den laatsten man toe
tegenstand bieden. Gelijk de zon in Italiës
heerlijke dreven des avonds met stille majesteit
ter westerkimme nederzinkt, zoo is het Oost-
Gothische volk aan den voet der Appenijnen
ondergegaan. Geslacht na geslacht heeft dien
heldenmoed bewonderd, en zoolang er Ger-
maansche harten kloppen, zoolang zullen zy
het tragisch slot der Gothen roemen.
Doch ik weet: wat gij zeggen wilt
zal het ook zoo gaan met de worsteling van
ons Calvinistisch volk. Is zulk een einde niet
schoon? Neemt eens aan, dat ook onze strijd
een dergelijk verloop kreeg, zouden wij moeten
aarzelen? Zou het in de jaarboeken onzer
volkshistorie niet blijven prijken met onver
gankelijke letteren? Maar dit moge waar
zijn, koestert gij zulk eene voorstelling Ik
weineen daaraan denk ik niet en ik ver
heug my, dat ik iets anders verwacht.
"VVij beleven ernstige dagen. De grondsla
gen, waarop ons maatschappelijk, zedelijk en
godsdienstig leven rust, worden losgewoeld.
Aan alles legt men de sloopende hand. Niets
is meer veilig. Ziet eens, hoe driest men tegen
alle gezag optreedtluistert eens naar wat er
tegen het huwelijk beraamd wordtmerkt eens,
welk eene beweging er gaande is tegen den
Bijbel. Menigeen vraagt zich afwelke dagen
gaan wy te gemoet? Zelfs een regeering als
de onze waagt het om de oude rechten al
meer aan te randen. De wateren vloeien snel,
zij winnen steeds in kracht en wat zullen zij
in hunne vaart meesleuren Wij weten het
niet, maar het is mij, nu ik te midden van
deze algemeene slooping de Calvinisten de fun
damenten zie leggen, waarop het gebouw in
de eerste eeuwen kan rusten, alsof ik het huis
reeds voltooid zie, waartegen de stormen te
vergeefs zullen loeien, en de waterstroomen