YR1JDAG 1 APRIL 1898. No. 13. W Ds. J. HULSEBOS, Ds. J. II. FE KING A en Ds. A. LITT00IJ. Uit de Heilige Schrift. KERK. 76 Jaargang. IN Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze KoningHij zal ons behouden. .Teeaja 33 22. EEKBLAD GEWIJD AAN DE j3ELANGEN DER pEREFORMEERDE J^ERKEN OORD-BRABANT EN J^IMBURG. ONDER REDACTIE VAN jZ/EELAND, Abonnement per 3 maanden f 0.85. Afzonderlyke nos. 3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE COINTRE MIDDELBURG. Doch Samuel zeideHeeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren Zie, gehoor/amen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen. 1 Sam. 16 22. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tydig, uiterlyk Vrijdagmorgen, by den Uitgever in te zenden. DAVIDS WEEKLACHT. „Toen werd de Koning zeer beroerd, en ging op naar de op perzaal der poort, en weende en in zijn gaan zeide hij alzoo Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Och, dat ik, ik, voor u gestorven ware, Ab salom, mijn zoon, mijn zoon. 2 SA.».uèl 8 33. Nu wij, by onze lezing van enkele bladen uit Jesaja's troostboek Hiskia, in onvermydeiyke tegenstelling hebben vergeleken met zijn vader David ten tyde der pestilentie by Arauna's dorechvloer, vereischt de volledigheid, dat wy nog eenmaal een blik op David slaan, om deze tegenstelling recht te waardeer en. En des te meer is deze beschouwing van David in dit verband plicht, nu dit artikel het laatste is, dat schryver dezes als redacteur van de „Zuider Kerkbode" schryven zal, al zet hy vermoedelyk in de Kerkbode van het nu door hem bewoond gewest zijn bespreking van Je saja's Troostboek voort. Immers, wat in deze vergelijking van Hiskia en David aldaar later of anders kan behandeling vindpn, kan in deze Kerkbode niet meer aldus gezegd, tenzij dan in dit nummer. Met dit nummer zegt deze Redacteur dan tevens aan Redactie en lezers dank en vaarwel. Sints hy op 12 Februari 1892 ten eersten male als mederedacteur optrad, is er heel wat lief en leed doorwandeld en doorworsteld. En nu hy, op het voorbeeld van den vóór hem, by vertrek uit het Zuiden ook uit de Redactie uitgetreden Ds. J. H. M. G. Wolf, ook zijn „tyd van gaan" ziet aanbreken, is een woord van dank voor menigen zegen, aan de Zuider Kerk bode door den Koning der kerk gegeven, niet misplaatst. By dezen dank past hem echter ook een woord van dank aan zyn trouwe medebroede ren Wolf, Hulsebos en Littooy en den wak keren uitgever Le Cointre. En voorts daarby een woord van dank voor vriendelijke waar deering der lezers en lezeressen. Heeft schrijver dezes getracht ook langs dezen weg de kerken van Brabant, Limburg, Zeeland, en Antwerpen en hare leden in het bizonder, (zoowel als Reformatie en Zending in het alge meen) te dienen, hem zy vergund, by deze aan genoemde kerken en hare leden zijn vuri- gen heilwensch te bieden. God zegene ze met rijkdom van Genade! Hy koestere ze aan zyn Goddelijk Liefdehart! En nu terug tot onze Schriftbeschouwing Joab begreep Davids klachten niet. Dat hy eens zelf als oproerling zou staan tegenover Davids huis, was wel in kiem reeds in zyn op treden tegen Absalom aanwezig. Het sprak ook wel uit het woord, waarmede hy 'skonings rouw over Absalom durfde veroordeelen. Het had wellicht reeds zeer spoedig werkelykheid kunnen worden. En toch was het hem zelf voor het oogenblik ten eenenmale ondenkbaar. En zelfs in zyn inneriyk-oproerige daad en jvoord sprak zyn ongeveinsde en onverholen afschuw van elk tegen Davids koningschap optreden zich uit. „Joab kon Davids weeklage niet begrypen. Hy gevoelde niet als een vader. Hy leed niet als een herder. Hy treurde niet als een geloo- vige. Maar David dronk dien driedubbelen bit terheidsbeker tot op den bitteren droesem. En David dacht niet als Hiskia „Doch het zy vrede in mijne dagen." David dacht niet aan zichzelf En daarom weerklonk dat bittere „Absalom, myn zoon, myn zoon Hoe zou David getoornd hebben, zoo hem iemand gezegd hadde Gelukkig is het Absa lom maar, die dood isen gij zijt er goed af gekomennu zal het vrede z(jn in uwe dagen." Dat durfde zelfs Cuschi niet, hoe onzielkundig en onoplettend hy in den vreugderoes der over winning en in den biliyken gloed zyner ver ontwaardiging ook mocht gesproken hebben. Had hem dat allereerst naar Absalom vragen geprikkeld Of had hy c:^en oog en geen oor gehad voor den zoo biykbaren doodsangt van dat gefolterd vaderhart Hard en koud had zyn woord geklonken, alsof hy ten tweeden male Absaloms (waariyk welverdiend) dood vonnis uitsprak„De vijanden van mynen heer den koning, en allen, die tegen u ten kwade opstaan, moeten worden als die jonge ling.' Maar den smaad van een Hiskia's-vertroosting had hij er althans niet aan durven toevoegen. Hy zou het trouwens ook niet hebben kunnen doen. Want de koning was opgesprongen met een rauwen, woesten kreet. Een kreet, die straks overging, in een bang gekreun. Een vreeselijk gekerm, vol hartstochteiyke herhaling. Trillend van nameloozen zielsangst„Mijn zoon Absa lom, mijn zoon, myn zoon Absalom Och, dat ik, ik voor u gestorven ware, Absalom, myn zoon, myn zoon Geen„Het zij vrede in mijne dagenen krijg in die van myn zoon" is hier. Maar, meer verstaanbaar: „Och, dat ik, ik voor u gestor ven ware Kan de recht gestemde geloovige anders? Is Absalom tot sterven bereid? Ware 'tdan niet beter, dat David gevallen ware in zyn plaats Kan de herder anders? Absalom en Israël zyn ze niet de hem toe vertrouwde schapen? Kan zyn hart ze dan ooit overgeven En, erger nog^kan hy het zóó Kan de vader anders Geeft een vader zyn kinderen koel en rus tig weg te eeniger tyde? En zou hy het dan kunnen doen in tyden van gevaar of op wegen van schuld David is type van den Christus. Zou hy het ook niet zyn in dat plaatsbe- kleedende by Arauna's dorschvloer en by Ab saloms doodsmare? En gevoelen wie iets van Christus geleerd hebben, niets dergeiyks? En desgeiyks, wie zich vader of herder ge voeld hebben? Ligt het niet diep in die harten gegrond dat nadrukkeiyk en hartstochteiyk herhaalde zelf- opoffering8 „ik"? Och, dat ik. ik, voor U gestorven ware 1 Uw leed op my, en de vreugde voor UUw smart op my, en de rust en vrede voor UUw nood en dood op mij en het leven voor U David wenscht en weent het. En menigeen, David, heeft begeerd of zal begeeren als G(j zichzelf ten koopprijs te geven voor het heil van wie hem op hart gebonden zyn. Zie Simson leven en sterven als de verper- sooniykte zelfverloocheiing. Hoor Paulus be tuigen Ik zou byna wenschen van Christus verbannen te zyn vóór myn volk". Herdenk Mozes' smeeking: „Heere delg my uit Uw boek Eén zal komen, David, in de volheid des tyds en zal het doen. Wat Simson vooraf- schaduwt, wat Paulus aanbiedt, wat Mozes smeekt, wat Gy kermende klaagt, Hy kan het. En aan het kruis doet Hy het. De Goede Herder stelt Zijn leven voor de schapen gelijk alle herdershart in het klein begeert te doen. Voor wie tot Zijn kruis gaan is het „Och, dat ik. ik, voor U gestorven warezaligiyk vervuld. Zoolang echter deze vervulling nog niet vol tooid is, weeklagen de Davids, als rondwarende Rachels weigerend getroost te worden en diep smarteiyk weerkaatsen de echo's van de een zame plaatsen het droef gekerm „Myn zoon Absalom, myn zoon, myn zoon AbsalomOch, dat ik, ik, voor U gestorven loare, Absalom, mijn zoon, myn zoon Zaandam, 17 Maart 1898. J. H. Feringa. Uit de geschiedenis der Kerk. Anno 1579. H. (Slot). Wy wezen op een feit in de politieke ge schiedenis uit het jaar 1579, dat van gewich- tigen invloed is geweest voor de gereformeerde Kerken. Het was de Unie van Utrecht (23 Januari 1579), de aaneensluiting van de noordeiyke hervormde gewesten, de grondslag van de re publiek der zeven vereenigde provinciën en icel verstaan ook van den tegenwoordigen Nederlandschen Staat. Wy zouden nog iets mededeelen aangaande hetgeen die Unie, die onder de leiding van graaf Jan van Nassau tot stand kwam, omtrent de zaken van godsdienst heeit bepaald. Artikel 13 van de Unie luidt dienaangaande aldus En so veel 7 poind van de Religie aangaet, sullen hem die van Holland en Zeeland dragen na haerlieder goeddunken, en d'andere provinciën van deser Unie, sullen hem mogen reguleeren na inhoud van de Religions, mede bij de Eerts- hertog Mathias( 1), Gouverneur en Capitein-Gt- neraal van dese Landen met die van sijnen Rade bij advys van de Generale Staten airede gecon- cipieert, (2) of daerin generalijk of particulierlijk alsulken ordre stellen als sij tot rust en wel voert van de Provinciën, Steden en particuliere Leden van dien, en conservatie van een iegelijk, geeste lijk en weerlijk (3), syn goed en gerechtigheid

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1898 | | pagina 1