varia. clausule te maken. By de eerste trappen van censuur, wanneer de naam des gecensureerden nog verborgen is, wil hij hem wel het stem recht gunnen, maar by de derde trap van cen suur schynt hij er toch anders over te denken. Met deze exceptie door hem zelf opgeworpen, valt reeds geheel zyn betoog. En het verwon dert ons, dat Ds. L. zelf dit niet gevoeld heeft. Immers, öf de censuur heeft met het stem recht niets te maken en raakt alleen de ge meenschap met God den Heere, maar dan moet de Kerke raad iemand, die met name is afge kondigd als een hardnekkig zondaar, die wel licht in grove zonden leeft, of geheel valsche leerstellingen dryft, laten deelnemen aan het hoogst belangrijke werk van de keuze voor den Kerkeraad öf wel de kerkeraad heeft de ver plichting zulke gecensureerden het stemrecht te onthouden, maar dan kan ook niet gezegd worden, dat de censure met het stemrecht niets te maken heeft, en valt geheel het betoog opgebouwd op het stilzwijgen van de Kerken orde over deze materie. Het geldt ook hier: wie te veel bewijzen wil, bewijst niets. Wy willen hiermede echter niet gezegd heb ben, dat elke afhouding van het Avondmaal daarom ten gevolge moet hebben verlies van het stemrecht. De vraag ons voorgelegd, was alleen of gecensureerde leden mochten mee stemmen, en op die vraag, zoo gesteld, ant woordden wij neen. Maar natuurlijk zullen er in de praktyk tal van gevallen voorkomen, waarin een exceptie plaats vindt. Er is een ontraden van het Avondmaal", wat nog niet als censuur beschouwd wordt. Er is een af houden van den Disch uit vrees van ergernis, die zal gegeven worden, of omdat de Kerke raad nog duidelijker teekenen van beterschap wenscht te zien. In zulke gevallen zou de Kerkeraad misschien de betrokken persoon aan de stemming kunnen laten deelnemen. Maar zoodra er censuur intreedt, d. w. z. zoodra de Kerkeraad iemand schorst in het gebruik ma ken van zyne rechten als lidmaat, omdat er twijfel rees aangaande zijn staat, dan kan er geen sprake zijn hem in de vergadering der leden als gewoon lid te laten meestemmen. Wie het meerdere, d. i. het Avondmaal, zulk een lid ontzegt, kan hem het mindere niet laten houden. En het deelnemen aan de stemming der gemeente berust op geen anderen grond slag dan op die, waarop men ten Avondmaal des Heeren gaat, n l. op de belydenis des ge- loofs, die is afgelegd. Het feit, dat men eerst door belijdenis des geloofs èn toegang tot het Avondmaal krijgt èn stemrecht erlangt, toont, dat deze beide niet los naast elkaar staan,' maar in onderling verband. Indien, wat Ds. L. zal toestemmen, het recht om meê te stem men rust op het feit, dat men beiydenis des geloofs heeft afgelegd, dan volgt daaruit wis kunstig zeker, dat daar, waar blijkens censuur een afwijking van die belijdenis heeft plaats gevonden, dus ook het stemrecht staakt. Qui tollit causam, tollit effectum. Wie den grond wegneemt, neemt ook het gevolg weg. De tweede bedenking, dat door dit weigeren van het stemrecht het geheim der stille cen suur wordt opgegeven, waarop Ds. L. biykens de aangehaalde artikelen uit de K. O. veel na druk legt, kan ons nog minder ophouden. Wanneer de Kerkeraad iemand bekend maakt, dat hij onder stille censuur staat, dan kan hem meteen gezegd worden, dat hij derhalve ook niet meestemmen kan. Biyft de gecensureerde dan eigener beweging weg van de stemming, dan behoeft niemand te weten, dat hy niet stemmen mag. En wanneer de stil gecensu reerde dan toch bij de stemming komt? Dan heeft de Kerkeraad evenzoo te handelen als wanneer een stil gecensureerde toch aan het Avondmaal komt. In beide gevallen is het zyn eigen schuld, dat hij niet langer kan verschoond worden, en dat de Kerkeraad gedwongen wordt hem openiyk terug te wyzen. Maar in de practyk zal dit zelden of nooit voorkomen. Als de gecensureerden zelf weten, dat zy niet ten Avondmaal mogen gaan of geen stemrecht hebben, biyven ze wel weg. Trouwens heel deze bedenking geldt alleen de stille censuur en niet de openbare tucht. En nu was het wel zeer handig van Ds. L. om eerst voor te stellen, alsof wij over de stille cen&uur geschreven hadden en dan alle pyien op dit punt af te schieten. Maar dekt hy daar mede de Zeeuwsche gewoonte, dat zelfs een zondaar, die met name is afgekondigd en wiens zonde notoir is, toch straks in de besloten vergadering der gemeente komt, om misschien door zyn stem een beslissing te geven in ker- kelyke zaken van het hoogste belang op gees- teiyk gebied? Onze geachte broeder houde het ons ten goede, dat wy ons door zyne argumenten niet hebben laten overtuigen. Slecht met één woord, door hem geschreven, zijn wy het van harte eens, dat het tyd wordt dat de Generale Sy node deze dingen regele, opdat er eenparigheid kome in het gebruik. L. K." Nu gevoelt een ieder, dat het hier de vraag geldtmoet de ljjn ook by eersten trap van censuurgeheel doorgetrokken worden en mitsdien alle rechten aan een zoodanig gecensureerden worden ontzegd, ja dan neen. De Kerkenorde spreekt zich hierover niet uit, daarom kan er hieromtrent verschil van gevoelen zyn. Blijft men hier by de letter en zegt men het staat er nietdat zij het stemrecht verliezenzie, dan is het in eens uit, want dan mag er niets by- gevoegd worden. Maar dat wil, de geachte Redacteur, te rechtniet; immers, hy schrijft: „Ds. L. zal toch toestemmen, dat al noemt de K. O. als gevolg der censuur alleen het ontzeggen van het Avondmaal, daarin toch geenszins ligt opgesloten, dat uit de censure geene andere gevolgen zouden voortkomen." Mijn antwoord hierop luidtdat al kunnen ook andere gevolgen daaruit voortkomen, daarom nog niet gezegd is, dat het gevolg betreffende het stemrecht der in eersten trap gecensureer den er uit voortkomen moet. Alles wat met de verzegeling der beloften Gods in betrekking staat, wil ik er uit laten voortkomen. Daarom wil ik er ook uit laten voortkomen, dat iemand, die in eersten trap gecensureerd is, het recht mist, om zelf of in vollen rechte zijn kind te laten doopen, dewyl de Heere Zyne beloften aan ons en ons zaad gegeven heeft en verzegelen laat. Deze verzegeling moet m. i. om de verden king waaronder zoo iemand ligt, worden opge schort. Dit is naar het mij nog voorkomt, de heilige straf, die op eenen gecensureerde in eersten trap, in den geest van onze Kerkenorde, moet worden toegepast. En omdat de Heilige Schrift zelve ons leert, dat een opziener onbe rispelijk moet zyn, en op de bediening des Woords en der Sacramenten toezicht moet houden, zoo ligt het ook voor de hand, dat de ge censureerde niet tot opziener der Kerk kan verkoren worden. Maar daarom ligt het nog niet voor de hand, dat hij alle rechten aan het lidmaatschap ver bonden, verloren heeft. Ware dit zoo, dan zou het zeer de vraag zyn, of zyn kind, geboren tijdens hij onder censuur staat, wel mocht gedoopt worden, ook al stond een getuige in zyne plaats. Im mers, als de ouders afgesneden zyn, en daardoor alle rechten verloren hebben, doopen wij ook hunne kinderen niet meer; maar als zij nog niet afgesneden zyn, wél. Zoolang dat niet ge schied is, hebben de ouders nog rechten, doch niet alle en de volle rechten. En nu kan men uit de Schrift, uit de belij denis noch uit de Kerkenordening bewyzen, dat, tot hetgeen zy by eersten trap van cen suur verloren hebben, ook het recht behoort om mee te stemmen. Als de lyn moest door getrokken worden, en zij alle rechten hadden verloren, zou het ook de vraag zyn, of wij de gecensureerden in onze Kerken wel mochten trouwen („overtrouwen" wordt het ook wel ge noemd) immers, by die gelegenheid worden ook verbintenissen aangegaan en beloften af gelegd. Op grond dus van hetgeen de vorige maal door my aangevoerd is en nu gezegd wordt, blijft het mij voorkomen dat ook deze zaak allesbehalve uitgemaakt is. Want hierin vergist onze geliefde broeder zich ten eenenmale, dat ik „zeer handig" de zaak anders voorstelde dair zy mij voorkwam, gesteld te zijn. Met aanhaling van en heen wy zing naar de Kerkenorde sprak ik en immers ook Dr. H. H. K. over den eersten trap van censuur, waarby de zondaar nog moet verschoond en zyn naam niet mag genoemd worden. Over een zondaar, „die met name" afgekondigd wordt, en op wien dus, volgens de Kerkenorde de tweeden trap van censuur, dus eene in elk opzicht „openbare tucht", uitgeoefend wordt, had het immers eerst de Friesche Kerkbode niet? Littooij. Met het oog op hetgeen de geachte Redacteur van de Friesche Kerkbode nóg over het woord amen, by het doopen schryft, biyft het, althans voor my, onbewezen, dat het uitspreken er van een Roomsch inkruipsel is; alsmede, dat uit gewoonte, uit eene gewoonte die niet goed, die niet afgeleid is uit de Heilige Schrift, dat woord by het doopen gebruikt wordt. Want dat het onder 'sGeestes leiding door Matt hè us geschreven is (Matth. 48 20) „ter be krachtiging en bevestiging van al het voorafgaande en al het beloofdezeggen Da Costa, Henry en Stackhouse en onze randteekenaren, zooals ik in ons nummer van 18 Febr. met hunne eigene woorden aantoonde. Met te zeggen, dat het er niet by noodig is, is de zaak ook niet uitgemaakt; immers, de eed van God moest ook niet noodig zijn ter bevestiging Zyner woorden en beloften, maar toch zweert Hy, om onze ongeloovigheid, me nigmaal by Zichzelven. Zoo ook moest het voorwaarvoorwaarof „amen, amenby de woorden van Jezus Christus niet noodig wezen doch desalniettemin voegt Hij het er, ter bevesti ging en bekrachtiging, zeer dikwerf bij. 't Is daarom de vraag, of het gebruik, om het woord amen by de bekende woorden des doops uit te spreken, niet afgeleid is uit hetgeen God en Christus ter bekrachtiging deden, en uit hetgeen de randteekenaren, Henry en Stack house en Da Costa zeggen, dat het woord amen bij Matthëus beteekent. Het moet in ieder geval eerst worden uitge maakt dat de „gewoonte" om het te gebruiken, niet uit de Waarheid afgeleid, maar verkeerd is. 'tls gewoonte, dat ook de vrouwen aan het avondmaal komen, dat de kinderen gedoopt worden, dat de eerste dag der week onze rust dag is doch hoezeer dat gebruik door geen letterlyke schriftplaatsen is te bewyzen, staat het voor ons toch vast, dat het naar de Schrift, ja, uit vele plaatsen der Schrift rechtmatig af geleid is. Gewoonten, die tégen de Schrift zijn, of die op willekeurige wyze daaruit zijn afgeleid, moe ten door ons Calvinisten bestreden, als ver keerd in hèt licht gesteld, en dan denk aan het nalaten der besnijdenis door ons nage laten worden. Maar het moet nog uitgemaakt worden, of dat in betrekking tot het uitspreken van het woord amen het geval is. Waarom treden jeugdigen in een enkel op zicht weieens te vróeg handelend op Wel, omdat sommige dingen te vroeg voor uitgemaakt worden beschouwd. Als er in eene dissertatie of in een paar couranten inderdaad wetenschappelyk over geschreven is, dan schryft vaak een derde, dat de zaak of de quaestie nu uitgemaakt is, en het gevolg daarvan is dan wel, dat deze of gene maar dienovereenkomstig handelen gaat. Immers, het is uitgemaakt! Doch ieder, die even doordenkt, gevoelt en stemt toe, dat dit confessioneel noch kerkrech- terlyk is. De goede dingen moeten ook met or de en in overeenstemming met de saamhoorig- heid en het kerkverband, waarin wij leven, ge schieden en uitgemaakt worden. Het spyt mij, dat afgedacht van de quaestie over het al of niet uitspreken van het woord amen niet erkend en uitgesproken wordt, dat het subietelyk weigeren en nalaten, vooral in eene zaak als deze, ontegenzeggelyk verkeerd is. Waar moet het heen, als dat mag en eer gesteund dan gelaakt wordt? Heeft de ervaring ons al niet genoegzaam geleerd, dat ook door de wijze van handelen zelfs goede zaken kunnen bedorven worden Littooij. De Emancipatie der Waldenzen. 17 Februari 1848. Vervolg. Het nieuw ontwakend leven onder de Wal denzen wekte groote bezorgdheid by Andreas Charvaz, die in 1834 bisschop van Fineroio werd. Kenmerkend voor dezen man zyn de woorden, die hy sprak tot eene deputatie van Wal denzen, die hem by de aanvaarding van zyn ambt om eene müde toepassing van de ver bodsbepalingen te hunnen opzichte kwamen vragen. Hy antwoordde, dat hy ze, zoolang zy be stonden, in al hare gestrengheid zou handhaven. Hoe gevaariyk het toen nog was, geschiedenis te schryven, bleek den jeugdigen Waldens Huston, die in dat zelfde jaar het eerste deel van zijne geschiedenis der Waldenzen te Parys had uitgegeven. Hy ontkwam de gevangenis slechts door eene overhaaste vlucht over de met sneeuw bedekte bergen en leefde tien jaar lang in ballingschap. Om de Waldenzen op hun eigen gebied te beter te kunnen bestryden, verrees er door toe doen van Charvaz in hunne hoofdplaats, La Tour, eene stichting voor acht geesteiyken met eene kerk, aan de Heiligen: Mauritius en Lazarus,

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1898 | | pagina 2