De vergelijking ia zeer plat. Maar wij na
men die platte vergelijking juist, omdat helaas
op tal van plaatsen zoo inderdaad over kerkre
formatie wordt geoordeeld. Niet juist in woor
den, maar in daden.
In 1884 en 1886, en daarna is op meer dan
een plaats de ingezonken, de ganschelyk gede
formeerde kerk behandeld als een ouden zijden
hoed. Men heeft hem wat opgestreken Men
draagt hem nu af, zoo wanneer velen zelfs hem
niet reeds weder nonactief gemaakt hebben.
Of om het eigenlijk te zeggen. De refor
matie der kerk werd ter hand genomen. Ker-
keraadsleden zyn gekozen. Maar daarbij
bleef het ook.
Er kwam voorts geen ontwaking. Geen actie
Alles bleef op het dorp zooals het was. Al
leen was er Zondags een gelegenheid bij ge
komen, om een preek te hooren lezen. Maar
overigens bleek niets van het bestaan eener
gereformeerde kerk. Kerkeraadsvergaderingen
werden zeer ongeregeld gehouden huisbezoe
king door de opzieners werd schromelijk ver
zuimd oefening van de tucht bleef gansche-
lijk achterwegebediening van de sacramen
ten, inzonderheid van het Heilige Avondmaal
uiterst, uiterst zeldzaam. Vele leden die eerst
wat kerkelijke warmte schenen te gevoelen,
werden weder zoo koud als ijs, keerden suc
cessievelijk naar de genootschapskerk terug.
Feiten kan natuurlijk niemand meteenigen
grond tegenspreken. Zoodanige feiten vallen
bovendien onder ieders waarneming. En deze
genoemde dingen zijn feiten, voor onze gere
formeerde kerken ernstig waarschuwende fei
ten. Feiten, die des Heilands woord haar in
dachtig maken„Waakt". In tal van kleinere
plaatsjes in ons vaderland, waar of uit de actie
van '34 of uit die van '86 een beginsel van
kerkelijk leven opschoot, is dat kerkelijk leven
van meet af in kwijnenden toestand geraakt.
Een kerkelijke bloedarmoede die tot hiertoe
allen levensgloed gedoofd hield.
Een kerkelijk teringlijden, waarvan de zoo
genaamde groote kerk met een half of drie
kwart ethische predikant de beste levenssappen
rooft.
Een kerkelijke en gemeentelijke toestand, zon
der de minste aantrekkingskracht op het jon
gere geslacht, dat dan ook door velen geheel
verwaarloosd wordtwaaraan niet eens het
noodige Catechetisch onderwys verstrekt werd,
terwijl de menschen op dusdanige plaatsen nog
nooit een oogenblik ernstig dachten aan de op
richting eener christelijke school."
De redacteur van de Friesche Kerkbode, Dr.
H. H. Kuyper, die dit stuk overnam, schreef
er onder
„Deze klacht is droef, maar ze is waar.
Vooral Friesland lijdt onder deze kerkelijke
bloedarmoede. Menig „Kerkje" ziekt maar door.
Het heet een Gereformeerde Kerk, maar er gaat
niets geen kracht van uit.
En het geneesmiddel ligt toch zoo dicht bij
de hand. De jongste Provinciale Synode,wees
op dat geneesmiddel met nadruk. Het heet
combinatie van kleinere Kerken. Dan alleen
bestaat er mogelykheid een degelyken predi
ker te beroepen en kan de Kerk weer opleven.
Zou de ernstige vraag niet voor de consciën
tie mogen gelegd worden door de Classis, wan
neer een Kerk of Kerkje weer tot reformatie
komt, of combinatie van Godswege niet ver
plicht is, wanneer men te zwak is om op eigen
beenen te staan
God de Heere wil toch waarheid in het Ker
kelijk leven. En als een Kerk zooals het hier
boven géteekend wordt, zegt tot reformatie te
zijn gekomen, kan men dan ontkennen, dat dit
zeggen in lijnrechten strijd staat met de wer
kelijkheid en niet anders dan een fictie, een
zelfbedrog is."
L. K.
Dat al wat Ds. de Haas klaagt, ook hier in
het Zuiden te klagen valt, kan en durf ik, ge
lukkig, niet zeggenmaar toch is ook hier van
die inzinking wel wat te bespeuren.
Doch wat Dr. H. H. Kuyper schryft over de
combinatie van kleinere Kerken beaam ik ge
heel.
Ik geloof, dat de Classes daarop in broeder
lijke liefde mogen en moeten wijzen. Vóór
eenige weken nam ik in een privaat gesprek
de vrijheid er een broeder op te wyzen, die
klaagde en mij voorrekende, dat door de Kerk
zijner plaatse geen dienaar des Woords kan
worden beroepen. Deze broeder woont in eene
burgerlyke gemeente, die uit twee kleine dor
pen bestaat die ieder jen dat verblydt
eene gereformeerde Kerk hebben. Beide nu zijn
te klein en van te geringe kracht om alleen
en voor zich een dienaar des Woords te on
derhouden maar gecombineerd zou het ge
makkelijk kunnen. Is nu, waar het zoo staat,
de weg niet aangewezen Naar het mij voor
komt moet een toestemmend antwoord hier
volgen, al is het ook dat er bezwaren aan ver
bonden zijn.
Wat het zwaarste is, behoort in dezen ook
het zwaarste te wegen. Een dienaar van on
zen Heere Jezus Christus te hebben, moet in
de eerste plaats en vóór alles de begeerte zijn.
In alles houdt de Heere Zich aan Zijn Woord
en inzetting ook daarom moeten wij het doen.
Gods Woord en instelling nu is, dat Hij her
ders en leeraars heeft gegeven tot bediening
der heiligen en tot volmaking van het werk
van Christus. Omdat God ze gaf, moeten wij
ze begeeren, en alles aanwenden om ze te ver
krijgen. Omdat de Heere onze God hen gaf
tot bediening van de heiligen en tot volma-
making van het werk van Christus is het onze
dure roeping en heilige verplichting, de Kerk,
zoo mogelijk door hen te laten bedienen en vol
maken. Aan deze ordinantie Gods moeten wij
ons gebonden rekenen. God zegtdat wij in
dien weg bediening en volmaking ontvangen.
Niet alleen opbouwing, maar ook uitbreiding.
Dat ligt in dezen tekst, en dat leerde dan ook
de ervaring.
De ervaring sinds '34 en '86 verkregen, zegt
ons het kan ook niet anders, want 'sHee-
ren Woord gaat in alles en altijd door dat
de Kerken, die hier geene genoegzame reke
ning meehouden, in plaats van te groeien en
te bloeien, verachteren ze zegt ons tevens, dat
de Kerken, die dit wél doen, én in omvang én
in kracht toenamen. En wijs mij s. v. p. nu
niet op uitzonderingen, want ik ken ze ook
zooals wij weten, waren zij overal en altyd,
ja, om den regel te bevestigen.
Niet op de uitzonderingen maar op 's Hee-
ren Woord te letten is onze roeping. Naar
mate wij dat doen, vallen de bezwaren weg
en worden ze lichter. Op de vraagzullen wij
elkander verstaan, verdragen, dienen, en alzoo
in vrede en liefde leven, ook met onzen ge-
meenschappelijken dienaar luidt dan het ant
woord het zal onze zonde zijn, wanneer wij
het niet doen, en haar eene plaats in te rui
men en met haar rekening te houden, mogen
wij nooit, dus allerminst als er sprake is van
het nakomen van heilige verplichtingen. Naar
mate wy rekening houden met het Woord on-
zes Gods en met de zegeningen aan de bedie
ning van het Woord verbonden, wordt het be
zwaar van een moeielijken binnenweg, een
omweg en van afstand ontelbaar licht, ja, een
uur krimpt dan in als warej hetjnog geen tien
minutenvooral, wanneer in beide dorpjes
meer dan één broeder eigen paard en wagen
heeft.
Wil men wederzijdszie, dat is ten slotte
alleen de vraag. Doch wij moeten willen wat
naar de ordeningen Gods noodig, goed en
voordeelig is.
Littooij.
VARIA.
De Reformatie in België.
III.
Het getal Belgen, die hun land verlieten na
deszelfs terugbrenging onder de Spaansche re
geering. om elders vrijheid van godsdienst te
erlangen, wordt op drie honderd duizend ge
schat. Het grootste gedeelte daarvan begaf
zich naar de Noordelijke provinciën, waar zij
hunne nijverheid overbrachten, niet alleen in
onze groote handelssteden maar ook elders
vestigden zij zich. Zoo leest men in eene oude
beschrijving van de Nederlandsche republiek
„In de stad Leijde wordt ghemaekt ende ge
weven groote meenichte van Laekens, ende
zijde werken, als boratten, caffaten, zijen, gross
grijnen, bombazijnen, feesteijnen ende andere
schoone stoffen met de groote en kleine spoele,
welcke konste de gevluchten uit Wallschland,
Vlaenderen, ende Brabant daer gebracht heb
ben, gelijk ook dezelve daer gebracht hebben
de wetenschap van de hoven te bezaeijen, hoo
rnen te planten ende greffien met alderlejj
excellente fruijten, daer de Hollanders veertig
jaren te vooren luttel kennis af hadden."
In het voorbijgaan merken wij op, dat mede-
deelingen als deze, onze verplichtingen jegens
de vernieuwde opleving der reformatie in de
Zuidelijke Nederlanden niet minder maken.
Intusschen is de Hervorming in Belgie nim
mer geheel en al uitgeroeid. Verscheidene kruis
gemeenten bleven nog in het verborgen voort
bestaan. Uit het gebied van den prins-aarts
bisschop van Luik werden later nog vele mijn
werkers door Lodewijk de Geer overgebracht
naar Zweden.
Voor een vervolger als Johannes de Visscher,
bisschop van Yperen, was tot in 1614 werks
genoeg. Te Maria-Eloorebeeke bleef eene ge
meente tot op den huidigen dag.
In den jare 1609 kwam in Cadzant, Sluis,
Aardenburg en Yzendijke veel volks uit Vlaan
deren lot de gereformeerde predikatiën.
Te Brussel gaf de Gemeente na de inneming
der stad, weinig teekenen van leven meer.
Te Antwerpen daarentegen bleef de Gemeente
nog zeer lang in het verborgen bestaan, en
men vindt zelfs vermeld, dat daar ter stede in
het huis van den beroemden schilder Jordaens
nog in 1678 herhaalde malen het H. Avond
maal is gevierd geworden.
Aan de herleving en de wederontkieming
der gereformeerde graankorrelen, die nog hier
en daar en wie weet op hoevele plaatsen in
den met zooveel bloed en tranen gedrenkten
bodem aanwezig zijn, en wier eerste levens
teekenen thans in Brussel en Antwerpen beide
worden aanschouwd, is reeds tweeërlei actie
en nog meerdere voorafgegaan.
Toen België en Nederland één waren onder
Willem I, werden de Hervormden in België
onder een soortgelijke organisatie gebracht als
de Kerken in Nederland. Later werd uit deze
gemeenten onder de Belgische regeeringde
Staatskerk.
Maar ook is België als terrein voor Evange
lisatie bearbeid onder den invloed en de gaven
van vele christenen, meest uit het Réveil, zoo
in ons land, als Engeland en Duitschland.
Namen als van van Maasdijk en van Schelven,
wekken dankbare herinneringen aan dezen ar
beid op. Uit vele dezer Evangelisatiën is het
Belgisch Evangelisch Genootschap of Belgische
Christelijke Zendingskerk ontstaan, welks in
richting, gelijk te begrijpen is, bij het ontwa
ken ook weder van de Gereformeerde over
blijfselen, nu meer dan ooit de aandacht van
velen boeit.
Voorts zy nog medegedeeld, dat het aantal
Protestanten in liet jaar 1835 in België bedroeg
acht duizend, welk aantal in 1865 reeds boven
de dertig duizend was geklommen. Latere ge
gevens staan ons op dit oogenblik niet ten
dienste.
Eindelyk worde niet uit het oog verloren,
dat de gereformeerden in de zestiende eeuw
wel zeker het aanzienlijkst getal der protes
tanten uitmaakten, maar dat b. v. ook in Ant
werpen daarnevens aanzienlijke gemeenten van
Lutherschen (toen ook Martinisten genoemd)
bestonden, terwijl de Dooperschen almede hier
niet ontbraken. Dat dit zich ook doet bemer
ken by het herleven der Hervorming is licht
te bevatten.
Daarby komt, dat de Gereformeerde Belyders
in Nederland, zelve in smadelijke banden en-
werkeloosheid nederzittend, de bewerking van
Belgie aan andere broeders meest overlieten
en zich tot voor kort niet zooveel om hetmo-
gelyk nog overgebleven gereformeerd element
aldaar bekommerden.
Zullen te dien opzichte nu betere dagen aan
breken Dat geve de HeereEn mogen dat dan
ook de broederen aldaar, die steun noodig heb
ben voor hunnen kerkbouw, rijkelijk onder
vinden. Hulsebos.
EEN OPVALLENDE VRAAG.
In 't laatste nommer van de Heraut komt
een stukje voor, dat nog al de aandacht trekken
zal.
Het is een vraag aan enkele ongenoemden
gedaan.
Doch tegelijk worden zij, die het geldt, niet
weinig onder handen genomen, en 'tlaat zich
verwachten, dat zij na zoo'n publieke afstraf
fing nu hun onheilig, Godonteerend en vreemd
dispuut wel staken zullen.
Gewoonlijk toch is zoo'n publieke afstraffing
daartoe een uitnemend middel.
Het schynt nl. dat enkelen, die niets ontzien,
als zij maar hun zin kunnen krijgen, „als
kemphanen" zijn „gaan vechten" over de vraag
„waar het hospitaal der Gereformeerde Kerken
zal worden gevestigd?"
De een lijkt 't te Djocja, de ander te Poer-
woredjo te willen hebben.
Een zeer onverkwikkelijk en dwaas, hoewel,
zegt de Heraut, echt Nederlandsch gekibbel
over een „opgevat gevoelen" een meening, niets
meer.
En 't schynen geen omstanders te zijn, maar
menschen, die den gang van zaken kunnen
stuiten of bevorderen. Want 't hospitaal loopt
gevaar zelfs nog 2 jaren te moeten wachten,
terwyl 'ter zonder deze kibbelpartij binnen