Y A IIIA,
Officiëele Berichten.
het Gereformeerd Gymnasium is niet zon
der vrucht gebleven.
Van den Weled. Heer S. van Velzen te
Alfen a/d Ryn ontving ik de milde gift van
DUIZEND GULDEN voor de Theol. School,
en daarbij nog de vrijwillige toezegging om
óf zijne jaarlyksche by drage voor de ééne kas
van Theol. School en Gymnasium te ver-
hoogen, öf anders eene nieuwe jaarlyksche
gift bij te dragen voor eene afzonderlijke
kas van het Gymnasium alleen.
Dat is een schoon begin. Aan den heer
van Velzen betuig ik openlijk mijn harte-
lyken dank voor zyne ruime bijdrage en
voor zijne vriendelijke toezegging.
Wie zal nu de tweede en de derde en de
vierde zijn, die mij op deze wijze verblijdt
en de Theol. School met het aan haar ver
bonden Gymnasium steunt?
Er zijn nog meer gegoeden, die zonder
eenige schade en zelfs zonder eenige zelfop
offering dit schoone voorbeeld kunnen vol
gen. Er zijn onder ons wel niet vele rijken en
edelen, maar ze zijn er dan toch; en hun
roeping en voorrecht is het in de eerste
plaats, om te zorgen, dat eene zoo kostelijke
inrichting, als Theol. School en Gymnasium,
aan haar doel kunne beantwoorden.
Laat mij daarom nog eenmaal op de rij
ken en gegoeden in onze kringen een drin
gend beroep mogen doen Er moet een
wedijver komen, wie het eerst en het meest
in de behoeften onzer Se hooi helpt voorzien.
Bij de Zending, bij de stichtingen der Barm
hartigheid mag de School tot opleiding van
Dienaren des Woords niet langer achter
staan."
Zoo is het.
„Voor Zending en Barmhartigheid wordt
gesproken, worden vergaderingen belegd,
wordt in de kerken telkens de aandacht
gevraagd. Maar wie spreekt over en in
het belang van het onderhoud der Scholen
dat gewichtig stuk van Gereformeerde Zon
dagsviering? Laat dit van nu voortaan
anders worden En laten wy er allen saam
terstond een aanvang mede maken, door
naar ons vermogen het voorbeeld van den
heer van Velzen na te volgen."
Alzoo geschiede het
Een volgende gedeelte van 's Hoogleeraars
artikel is gewijd aan het herstellen eener ver
gissing. Het luidt
„Behalve deze verrassing mede te deelen,
heb ik nog iets anders te doen. Ik heb
n.l. eene vergissing te herstellen. Dat spijt
mij zeer. Niet omdat ik niet gaarne erken,
dat ik mij vergist heb. Maar omdat ik zoo
gaarne gezien had, dat mijne vergissing
geene vergissing was.
Men moet weten, dat Ds. Bos, kort na de
Middelburgsche Synode, in de Vrije Kerk
den raad gaf, om maar niets meer voor de
Theol. School te geven. Waarom hij dien
raad gaf, en op welke gronden hij steunde, ik
begreep er niets van. En ik dacht en hoopte,
dat het een woord was, gesproken in eene
minder aangename en voorbijgaande stem
ming.
Nu las ik in het laatste nummer van de
Vrije Kerk een stukje, waarin gezegd werd
dat wij gezamenlyk de zaak der School
moesten aanvatten en dat wij allen naar
vermogen voor haar instandhouding moes
ten bijdragen.
Ik was zoo blij, toen ik dit las, dat ik
vergat naar de onderteekening te zien. Ik
dacht, dat het van niemand anders was en
van niemand wezen kon, dan van den Re
dacteur, Ds. Bos.
Maar ik had mij vergist. Ds. Bos maakte
mij er zelf attent op. Hy had het stukje
niet geschreven het was van Br. J. W. te
Groningen."
Ik heb mij in dezen tweemaal verblyd en
eenmaal teleurgesteld gezien. Dat ook door
mij de hier besproken raad van Ds. Bos,
diep betreurd is, weet ieder, die mijne brochure,
„De toekomst der Theologische Schoollas.
Het kan dus niet anders, of het moest my
verblijden in de Vrije Kerk te mogen lezen,
dat een andere broeder uit het Noorden, onze
welbekende broeder J. W. te Groningen, niet
den raad van br. Bos gaf, maar wel den raad,
die door mij en nu door Dr. Bavinck gegeven is.
Maar ten tweedenmale en nog meer verblijdde
ik my, toen ik in Dr. Bavinek's artikel las,
dat Ds. Bos zijnen raad om voor de Theol.
School zich geene groote opoffering meer te ge
troosten, terug genomen haddaarover ver
blijdde ik mij nog meer, omdat hiermede deze
onbegrijpelijke en jammerlijke raad uit den
broederkring en van de baan was.
Ik ging daarby van de veronderstelling uit,
dat Dr. B. het gelezen had en dat het mij niet
onder de oogen kwam of dat het my was ont
snapt. Zeer teleurgesteld was ik dan ook, toen
het derde artikel van Dr. B. ons berichtte dat
Z.H.G. zich vergist had.
Aan deze vergissing hebben wij echter een
critiek op den arbeid van Ds. Bos te danken,
die naar ik hoop, eene goede uitwerking zal
hebben, moge het zyn, ook bij onzen hoogge-
schatten br. Bos, namelijk in betrekking tot
het punt in quaestie, den raad Yan Ds. Bos,
om voor de Theologische School zich geene
groote opofferingen meer te getroosten.
Het spijt my, dat onze broeder Bos, in het
stuk, dat hy nu, en wel op de critiek van Dr. Ba
vinck schreef, op dien raad niet is teruggekomen,
ja, hem niet ridderlyk heeft teruggenomen.
Want hoe die raad te rijmen is, met hetgeen
hij in de classis Groningen, volgens zijn schrijven
en zijne opgave, doet, verklaar ik niet te be
grijpen.
Immers, wanneer ik er mij in verheug het
meeste voor de Theol. School te verzamelen,
of, zoo het buiten mij omgaat, dan toch, dat
het in mijn naasten kring bijeengebracht wordt,
dan is het my ondoenlijk in het algemeen den
raad te geven, om voor die School niet veel
af te zonderen. Daar komt bij, dat, zoo ik
geloof dat eene Inrichting gewenscht is, ik mij
niet mee schuldig wil maken, om haar, door
mijnen raad, van gebrek te doen omkomen.
Dit een en ander komt mij voor in strijd te
zijn, met den raad, die na de Synode door Ds.
Bos gegeven is, en nog niet teruggenomen
werd.
Voorts komt het mij voor, dat er veel is in
de verdediging van onzen broeder der over
weging waardig.
Maar, waar hij spreekt over hetgeen de Clas
ses voor de uitbreiding der Theol. School jaar
lijks afzonderen, daar veroorloof ik mij de op
merking, dat wij ter beoordeeling van hetgeen
Ds. Bos daaromtrent opgeeft en zegt, terug
moeten naar de jaren vóór onze broeder
in de Classis Groningen stond. De bijdragen
toch voor de uitbreiding der Theol. School
staan, naar de historie ons leeren kan, in zeer
nauw verband met de wyze, waarop indertijd
voor die uitbreiding gearbeid is.
De Christelijke Gereformeerde Kerken wilden,
zooals velen zich nog herinneren zullen, des-
tyds honderd duizend gulden bijeen brengen,
ten behoeve van laat ik nu ook maar zeg
gen een Gymnasium verbonden aan de
Theol. School. Ze gingen daarbij na ver
kregen adviezen van de gedachte uit, dat
er niet mee kon en moest begonnen worden,
indien de honderd duizend er niet kwam. Het
verzoek aan de broederen, die verkoren wer
den, was, om, zoo mogelijk inschrijvingen in
eens te verkrijgen; inschrijvingen, die betaald
zouden worden als de honderd duizend er kwam
doch dan ook terstond.
Liever niet, doch men kon ook jaarlyksche
bijdragen toezeggen, waarvoor dan gelden kon
den opgenomen worden.
De Kerken hadden natuurlijk liever kapitaal
omdat de by dragen, om velerlei redenen kun
nen verminderen en ophouden. Ik had de eer
voor Zeeland als bedelmonnik gekozen te zijn
en deze provincie af te reizen. Ik ging daarby
van de gedachte uit, dat het tiende deel, dus
tienduizend gulden, als inschryving hier kon,
maar ook mooi was. Deze inschryving is ver
kregen en aangebodenmaar in de andere
provincies waren de inschrijvingen zooveel
minder, dat de Kerken dwaas of niet dwaas,
dit beoordeel ik Jthans niet er niet mee
door durfden gaan, maar het plan varen lieten.
Toen |zij het varen lieten, kon en mocht ik
de inschrijvingen niet innen, want ze waren
gevraagd en geschiedden, onder voorwaarden,
dat het plan verwezenlykt zou worden
In de meeste provinciën waren de broederen
niet zoo gelukkig om het redelijker wijze te
verwachten aandeel der inschrijving te ver
krijgen doch van achteren bezien, en nu het
liep zooals het geloopen is, in zeker opzicht
dus, nog gelukkiger dan bijv. ondergeteekende
was zij toch hadden vele toezeggingen voor
jaarlyksche by dragen en ook wel direct kapi
taal zonder zoo bepaalde voorwaarden gekregen.
De Kerken hebben, onder goedkeuring van
de broeders en zusters, die het beloofd en ge
geven hadden, dat toen maar gaan gebruiken
ten behoeve van de verbetering en de uitbrei
ding van het onderwys.
Doch daar in Walcheren voor geene jaarlyk
sche bydragen was ingeschreven, zyn die ook
niet geïnd en het is nog altijd dientengevolge
dat de Classis Walcheren staat aangeteekend
voor ,niets", gelyk Ds. Bos in de laatste Ba
zuin meedeelt; meedeelt met heenwijzing naar
den Curator der Theol. School.
Dat de eersten zoodoende de laatsten zyn
geworden, erken ik gaarneen ook, dat de
lidmaten onzer Kerken in deze Classis en in
andere genoemde of niet genoemde Classes
daarin verandering moeten brengen.
Misschien helpt het, ten behoeve van deze
zoo noodige verandering, wanneer br. Bos zijn
eenmaal gegeven raad terugneemt. Niet zonder
recht en reden toch zegt Dr. Bavinck, dat velen,
die o zoo gaarne geven zich achter dezen
raad verbergen. Littooij.
GASPAR VAN DER HEIJDEN.
Vervolg
In de buitengewone kerkeraadsvergadering
stelde de beroepene predikant verschillende
voorwaarden, onder welke hij alleen de beroe
ping zou kunnen aanvaarden. Hieronder be
hoorde ook, dat, zoo God opening gaf te Ant
werpen, hy derwaarts wilde wederkeeren. Ook
wilde hy vrijheid hebben, om op dringend ver
zoek van den Rotterdamschen leeraar J. Taffin,
de aanstaande synode van Dordrecht (16 Juni
1574) bij te wonen.
Middelburg stemde toe en zoo werd v. d.
Heijden leeraar van die Kerk.
Den 21sten Juli 1574 aanvaardde hij daar
zijne bediening. Nadat hy eenige losse teksten
had gepredikt, besloot de kerkeraad op zijn
voorstel, dat hij geregeld het geheele Evange
lie van Johannes, en zijn oudere broeder G. J.
d' Hoorne alzoo de Handelingen der Apostelen in
hunne predikatiën zouden behandelen.
Ook maakte de kerkeraad den lsten Septem
ber 1574 deze beschikking, dat d' Hoorne des
Zondagsmorgens ten 7 ure, en van der Heijden
ten 9 ure zou preeken. Dit werd gedaan, om
de zwakheid van v. d. Heyden, die alzoo van
de namiddagbeurt werd verschoond.
Toen de tijding van het ontzet van Leijden
(3 October 1574) den volgenden dag 's avonds
om 8 uur te Middelburg aankwam, werd in
hartelijke overeenstemming van Overheid en
Kerkeraad eene openbare dankzegging daarvoor
gedaan. V. d. Heyden ging hierbij voor. Dit
geschiedde in de West Monster, een Kerk, die
toenmaals nog stond op de Groote Markt. Door
het luiden van alle klokken werd het volk tot
deze dankzegging opgeroepen.
Veel rust genoot v. d. Heijden te Middelburg
niet. Het gesprek met de Wederdoopers werd
door hem geleid. In 1577 vinden wij hem in
Engeland om eenen predikant voor Middelburg
te zoeken. Wordt vervolgd
Hulsebos.
Beroepen: te Overschie ds. J. H. M. G. Wolf
te Maasland.
Bedanktvoor Marken door ds. D. Ringnalda
te Oudshoornvoor Haamstede door ds. J. H.
Laatsman te 's Gravenmoer.
De classis Goes, bijgestaan door deputaten
der provincie, heeft den candidaat B. d.
Werft', van Drachten, beroepen predikant te
Kruiningen, in hare vergader, van jl. Donderdag
peremptoir geëxamineerd en met algemeene
stemmen tot de bediening des woords en der
sacramenten in de gereformeerde kerken toe
gelaten.
Naar wij vernemen hoopt Ds. C. Oranje van
Berkel, op Donderdag 25 Nov. alhier, op ver
zoek van de Yereeniging voor Geref. onder
wijs, een lezing te houden in het belang
van het Chr. Onderwys.
KORT YERSLAG van de Yergadering der
Classis Zierikzee gehouden 6 Oct. '97.
De vergadering wordt geopend door Ds. G.
W. H. Esselink, Praeses der vorige vergadering.
ZEerw laat zingen Psalm 68 17 leest Efeze
4 1—16 en gaat voor in het gebed.
Al de Kerken der Classis zyn tegenwoordig.
Het moderamen bestaat uit de Broeders Ds.
O. J. Geerling, Praeses, Ds. A. van Bueren,
Assessor, Ds. P. B. Baaij, Scriba.
Na de lezing en teekening der notulen deelt
de Praeses der vergadering mede dat op den
tweeden Mei 1897 de Gereformeerde Kerk te
Zonnemaire tot openbaring is gekomendat er
Ouderlingen en Diakenen zijn verkozen en dat
hiervan aan de Hooge regeering en aan het