I
Uit de Haagsche „Synode."
goud waard. Er komen tijden in het jaar dat
de behoefte er aan gevoeld, soms diepgevoeld
wordt. Eens Christel yk-vrij te kunnen en te
mogen leven, is dan ook genot. Zy, die anderen,
die handenarbeid verrichten, kunnen het zich
veelal niet voorstellen, dat dit zoo is. Beluis
tert men hen, dan hoort men weieens„Domi
nees, die komen gemakkelijk aan den kost:
Zondags wat praten en door de week ook nog
een beetje, en daarmee is het klaar."
Natuurlyk redeneert men met zulke men-
schen hier niet overmen laat ze praten, en
haalt den schouder op.
Zy, die zoo spreken, toonen, dat zij zelfs
geen begrip hebben van de verantwoordelijk
heid, die er aan verbonden is, en niet de
minste kennis bezitten van den arbeid, voor
en na noodig, om anderen, week in week uit,
te stichten en te leeren.
Hiermee willen wy echter niet zeggen, dat
wij het te kwaad hebben. Verre van daar.
Immers, wij mogen den Heere dienen, de
eenig ware, de eeuwige beginselen voortplan
ten, geheel voor het Koninkrijk van onzen Heere
Jezus Christus en voor het waarachtig en
eeuwig heil onzer medezondaren leven en
werkzaam zijn. Wy willen alleen zeggen, dat
na dezen alweer drukken winter en zomer,
een weinig- rust door ons begeerd en verkregen
werd, en wij nu met nieuwen moed ons werk,
ook voor en in de Kerkbode, weer hebben op
gevat.
Bij vernieuwing moesten en mochten wy
onze Christelijk-Historische beginselen belijden
en ontwikkelen, ook op staatkundig terrein
ja, met het oog op den Gemeenteraad, de Pro»
vinciale Staten en de Tweede Kamer.
Deze onze beginselen zagen wy, God lof, in
de provincie Zeeland hier en daar en nu en
dan zegevieren op elk der even genoemde
terreinen. Voor den gemeenteraad, in het al
gemeen genomen, wel het minst. Maar toch
ook op dit gebied gaf Hij, die alles bestuurt,
ons verrrasingen. Daartoe rekenen wij vooral de
verkiezing van den heer C. Verhage, tot lid van
den Gemeenteraad te Middelburg.
Niemand heeft durven denken dat de broe
der, die mee vooraan stond in de doleantie nu
reeds tot lid van dezen raad zou kunnen ge
kozen worden. Doch het is geschied.
De candidaat der nieuw-Christeiyk-Histori-
schen moest al dadelyk de vlag strijken, en
van den liberaal won dhr. Verhage het by de
herstemming.
Geheel afgedacht van hetgeen in dezen raad
kan, wellicht zal gezegd en gedaan worden,
verheugt ons het feit als zoodanig. Het was
ons, als hoorden wy den Heere spreken, van
„genade en eere geven."
Ook voor de Tweede Kamer behaalden wy
in het district Middelburg na langen en bangen
stryd, weder de overwinning. En de laatste
verkiezing, die van verledene week voor de
Provinciale Staten, was inderdaad ook belang-
ryk. Immers het was bij deze verkiezing de
vraag, of de cmfi-liberalen hunne meerderheid
behouden zouden, dan wel, of het in onze
Staten op het doode punt zou komen.
Het laatste nu is voorkomen, en het eerste
is geschied. Daardoor is voor het oogenblik
het gevaar afgewend, dat het door de onzen
omgezette college van Gedeputeerden dreigde;
daarenboven is de zetel èn van den heer de
Godin de Baufort èn van den heer Asch van
Wijck in de Eerste Kamer weer verzekerd.
Ruime dankensstof heeft de Heere ons door
en in deze overwinningen geschonken. Als de
eere Gods en het heil van land en volk ons
naar behooren op het harte wegen, dan zullen
en moeten wij ons daarover verheugen en
daarvoor den Heere danken.
Naarmate het ongeloof triomfeert, wordt het
stouter en wijkt de Heere.
Ten staarte te zyn en steeds te verachteren
was, naar het Woord onzes Gods, altoos een
ramp.
De kroon niet te laten ontrooven, maar te
houden wat wy hebben, en te trachten gedu
rig meer te verkrygen, is gewis en zeker
onze roeping. Het verheugt ons, dat het volk,
hetwelk met ons belydt, zich van deze roeping
steeds meer doordrongen betoont. Met gesloten
gelederen en algemeenen ijver toch hebben wy
den stryd weer gestreden en de overwinning
behaald. Onze dorpen stonden daarby niet
achter by onze steden. Ook werd het verlammen
de en geestdoodende gezegde„het baat toch
niet, het blyft toch alles hetzelfde", in onze
kringen schier niet meer gehoord. Waarby nog
komt, dat de twyfel is weggestorven, of
wy wel geroepen zyn op die terreinen te
belyden, naar ons vermogen werkzaam te zyn,
en voor de duur verworven rechten van onzen
Heere en Koning ons in de bres te stellen.
Nu, het onderscheid in de heerschappy van
het geloof en van het ongeloof is in onze
steden en dorpen in het oogloopend groot.
Waar de wereld heerscht, daar is het wereld,
ook op den dag des Heeren. En gansch an
ders is het daar, waar het geloof den toon aan
geeft. Het is of de nieuw Christelijk-Histo-
rischen dit niet inzien of daaromtrent onver
schillig zijn geworden immers, zy brachten by
de herstemming tusschen een beiyder en een
niet-belyder van den Christus der Schriften
over het algemeen op den niet-belyder hunne
stemmen uit. (Wij spreken thans van het
belyden op het staatkundig terrein). En iemand
die, gelijk de heer Jhr. van Doorn, vooraf be
looft met het liberalisme mee te gaan, moet
óf ontrouw aan die belofte worden óf niet-
belyden op dat terrein. Maar sterker nog
kwam hun meegaan met de tegenstanders van
den Christus dei- Schriften uit, toen zy even
eenparig hunne stemmen den heer Fokker
gaven. Dat zij dit deden, blykt uit de cyfers
der eerste en der tweede stemming. Wij staan
hier dus voor een zeer snellen afloop der wa
teren. En het onverklaarbaarste en jammer-
kelykste is, dat deze afloop plaats had onder
de leiding van predikanten, die zich zeiven
rekenen en die in het algemeen gerekend wor
den en moeten worden, tot de geloovigen te
behooren.
Littooll
VARIA.
HENDRIK YiN ZÜTPHEN.
Ook deze prior van Antwerpens Augustyners
zou als bloedgetuige voor de Waarheid sterven.
Zooals wy hebben medegedeeld was hij vroe
ger reeds gevangen genomen, doch ontzet en
was juist drie dagen voor den grooten aanval
op het klooster naar Bremen afgereisd.
Hier ontsloot zich voor hem een heerlijke
werkkring. Hij predikte, vervuld met den
Heiligen Geest, met krachtChristus en dien
gekruist en de rechtvaardigmaking des zon
daars door het geloof in Hem alleen. Ryk
was de zegen, in de beide jaren, dat hy hier
mocht arbeiden.
Toen werd hij uitgenoodigd, om ook in Dith-
marsen (in het tegenwoordig Holstein) het
Evangelie te verkondigen. Hy achtte het zyn
plicht derwaarts te gaan. Geen gevaren konden
hem afschrikken of nopen om naar Bremen
terug te keeren.
Mocht het Gods wil zijn, dat ik in Dithmar-
sen sterve, zoo sprak hij, de hemel is daar zoo
dicht nabij als elders. En wel was de hemel
hem nabij.
Eene dweepzieke menigte, door verblinde
monniken opgeruid, overviel hem in zyne wo
ning, sleurde hem uit zijn bed, dwong hem
ongekleed en barrevoets in den kouden winter
nacht zyne beulen te volgen en bracht hem
tusschen Meldorf en Heide onder de wreedste
martelingen ter dood. In de laatste uren zijns
levens was Hendrik de zachtmoedigheid, ge
dweeheid en gelatenheid zelve. Toen men hem
aan handen en voeten gebonden naar den
brandstapel had gesleept, toen de volkshoop
rondom hem als tijgers brulden, toen sloeg h{j
de oogen ten hemel en bad: Uw wil is alleen
heilig, hcmelsche VaderVergeef het hun, want
zij weten niet wat zij dom. Na vele onbeschrij
felijke mishandelingen legde eindeiyke deze
dienstknecht des Heeren het leven af. Zoo
wie niet haat ook zelfs zijn eigen leven, die kan
mijn discipel niet zijn. Zoo wie zijn levm ver
liest om mijnentwil, die zal hetzelve vinden.
Deze woorden des Heilands werden in Hendrik
van Zutphen, dien getrouw gemaakte getuige,
krachtig bevestigd.
Hulsebos.
Ten vorigen jare had de Haagsche „Synode"
besloten tot een aanvulling van het Reglement
op het godsdienstonderwys in „de Neder!. Herv.
Kerk."
Tot dusver was daarin nl. niet voorgeschre
ven, dat zy, die als lid van „de Nederl. Herv.
Kerk" wenschen aangenomen te worden, öf
reeds gedoopt moeten zijn öf anders bereid om
zich te latm doopen.
Dat nu achtte de „Synode" gevaarlyk.
Het mocht zoo den schyn eens hebben als
was de „Nederl. Herv. Kerk" voor den Doop
onverschillig.
Daarom achtte ze het voorschry ven van den
Doop aan de leden harer „Kerk" alleszins noodig.
Vreemd, zou men zoo zeggenEen Christe
lijke kerk, bij reglemoit den Doop voorschry-
vend Alsof niet in den Doop, het Sacrament
der iniyving in Gods Kerk, het groote, het be
slissende, door Christus zelf verordende merk-
teeken ligt, dat scheiding maakt tusschen hen
die niet van de Kerk zynalsof er een chris
telijke kerk zonder den Heiligen Doop denkbaar
ware
Ge hebt gelijk, lezer. Maar ge vergeet dat
ge in „de Herv. Kerk" niet met een schrift
matige openbaring van het lichaam van Chris
tus te doen hebt, maar met een „Genootschap"
van menschelijke vinding; een Genootschap,
waarin niet de Christus, maar de Haagsche sy
node de hoogste besturende, wetgevende en
rechtsprekende macht heefteen Genootschap,
waarvoor daarom nog volstrekt niets beslist is
door eenige uitspraak van het Woord, of eenige
instelling van Christus, maar waarvoor alle
wet uitgaat van de Haagsche „Synode."
Wat in dit Genootschap al of niet mag en
moet, dat wyzen de Reglementen uit.
O ja, een Predikant, een ouderling, een ge
meentelid mag daarom nog wel zoo bij zich
zelf denkenmijn eenige regel is Gods heilig
Woord, och, wat voor kwaad zou dat ook
kunnen, zoo hij maar stillekens de Reglemen
ten blyft gehoorzamen? maar in de kerke-
ïyke praktijk, in ambt en bediening, neen, dan
beslist niet het Woord maar de kerkelijke ver
ordening.
En daarom was het nog zoo dwaas niet van
de „Synode" om te denkenals ik in het Reg
lement den Doop niet voorgeschreven heb, dan
is hij in myn „Kerk" ook eigenlyk niet ver
plichtend. Als ik dien niet verordineer, dan is
eigenlyk niet strafbaar wie den Doop minacht.
Een schrikkelijke redeneering, waarbij het
opnieuw duidelyk wordt hoe deze Synode een
aanranding is van het Koninkiyk gezag van
den Christus, maar waartoe ze krachtens haar
oorsprong en karakter wel komen moet.
De meerderheid der Provinciale Kerkbesturen
en niet minder dan 31 Classicale vergaderingen
waren het dan ook met de Synode eensom
verplichtend te zyn, moest de Doop bij Regle
ment voorgeschreven worden. Ze adviseerden
gunstig.
Niet alsof al deze bestuurslichamen en ver
gaderingen daarmee zeiden„wat Christus in
stelde, dat geld onder ons niet, tenzy ook gy,
o Synode, het verordent." In 't minst niet.
Eer zullen sommige besturen en sommige
classicale vergaderingen, juist omgekeerd, zóó
geadviseerd hebben, uit eerbied voor de ordi
nantie van Christus en uit vreeze, dat ze zon
der reglementair voorschrift, opzy gezet mocht
worden.
En voor dien eerbied en die vreeze gevoelen
we sympathie.
Daar kennen we onze broeders in.
Maar toch hoe geheel andere uitwerking
moesten ze by die broederen hebben. Moesten
ze het zich zelf niet bekennen, hoe in die vreeze
het besef aan 't woord kwam, dat in hun kerk
gemeenschap feitelyk alle band aan het Woord
doorgesneden en daarmee alle waarborg voor
naleving des Woords prysgegeven is? En
moesten ze niet, in plaats van in een Synodale
verordening hun kracht te zoeken, onverwijld
op de belydenis en de ordening der Geref.
Kerken en daarmee op het Woord teruggaan
Och, dat het besluit der „Synode" in zake
het verplicht-zyn van den Doop hem daartoe
nog drong!
Dat besluit strekte tot niet-invoering van de
voorgenomen aanvulling. Een stelling op zich
zelf niet slechtere beslissing dan vaststelling
van de voorloopige wyziging zou geweest zyn.
Maar ook niet beter.
Want waarom trok de „Synode" ten slotte
de nieuwe bepaling in. Omdat ze dergelyk
voorschrift by reglement een beleediging achtte
voor het christeiyk karakter van haar Genoot
schap of voor het Koninkiyk gezag van Chris
tus?
Zonder twijfel hebben sommige leden van de
„Synode" door deze en dergeiyke overwegin
gen geleid, tegen de wetaanvulling gestemd.
Maar by allen was dit volstrekt niet het ge
val.
Integendeel, uit de verslagen blykt dat som
mige leden er zich tegen verklaarden, omdat
men geen inbreuk moet maken op de Christe
lijke vryheid, zoomin in zake den Doop als in
het zoeken van het Heilig Avondmaal. Ande
ren oordeelden dat men deze zaak met ver
trouwen kan overlaten aan de Predikanten.
Weêr anderen, achtten de aanvulling alleen
niet wenscheiyk, omdat men door alles te
reglementeeren het formalisme in de hand zou