DE XIXBE UNIE-COLLECTE.
Het Augustijner Klooster te Antwerpen.
1523.
'tWas ons goed, dat boekske te lezen. Al
lezende, doorleefden wy weder die opgewekte
dagen, toen het zoo ernstig te doen was om
de Reformatie der Kerk. Zóó opgewekt en zóe
ernstig, dat zelfs lieden, die van de eigenlykó
beginselen der doleantie geen begrip hadden (ge-
lyk Arnhems toenmalige Leeraar in zijn eigen
brochure, zyns ondanks, klaarlijk toonde,) toch
niet konden nalaten, iets voor haar goed recht
te gevoelen, en dat goed recht te bepleiten.
't Was een goede tyd, die tijd toen men zich
opmaakte om onwettige boeien te breken en
voor de beginselen in de bres te staan. En
al is ook sints veel geschied, dat betreurd mag
worden, 'tis toch te waardeeren als een
blijk van de ontfermende trouwe des Heeren
met Zijn Kerken, dat Hij ze toen leerde (en sints
deed indachtig blijven), dat by het Heil der
zielen ook de heiligmaking der Kerken niet
mag worden vergeten.
Drage dit boekske veel hiertoe bij
Feringa.
God laat Zijn werk voor ons niet los.
Dit staat vast en is zelfs duidelijker dan
ooit, want in weerwil van alle bezwaren, in
weerwil van de uitbreiding van ons Christelyk
onderwijs, staan onze scholen nog steeds als
getuigen van Zijn trouw.
Wat echter niet vast staat, wat zelfs een
ernstige vraag voor ons wordt, isof God ons
ook wellicht loslaat voor Zijn werk.
Heeft Hy ons wellicht als onnut uit Zijn
arbeid weggezonden, of als onbruikbaar door
traagheid niet meer opgeroepen
Wanneer de eerste geestdrift voorbijgaat;
wanneer samenkomsten en vergaderingen, vroe
ger druk bezocht, slechts weinig getrouwen
zien overbiyven, dan verbeelden zich soms de
wegblijvers, dat God Zyn hand van het werk
aftrekt, terwyl zy geen oogenblik zich afvragen,
of God soms de hand van hen aftrekt.
Houden wy die gedachte vast tot onzen
troont en tot onze beschaming.
Tot onzen troost. Al zyn de schoone dagen
van het volkspetitionnement in 1878 reeds
lang voorbij, al heeft de wet van 1889 verade
ming gebracht, de scholen hebben veel, veel
steun van noode en het is de Heere zelf, die
daarin voorziet. Hy stemt nog steeds de harten
tot geven. Hij stemt Zijn dienaren om jaar
aan jaar de taak weer te aanvaarden om gaven
in te zamelen, al valt dit hun menigmaal
zwaar. Hy laat Zyn werk niet los.
Wel moeten wij met smart erkennen, dat
Hij velen losliet voor Zijn werkniet dat wy
daarom bevreesd zyn, dat dit werk er schade
onder lijden zal, want Hij zal wel wegen vin
den om Zijn bestek uit te voeren en Zyn plan
nen te voltooienmaar het smart ons omdat
deze wegblijvers zelve schade lijden, terwijl zij
dit niet eens inzien noch gelooven.
Als Gods kinderen bespeuren, dat sommigen
verflauwen, laat hen toch vooral niet jaloersch
worden op de tragen of zuchten onder hun
eigen zware taak.
Veeleer is er reden van dank, dat de Heere
God, die ons niet noodig heeft, ons toch nog
altijd beschouwt als bruikbare werktuigen voor
Zijn arbeid.
Met dat al, er is ook reden tot schaamte.
God laat mij niet los voor Zijn werk. Was
daar niet vaak reden tot vreezen, dat Hy dit
doen zou?
Waren wij altyd zoo bruikbaar, zoo trouw,
zoo ijverig als ons betaamde? Deden wy ons
werk blijmoedig of vaak zuchtend Bovendien
waren zij, die Hy losliet of niet weer opriep,
zooveel slechter dan wij
Wij weten beter.
Daarom schaam u deswege en dank er uwen
God Voor, dat Hij u niet losliet voor Zijn werk.
Gij zult u dan niet beklagen, als gy opnieuw
geroepen wordt om dienst te doen in Zijn
wyngaard, maar veeleer hen beklagen, die,
ledig staande op de markt, misschien nog te
laat zullen komen, als de heer des wijngaards
niet nog ter elfder ure hen komt oproepen.
Verheug u met ootmoed en schaamte, als de
Heere u jaar aan jaar prest tot Zyn dienst.
Laat des Konings bode menigeen voorbygaan,
als hij bij u aanklopt, zij het u een eere, een
voorrecht, een zalige blydschap.
Zie er het toeken in, dat de Koning u nog
niet heeft verworpen, maar op u rekent, u in
staat stélt en u dus in staat acht om Zyn mede
arbeider te zijn.
Heb goeden moed. Wacht op den Heere,
wees sterk en Hij zal uw harte versterken, ja
wacht op den Heere.
Zeg nietik moet meewerken.
Zeg veeleerik mag meewerken.
Zoo zij het by deze Jaarcollecte voor de
Scholen met den Bijbel
De drie monniken, die standvastig bleven
in het belijden van hun geloof heettenHen
drik Voes, Johannes van Esch en Lambertus
Thorn. De laatste, die eenigszins scheen te
wankelen, hoopte men nog tot afval te brengen.
Na lange kerkerstraf en eindelooze kwellin
gen der priesters werd eindelijk, 1 Juli 1523,
voor hen te Brussel het schavot opgericht. In
eene groote plechtige processie werden alle drie
derwaarts geleid. Lambertus werd eerst op
het schavot gebracht, want men dacht, dat hij
herroepen zou, maar omdat hy getrouw bleef,
werd hij naar de gevangenis teruggebracht
en daar geworgd.
Voes en van Esch werden onder veel ver
tooning op het schavot gebracht, en daar
ontwyd. In de hoop, dat de liefde tot het
leven hen nog zou doen herroepen, deed men
dit zeer langzaam, doch de martelaren riepen
herhaalde malenWij willen sterven voor de
naam des Heeren Jezus!"
Biddende en psalmen zingende lieten zij zich
naar den brandstapel geleiden, der volksmenigte,
die dit schouwspel met stomme verbazing aan
staarden, toeroependen Wij gaan als ware
Christenen stervenToen zij den brandstapel
beklommen, zongen zij het bekende kerklied
y,Te Deum LaudamusU, o God! loven wij.
Eene zonderlinge blijdschap bespeurde men aan
hen, zoo dat velen meenden, dat zij lachten.
Toen een hunner zag, dat men het vuur onder
zijne voeten aanstak, zeide hij, dat hij dacht,
dat men er rozen onder strooide. In de vlam
men riepen zij herhaalde malen Jezus aan,
maar werden eindelyk door den gloed van het
vuur verstikt en offerden den Heere hunne
zielen op.
Luther maakte op deze eerste martelaren
der Hervorming een lied, waarvan wij eenige
regels laten volgen
Hun asch verspreidt zich, laat niet af,
Zij stuift in alle landen.
Hier helpt geen beek, geen groef of graf
Des rijands trots, tot schande.
Die hij tot zwijgen door dien moord
Wou dwingen in hun leven,
Die hoort hy, dood, aan ieder oord,
Op aller tongen zweven,
En blijde tonen geven.
Hulsebos.
Christelijke boekhandel en loterij.
Onder de slechte practyken, die tegenwoor
dig onzen handel bederven, behoort ook de lo-
tery. Er is in onze dagen by na geen tak van
handel te bedenken, waarin men niet poogt
koopers te trekken door middel van bons, waar
op een premie vallen kan. En menige winkel
stalt reeds bij voorbaat de prijzen uit, om de
begeerlijkheid der burgers op te wekken.
Dat men bij de scherpe concurrentie, die op
alle gebied heerscht, elk middel aangrijpt om
koopers te lokken is te begrijpen, maar daar
om nog niet goed te keuren. En van Christe
lijk standpunt uit, kan niet anders dan een be
slist afkeurend oordeel worden geveld over het
lokmiddel van bons en premies, die den han
del vervalschen en in strijd zijn met Gods
Woord.
Zij vervalschen den handel, want daardoor
wordt aan de degelijke winkeliers, die met
zulke knoeimiddelen niet ophebben, een oneer
lijke concurrentie aangedaan. Onder voorspie
geling van een hoogen prijs te winnen, wordt
men verlokt slechte waar te koopen, die voor
dien prys veel te duur betaald is. Reeds uit
dat oogpunt moest een Christen stelselmatig
alle winkels vermyden, waar op deze wijze een
oneerlijke handel gedreven wordt.
Maar nog veel meer klem heeft de dwang-
rede, dat dit lokmiddel in lijnrechten stryd is
met Gods Woord. Ook al geeft men er toch
den naam aan van „bons", waarop een prijs
vallen kan, als een villa, een goud horloge enz.
het is in den grond niets anders dan loterij,
hazardspel. Ten slotte wordt er geloot wie den
prys krijgen zal en het lot beslist over den
winnaar. En wie weet, hoe onze Gereformeerde
vaderen steeds tegen zulk een misbruik van
het Ut zijn opgekomen als zonde tegen Gods
gebod, zal waarlijk zich wel wachten aan der
gelijke zonde mede schuldig te staan.
Te bevreemdender is het daarom dat ook
van onzen Christelijken boekhandel aanbiedin
gen gedaan worden, die naar den mutserd
rieken en waartegen openlijk te waarschuwen
onze plicht is als Christelijke pers.
Zoo adverteert de heer T. Slagter te Kol-
lum in verschillende bladen, dat wie koopt uit
een party boeken van „Christelyken inhoud"
voor de waarde van één gulden een bon krijgt,
waardoor hy kans heeft op een prachtig boek
werk als premie.
Het ergerlijkste van het geval is, dat als prijs
in dit loterijspel zal verloot worden, de Sta
tenbijbel naar de uitgave van Dr. Kuyper, Rut
gers en Bavinck.
Een goed Christen zal van zulk eenonchris-
telyk aanbod zeker allerminst gediend zijn. Hy
zal zijn Bijbel wel niet als het „groote lot" uit
een boekverkoopersloterij willen trekken.
Dat de wereld zulke lokmiddelen bezigt is
erg genoeg, vooral wanneer Gods heilig Woord
daarbij misbruikt wordt. Maar het wordt dub
bel erg, wanneer Christelijke boekhandelaars
dezen weg der Cohen's en Bolle's gaan bewan
delen.
Fr. K. K.
Op verzoek plaatsen wij het volgend verslag
van de lezing te Grypskerke door Dr. Wagenaar
gehouden.
Dinsdagavond 24 Augustus trad voor ons op,
den WelEerw. Heer Dr. L. H. Wagenaar van
Arnhem, door het bestuur der Chr. School
uitgenoodigd om te spreken in het belang van
't Onderwijs en ter voorbereiding van de
Augustus-Collecte, welke bij deze gelegenheid
zou gehouden worden.
De geachte spreker zeide voorgenomen te
hebben, een greep te doen uit het leven der
vogelen, en wel in drieërlei opzicht. Vooreerst
bepaalde hij ons bij de Struis der woestijn
Job 39, ten tweede bij zwaluw der altaren,
Ps. 84 en ten derde bij de raven der beek
1 Kon. 17.
Wat het eerste punt betreft, verplaatste hy
ons met onze gedachten in de woestijn van
Afrika, het land van den struisvogel, schetste
hij op treffende wijze de aard en karakter van
dit dier, vooral in betrekking tot zijne jongen,
ontbloot als zij is van wijsheid en verstand,
verhard zij zich tegen hare jongen, alsof het
de hare niet waren. Dit dier is alleen des
nachts by zijn nest met eieren of jongendes
morgens trekt zij uit, na dat zij haar nest met
zand of wat voorhanden is bedekt heeft, ver
getende, dat de kameelen van een doortrek
kende karavaan, of een ander dier die vertrap
pen kunnen. Niet ongelijk, zeide hij, zijn
sommige menschen aan dit dier, die huune
kinderen opkweeken, alsof zij geen ziel voor
de eeuwigheid hebben, hun wel leeren beschei
denheid en wellevendheid, men legt ze op en
laat hun onderwyzen in alle Christelijke en
maatschappelijke deugden, maar overigens
geven zy ze over aan een onderwijs of gezel
schap, waar alles op aangelegd is om de laatste
vonk of indruk bij het kind te smoren, wat de
ernst des levens en het heil hunner zielen
betreft. Niet het Woord Gods als regel, maar
wat de mensch goed- of afkeurt wordt hen
geleerd. O, die klauw des ongeloofs, die jeug
dige harten gevangen houdt, is alzoo gevaar
lijk als de hoeven der kameelen of de klauwen
van den tijger of woestijnkat, tenzij de genade
Gods tusschenbeide komt.
Ten 2de verplaatste hy ons in onze gedachten
in het voorhof des tempels, waar het brand
offeraltaar stondgebouwd uit ruwe ongehou-
wen steen, aan welks zijden de zwaluwtjes
ongestoord mochten nestelen. Geen offerdier
kwam er levend van daan, maar deze diertjes
mochten niet gestoord worden.
De psalmist benijdde hun voorrecht toen hij
vluchtende was. Spreker wees toen vooral op
het groote voorrecht onzer kinderen geboren
en opgevoed te worden in de nabijheid der al
taren en des tempels, in onderscheiding van
zoovele duizende, die geboren worden en op-
groeiien in een land van on- en bijgeloof.
Maar ook met ernst wees hy ons op de ver
plichtingen en verbeurde zegeningen vooral die
met kinderen zyn begiftigt, dat ook onze kin
deren eens op rijper leeftijd konden zeggen
met de psalmist: Gy hebt my van myn
kindsche dagen geleerd en onderricht, dat zij
niet eenmaal tegen ons getuigen zouden. O
zegt spreker, veel te weinig werd gelet en be
seft wat soms onder spel en bezigheid in het
hart der kinderen omgaat, dat blijkt ons uit
de vragen die zij aan vader en moeder doen
kunnen, en in plaats dan naar de vatbaarheid
te onderrichten wordt het soms beantwoord
met een schouderophalen of een glimlachje,
een bewys dikwijls dat het hart van vaderen
moeder ver van God is voor dien tijd. Ook