v A It I A.
belijdenis en School.
FEESTURE
toen aangekomen, wordt op zes duizend begroot.
De regeering wedyverde met de burgery in
de goede ontvangst en verzorging der onge-
lukkigen. Alleen by éénen bakker waren er wel
dertig hunner gehuisvest. Dengenen, die hun
eigen brood zochten te winnen, was men van
alle zijden behulpzaam. Voor de vele behoeftigen
bestond reeds sedert geruimen tijd de diakonie
voor de vreemdelingen, welke geen gebrek aan
milde bydragen had. Nog na dezen tyd is het
getal der vluchtelingen steeds vermeerderd. In
den winter van 1568 zijn alleen uit Enkhuizen
wel drie honderd en vijftig menschen over het
ys van de Zuiderzee naar Embden gegaan. Ook
Philips van Marnix schijnt zich in datzelfde of
in het volgende jaar naar deze herberg der ver
volgde kerken te hebben begeven, gelijk uit
zijnen brief van 11 Juni 1569 aan de Embden-
sche gemeente blykt, waarin hij dankt voor de
liefde, vriendschap, christelijke genegenheid en
onverdiende eer, daar genoten.
Zoo heeft zich Embden de zinspreuk waardig
betoond, die later om het Scheepken Christi
boven de Oosterpoort is gebeiteld
Gods Kerk, vervolgt, verdreven,
Heeft God Zijn troost gegeven.
HÜLSEBOS.
Ter aanbeveling van den heer C. VERHAGE,
die tot onze blijdschap Dinsdag voor den ge
meenteraad gekozen werd, schreef de onderge-
teekende, onder meer, het volgende
„Daar de Christelijk-Historischen en de Anti-
revolvtionairen die immers ook Christelijk
Historischen zijn en wenschen te blijven
in den grondd. i. in de belijdenis van den
Christus Gods op maatschappelijk en staatkun
dig terrein, één zijn, zoo is het noodig en goed
dat de heer W. J. J. Koole door een geestver
want en vriend in den gemeenteraad gesteund
worde.
Daarenboven zal ieder die metterdaad en in
waarheid liberaal is, moeten en willen toestem
men dat de anti-revolutionairen, naar het getal
stemmen, dat zy in deze stad uitbrengen, zelfs
op meer dan twee zetels in den gemeenteraad
recht hebben. Den heer Verhage uit te sluiten,
omdat hij tot de gereformeerden behoort, zou
zyn. van de gemeenteraadsverkiezing eene
Kerkelijke quaestie te maken. Ons dunkt, dat
men door dat te doen den verkeerden weg
opgaat. De anti-revolutionaire Kiesvereeniging
alhier heeft dat nooit gedaan, en zij wenscht
het ook voortaan niet te doen. Met allen die
den Christus der Schriften belyden, strijdt zij
en wil zij stryden, tegen hen, die, tot haren
spyt, met die belijdenis gebroken hebben en
daarom den Christus Gods om nu maar
iets te noemen buiten de School en mits
dien buiten het werk en het leven der opvoe
ding in de School sloten.
Heeft pas stad en land gewaagd van „duur
brood," met veel meer recht kunnen de anti
revolutionairen gewagenvan „duur,
neutraal onderwijs."
In de steden, zooals hier, heeft men stands-
scholen. Al de scholen zijn goed, maar die voor
de hoogste standen, tenminste die in de Span
jaardstraat, zijn het weelderigst ingericht. Zy
hebben naar het kindertal, het meeste en duur
ste personeel, het meeste en duurste ameuble
ment, de meeste en kostbaarste leermiddelen.
Daaraan nu moeten, zooals de stadsbegroo-
ting ons leert, alle belastingschuldigen mee
betalen.
Het derde gedeelte van de inwoners dezer
stad is echter uit beginsel tegen dat onderwijs.
Maar desalniettemin is en wordt het gedwongen
mee te betalen, zelfs aan het zeer duur onder
wijs van de kinderen der gegoeden en ryken.
Deze gegoeden en rijken laten hunne kinde
ren onderwijzen en opvoeden ook van ons geld;
van ons geld, dat wij gedwongen worden te be
talen.
Moest al wat liberaal heet zich daarvoor niet
schamen Is het geen ten hemel schreiend
onrecht Moet niet wie edel en voor het
recht van allen is, daartegen by de stembus
protesteeren
Is het niet meer dan tijd, dat daartegen
stemmen opgaan in den gemeenteraad?
Bij de laatstgehoudene verkiezing zijn man
nen aanbevolen, die nogal meer voor het neu
trale onderwijs, voor het onderwijs op alge.
meene kosten wilden uitgevenwelnu, wy vra
gen U, kiezers, de mannen te stemmen, die
er voor zyn, dat de gegoeden en rijken zei ven
den kostenden prijs van het onderwijs hunner
kinderen betalen. Geschiedt dit, na aftrek van
de Ryksbydragen, dan staan zy nog maar ge-
lyk met de veel minder bedeelde christenen,
die een onderwijs naar den eisch van den
toestand en de doopsbelofte voor hunne kinde
ren begeeren. Immers dezen willen ook goed
onderwijs, maar moeten zei ven voor al de
overige gelden zorgen.
Worden de privilegiën (de beschermende
rechten) der gegoeden en ryken op onderwys-
gebied afgeschaft, dan komen er jaarlyks dui
zenden guldens vry."
Het is dunkt mij meer dan tijd, dat hierop
in steden en dorpen de aandacht gevestigd
wordt.
Dit behoort te geschieden, ook in de gemeen
teraadsvergaderingen alsmede, in de Tweede
en Eerste Kamer; natuurlijk, als het onder
wijs er aan de orde is, en voorts zoo dik
wijls als het gevoegelijk kan en mag. Dat het
beginsel in Mackay's wet neergelegd, d. i., ge
lijkheid in plaats van bevoorrechting, in stad
en doip tot bewustzijn komen en zich van de
harten meester maken mag, is zeer wenschelyk.
Hoe het met het oog op de minder bedeel
den en de armen, om gelijkheid te verkrijgen,
moet geregeld worden, kan tegelyk of later
besproken worden. Het zou al eene goede stap
voorwaarts op den ingeslagen weg zijn, wan
neer de gegoeden en rijken zei ven den kosten
den prijs van het onderwijs hunner kinderen
betaalden. Geschiedde het, na aftrek van de
landsbijdragen, die zij en wij gelijk genieten,
dan kwam er tusschen hen en ons ten dezen
evenredigheid, m. a. w., dan zouden zij slechts
dxn, wat wy, die christelijk onderwijs begee
ren en hebben, reeds zoo vele jaren doen
moesten.
Littooij.
„Sion zegt: De Heere heeft mij verlaten'
(Jes. 49 14). Zie, dit is de klacht, die ook
in onze dagen wel geslaakt wordt. Bij
alles toch, wat wy in dezen onzen tijd van
den Heere ontvangen, is er voor velen reden,
met het oog op hun innerlijk geestelijk leven,
neen, niet om te zeggen, dat de Heere hen
finaal verlaten en vergeten heeft, maar wèl,
om te klagen, dat Hij, wat de uitlatingen Zijner
liefde en het zalig genot Zijner gemeenschap
betreft, voor eenen kleinen oogenblik hen ver
laten en in eenen kleinen toorn Zijn aange
zicht voor hen verborgen heeft.
Voetius en Hoornbeek nu, die beiden in een veel
bewogen tijdperk leefden, hebben over geeste
lijke verlatingendiep nagedacht en heerlijk
geschreven.
Johannes Hoornbeek zegt in de voorrede
van het oude boekske, dat over evengenoemd
onderwerp handelt „Wy hebben u gegeven
het allervoortreffelijkste, wat ooit over deze
zaak geschreven is een disputatie van
Doctor Voetius, overgezet in onze taal, door
Johannes Petri".
Op het stuk van Voetius volgt er in dit
boekske een, over hetzelfde onderwerp, van
Hoornbeek zelf. Daarna een brief van. Dorotheas
Archimandrita. Voorts twee troostbrieven van
Luther. En ten slotte een stukske van Amesius.
Het geheel beslaat 321 pagina's.
Het bestuur van het Gereformeerd Traktaat
genootschap Filippusverzocht my, met hulp
van andere broeders, dit kostelyk werkje in
den stijl en de taal van onzen tijd over te
brengen.
Veel arbeid vereischte hetmaar wy vleien
ons, dat ook deze arbeid niet ij del zal zijn in
den Heere.
Het boekske komt in prachtbandje en ook in
een goeden papieren omslag by den Kalender
van Filippus voor 1898.
Hun, die over „geestelijke verlatingeniets
degelijks en schoons lezen willenja, die over
het wezen, de oorzaken, het doel, het historisch
verloop van en de middelen tégen „geesteiyke
verlatingen" op de hoogte wenschen te komen,
raadt de ondergeteekende, die lessen ontving
en genot bij den arbeid smaakte, met vrijmoe
digheid aan zich dit werkje aan te schaffen,
en het met aandacht en biddend te lezen.
Onder den zegen Gods zal dit voor het gees-
telyk leven van den lezer zeiven, maar ook
ter onderrichting en besturing van anderen
zeer profytelijk z(jn.
Met vrijmoedigheid raadt hij het onderzoek
er van aan, ook, omdat hier gansch geene
persoonlyke voordeelen, maar alleen het belang
der lezers en de vreugde (bij goeden aftrek) van
het Gereformeerd Traktaatgenootschap in het
spel zyn. (Zie de Advertentie).
A. Littooij.
ter gedenk in ff van de vijf en twintig
jarige Evangeliebediening van
Ds. J. H ULSEBOS, vd. m.
te Vlissingen.
'tWas feest in Vlissingen. Men vierde er
niet een nationaal, noch een stedelijk, maar
een kerkelyk feest.
Aan Vlissing's kerkhemel hebben, dank Gods
genade, van af de tyden der Reformatie in de
zestiende eeuw een rij van mannen geblonken,
die schitterde door groot talent, welsprekend
heid, eenvoud, groote Schrift- en Dogmatische
kennis, Oriëntalisten, Historieussen, enz. i. e.
w. mannen die de Kerke Gods, geleid en ge
weid hebben met de volle liefde des harten.
Mannen, die de Waarheid Gods hebben ver
kondigd naar de Schriften, die voor de Ger.
beginselen in de bres hebben gestaan, die hun
krachten en gaven gegeven hebben, tot uitbrei
ding van Gods koninkryk.
Vlissing's Kerke heeft herders bezeten, die
trouw bij hunne kudde bleven trots vervolging,
trots watersnood en bombardement.
Jammer maar dat zij, die steeds de prediking
der Waarheid behield, in de dagen der Refor
matie van 1834 en 1886, niet kerkrechterlijk
zich vrymaakte van den band, die ter kwader
ure (in 1816) haar werd omgelegd.
Aan protesten tegen Synodale handeling, aan
smeekschriften, ontbrak het wel niet, maar tot
daden kon het helaasniet komen.
Evenwel de Reformatie kwam ook hier ter
stede tot stand, eerst maakten de mannen dei-
Scheiding, daarna die der Doleantie zich op, om
de Kerk te doen regeeren naar den Woorde
Gods. En nu mogen er, na de ineensmelting der
Kerkengroepen, in Vlissingen weder twee plaat-
selyke Kerken zyn, die den naam dragen van
„Gereformeerde Kerk" van Vlissingen.
Moge deze Keiken met hare trouwe leeraars
Ds. B. Veenstra en Ds. J. Hulsebos spoedig
komen tot de zoozeer gewenschte ineensmelting!
Dat zou voor haar weder een schoone bladzijde
in haar kerkelyke historie wezen.
Doch 'twas hedenavond eene andere
feestavond voor Vlissing's Kerk.
Het kerkgebouw was van binnen door de
hand der liefde, met vlaggen en groen versierd.
Waarlijk, de gemeente kan de brs. G. Guiilaume
en G. de Vliegtr dankzeggen, voor de wijze
waarop zij zulks deden, want de Kerk was in
feesttooi.
De Gemeente en tal van belangstellenden
waren bijeen.
Te acht ure verscheen de jubilaris,- Ds. J.
Hulsebos met zyne echtgenoote en kinderen, en
dezen werden onder het spelen van het orgel,
door den heer M. N. Baert naar de voor hen
bestemde zitplaatsen gebracht. Door br. C. P. I.
Dommisse werd den jubilaris een programma
der feesture overhandigd.
De ouderling der gemeente, br. G. van de Putte,
opende de vergadering en verzocht te zingen
Psalm 103 vers 1. Hij gaf daarna het woord
aan br. P. G. Laernoes Jr., die de gemeente
voorlas Ps. 103 en daarna voorging in den
gebede. Daarop richtte br. Laernoes het woord
tot den jubilaris en zijne familie en sprak o. m.
het volgende
„Zeer geachte Leeraar, Echtgenoote en kinde
ren, Raad dezer kerke, leden der gemeente en
verdere belangstellenden Loof den Heere, mijne
ziel, zóó klonk ons Psalmgezang. Behoefden
wy eigenlyk de opwekking daartoe?
Onze zielen loven den Heere, voor Zijn goe
dertierenheden en zoo wij ook al in staat
waren zijne weldaden te vergeten, op den feest
dag van heden worden wij uan ééne weldaad
althans krachtig herinnerd, namelyk, dat God
zyn Woord bevestigt in het midden van ons.
Dat doet Hij, „die niet met ons doet jnaar onze
zonden, noch ons vergeldt, naar onze onge
rechtigheden."
Zoo hoog de hemel is boven de aarde, is
Zijne goedertierenheid geweldig over degenen,
die Hem vreezen, zoo verre het oosten is van
het westen, zoo ver doet Hy onze overtredingen
van ons.
Looft den Heere alle Zyne heirscharen, Gij
Zyn dienaar, die Zyn welbehagen doetLooft
den Heere, mijne ziele! Voorzeker, Geachte
Leeraarop dezen dag in 't bijzonder, leeft het
door de genade Gods in Uw hart, Hem groot
te maken en lof toe te brengen, die U zooveel
schonk.
Op dezen dag, nu 25 jaren geleden, was het,
dat de Heere U verwaardigde in Zijnen wyn-