Belijdenis en School.
DOOP EN WEDERGEBOORTE,
YARIA,
Met veel zegen heeft a Lasco in de Oost
friesche Kerken gearbeid. Hij gebruikte de
groote mate van invloed, hem verleend om
bp zpne kerkbezoeking de instelling van ker
keraden, het classicaal samenkomen enz. te
bevorderen, alsmede om aan te dringen op de
handhaving der kerkelijke tucht, terwijl ook de
predikanten telkens moesten samenkomen in
den zomertijd (coetueêle vergaderingen;, opdat
alzoo leer en leven der leeraars zuiver zouden
worden bewaard.
Hulsebos.
(Slot).
Ten vierde verdient het opmerking, dat deze
beschouwing van Calvijn in hoofdzaak en we
zen ook bij de latere Gereformeerden te vinden
is. Als later de onderscheiding opkomt tus
schen het geloof als hebbelijkheid en daad,
tusschen wedergeboorte en bekeering, dan
wordt door sommigen de weldaad, welke ook
reeds krachtens het verbond en de belofte
Gods aan kinderen geschonken wordt, met den
naam van wedergeboorte aangeduid. Maar
daarnaast blijven vele anderen toch spreken
van het hebben van den H. Geest, van het
inzijn in het verbond, van het deelgenootschap
aan de belofte, enz. Er blijft altijd verschil
over, of de wedergeboorte bij kinderen geschiedt
vóór of in of na den doop. En er bestaat geen
grond en geen recht, om één van deze voor
stellingen in tegenstelling van andere als de
Gereformeerde bij uitnemendheid te stempelen.
Ze hebben alle steeds naast elkaar bestaan.
De kundigste Theologen hebben daarover van
meening verschild. De belijdenisschriften zelve
zijn op dit punt niet eenstemmig. Maar wat
wel kenmerkend Gereformeerd was en in den
eersten tijd door allen zonder uitzondering
werd geleerd, was dit, dat het verbond der ge
nade werd opgevat als eene geestelijke reali
teit en dat de belofte Gods niet ijdel en ledig
kon zy'n. Uitgangspunt en grondslag van den
doop was en bleef het verbond der genade.
De kinderen der geloovigen moesten gedoopt
worden, niet omdat ze voor wedergeboren
werden gehouden, maar omdat zij in het ver
bond waren begrepen, omdat de belofte Gods
ook tot hen geschiedde, en omdat die belofte
te harer tyd, vroeger of later, vóór of inotna
den doop, als belofte van een waarachtig God,
zou en moest worden vervuld. De grond voor
den doop lag dus niet in de wedergeboorte
by niemand komt deze uitdrukking voor, de
sterkste is die van Ursinus, als hij de weder
geboorte de oorzaak van den doop noemt in
tegenstelling van geloof en belijdenis, bl. 181
maar in het verbond en de belofte Gods,
welke niet voor ydei mogen gehouden worden.
Eindelpk, ten vijfde, de ontaarding van de
Gereformeerde leer bestond daarin, dat deze
verbondsbeschouwing werd losgelaten en het
geloof aan de waarachtigheid van Gods belofte
ging kwpnen. De practijk bleek hoe langer
hoe meer in strijd met de theorie. De ervaring
leerde telkens, dat de belofte Gods niet werd
vervuld. Kramer wijst dit telkens duidelijk
aan, bl. 233,249. Daarom greep men naar de
onderscheiding van in- en uitwendig verbond.
Daarom ging men spreken van verbondsheilig-
heid in uitwendigen, objectieven zin. Daarom
werd de doop hoe langer zoo meer van zijne
kracht beroofd. Daarom maakte men een
steeds scherpere seheiding tusschen verkiezing
en verbond, tusschen eene kleine groep van
bekeerden en een breeden kring van gedoopten.
En zoo kwamen natuur en genade, geest en
stof, schepping en herschepping op doopersche
wijze steeds meer naast en tegenover elkander
te staan. Billijkheidshalve moet erkend, dat
ook de Hervormers van den beginne af tus
schen verkiezing en verbond onderscheid
maakten. De formule van uit- en inwendig
verbond is eerst later opgekomen Maar de
zaak zelve is van den beginne aanwezig. De
meest Christelijke opvoeding, de strengste tucht,
het scherpste toezicht kan niet verhoeden, dat
er hypocrieten zijn in de kerk van Christus.
Zichtbare en onzichtbare zyde der kerk dekken
elkander nooit volkomen.
Er zyn en blijven gedoopten, die later maar
al te zeer toonen, dat zij Christus niet toe-
behooren. Het is dus te sterk gesproken, dat
verkiezing en verbond eerst volkomen verzoend
waren, bl. 249. Maar wel is het waar, dat
beide in den eersten tyd zooveel mogelijk in
verband werden gehouden. Het geboren zijn
in het verbond werd gehouden voor een bewjjs
der verkiezing. Zoolang mogelijk hield men
vast, dat gedoopte kinderen ook waren erfge
namen des eeuwigen levens. Aan de zalig
heid van vroegstervende kinderen twijfelde
men niet Zelfs meenden sommigen, dat ook
vele 'kinderen buiten het verbond door Gods
Geest werden wedergeboren. Het was eene
ruime, breede, milde leerwie haar van be
krompenheid en enghartigheid beschuldigt, kent
haar nieter is geene leer, die zoo waarlijk
katholiek is, als de Gereformeerde. En tot
deze leer hebben wij terug te keeren. Het is
vrij onverschillig, of men de wedergeboorte
stelt vóór of in of na den doop. Het is vol
strekt niet specifiek Gereformeerd, om de we
dergeboorte den grond van den doop te noemen.
In al deze ondergeschikte zaken zij er vrijheid,
gelyk daarover te allen tijde onder de Gere
formeerden verschil bestond. Maar wat niet
geoorloofd is, omdat het niet Gereformeerd
en niet Schriftuurlijk is, het is dit, dat men
het verbond der genade veruitwendigt en dan
als uitwendig verbond stelt naast en tegenover
inwendig verbonddat men het sacrament tot
een naakt teeken verlaagt, zonder kracht en
waardij, en alleen verzegelend eene algemeene,
vage belofte, zonder eenige toepassing op de
personen, die het ontvangendat men in den
grond der zaak twyfelt aan de trouw en aan
de waarachtigheid Gods en feitelyk met de
sacramenten geen raad weet. Het moet by
ons, gelijk by onze vaderen, weer worden, een
handelen en wandelen naar den regel des ver-
bonds. In dezen weg toch alleen betoont zich
de trouw en de waarachtigheid Gods, openbaart
zich de vastheid en onveranderlijkheid van het
verbond der genade, en behoudt het sacrament
zijne verzegelende kracht en beteekenis. Om
dat en in zoover de Heer Kramer dit in het
licht stelt, zijn wij voor zijne studie ten hoogste
dankbaar. Met droefheid denken wij aan zijn
vroegtijdigen dood terug. Maar zyne nagela
ten dogmenhistorische studie aanvaarden wij
als eene goede bjjdrage tot de kennis der Ge
reformeerde Theologie.
Kampen. H. Bavinck."
EEN GEDENKDAG.
De vierde Augustus is voor een der Redac
teuren dezer Kerkbode een dag van groote
beteekenis. Het is een groot stuk levensge
schiedenis, waarop Ds. Hulsebos kan terugzien
by de herdenking van een 25 jarigen ambts
dienst. Temeer, nu het tweede deel daarvan
gevallen is binnen den kring van den heiligen
oorlog der doleantie.
Beide in het Noorden en in het Zuiden des
lands heeft hij dagen van stryd leeren ken
nen. Strijd, waarin niet altijd de zege werd
behaaldwant onze zake werd toch door vele
Richteren en Overheden als kettersch en god
deloos verdoemd. Maar, waarin de zege«ken-
nelyk niet ontbroken heeft.
De Koning der Kerk zegene zijn getrouwen
dienstknecht ook verder in weg en werk. Hy
stelle hem ook voor het Zuiden nog tot
ryken zegen
Z, 29—7—'97. Feringa.
De Jaarvergadering van de Yereeniging
voor Hooger Onderwijs op Gereformeer
den Grondslag, gehouden te Rotterdam
8 Juli 1897.
III.
(Slot.)
Op de meeting, die te 2 uur werd geopend,
leidde prof. dr. F. L. Rutgers in „Het recht-
streeksch belang, dat de Vrije Universiteit heeft
b\j de thans aanhangige quaestiën over art.
36 van de Nederlandsche Geloofsbeiydenis."
De inleider begon met voorlezing van bedoeld
art. 36, waarin gehandeld wordt over het recht
en den plicht der overheid tot het straffen met
het zwaard van de ketters.
Spreker wil niet dit geheele artikel behan
delen, maar alleen dat gedeelte, waarover quaes
tiën aanhangig zijn en dan alleen in zooverre
de V. U. daarbij rechtstreeks belang heeft.
Wat is dit rechtstreeksch belang Allereerst
komt daarbij in aanmerking het middengedeelte
van het artikel, dat op zeer verschillende wijze
wordt gelezen. Daarin wordt gelezen, dat de
overheid het recht en den plicht heeft de ketters
te vervolgen. Dit is echter onjuist. Begrype-
ïyk is dat misverstand, wyl de eeuw der Her
vorming daaraan grond heeft gegeven. Trou
wens in de Westminster Confessie van 1646
wordt van het vervolgen uitkrukkelyk gesproken.
En de gereformeerden der 16e eeuw deelden
allen dat gevoelen. Zelfs beschouwden zy ver
volging tegen hen zelf gevoerd onvoorwaardelyk
als het recht der overheid. Ten eigen bate
wilden zij die vervolging zelfs niet afgeschaft
zien.
In hunne vermaningen aan de overheid drin
gen zij er op aan dat recht niet te laten rusten.
In genoemd art. 36 meenen de tegenwoordige
voorstanders van die vervolging grond voor
hun gevoelen te vinden, omdat d;uirin gespro
ken wordt van wering van valschen godsdienst.
Doch zy vergeten, dat het woord godsdienst
toen lang niet hetzelfde beteekende als tegen
woordig. Toen verstond men er niet anders
onder dan „dienst van God." En nu moet juist
die beteekenis in het oog worden gehouden en
begrepen dat er niet anders in kan gelezen
worden dan het weren van alle vervalsching
in den uiteriyken dienst van God. Dit in ant
woord aan die welke te veel in het artikel lezen.
Er zijn anderen die er te weinig in lezen. Zij
zeggen art. 36 te willen handhaven, en om dat
te kunnen en toch niet in de noodzakelijkheid
van vervolging te komen, lezen zy in het art.
36, dat de overheid zich moet onthouden. En
dat op grond dat de overheid het beste middel
moet kiezen om den waren godsdienst te hand
haven en den valschen tegengaan nu het beste
middel onthouding is.
Doch deze lezing is in flagranten strijd met
de woorden van het artikel zelf. Die woorden
hebben niets passiefs, maar zyn geheel en al
actief.
Het is daarenboven de confessie een uitleg
ging opdringen welke door de opstellers en alle
gereformeerden van dien tyd besiist is afge
wezen.
Op deze wijze komt men eenvoudig tot de
conclusie, dat de woorden beteekenen, wat men
ze wil laten beteekenen.
En ziedaar wat belang de V. U. by de quaestie
heeft. Zy rust op gareformeerden grondslag,
maar als men nu de woorden van het artikel
waarin die grondslag is geformuleerd kan lezen
gelyk men wil, dan is de grondslag weg.
Öm dan haar grondslag te behouden moet
de V. U, in haar eigen belang tegen dergelijke
methode van uitlegging opkomen.
Zeer terecht heeft dan ook de laatste Syn.
der Ger. kerken niet aangenomen het voorstel
dat het onderwijs in de theologie aan de V. U.
zoude gebonden zyn aan de Belijdenis der Ger.
kerken, gelezen gelijk de Dordtsche Synode
haar verstond. Die laatste woorden zyn niet
gereformeerd, zeer ongereformeerd, en had de
Synode ze aangenomen dan zou de Y. U. ze
hebben verworpen, want dan zou zij overge
leverd zijn aan den strijd over de beteekenis,
welke de Dordtsche Synode aan die woorden
heeft gehecht.
De vrije waardeering der belijdenisschriften
moet aan de V. U. worden overgelaten. Anders
blyft zij niet vrij
Een derde quaestie is van actueelen aard,
n.l. of de hier bedoelde zin al dan niet is te
handhaven. Die vraag is door allen, die be
voegd zijn te oordeelen, ontkennend beantwoord.
Er is zelfs geen Ger. kerk op de gansche aarde,
die art. 36 nog belydt en toch is daarvooor nog
nooit eenige kerk lastig gevallen. Daaruit
blijkt immers, dat het gevoelen van onmogelijk
te handhaven, algemeen is. Ook hebben de
kerken in Amerika daarvan reeds de West-
minster confessie op dit punt gewyzigd.
De vrije kerk in Schotland heeft verklaard,
dat bedoeld art. nooit moeht worden opgegevat,
als zou de overheid dwingend moeten optreden.
Spreker is ook geen kerk bekend welke nog
art. 36 zouden willen naleven. Evemin kent
hij zulke personen. Hij heeft ze wel ontmoet,
die het zeiden, maar op de vraag of zij, als
zij persoolyk de macht daartoe hadden, alle
kerken in Nederland, behalve de gereformeerden,
zouden doen sluiten en het zwaard tegen alle
on-gereformeerden zouden gebruiken, begonnen
zij te aarzelen en terug te krabbelen, zeggende
dat er te veel andersdenkenden zijn.
Ook hierbij heeft de V. U. het hoogste be
lang. Was het waar wat deze voorstanders
van behoud willen, dan zou de V. U. geen
recht van bestaan hebben en zoo spoedig mo-
gelyk moeten verdwijnen. Immers dan zou
de overheid het Christelyk beginsel, en dat
Christelyk natuurlijk naar haar eigen uitlegging,
moeten handhaven en al wat van het aldus
uitgelegde beginsel afwijkt moeten uitroeien.
En waar zou dan nu tegenwoordig de U.
blijven? De overheid zou geen vrye scholen
meer mogen dulden, maar ze moeten verbie
den, zou ze moeten uitroeien, desnoods met
het zwaard. Tegen dat beginsel moet de AU.
opkomen. Zij is juist een levend protest tegen
dat beginsel.