Belijdenis en School.
VARIA..
In antwoord.
ook opdat de Dienaars hun behoorlek onder
houd hebben, niet aau den Dienst Gods te ont
trekken, maar ten volle met een bly moedig
hart te offeren. En waar dit niet geschiedt en
daardoor de Dienaar al zuchtende zjjn werk
verricht, zou daar de geestelyke zegen niet
worden onthouden
Maar, daar i3 meer. Wij gaan van art. XI
onzer Kerkenorde naar art. XII en van art.
XII naar art. XIII. Dewijl, zoo luidt de aan
hef van art. XII, een Dienaar des Woordseens
wettelijk als boven beroepen zijndezijn leven aan
den Kerkedienst verbonden is, De Dienaar
voor zijn leven aan den Kerkedienet verbon
den En nu wyst art. XII nog wel op uit
zonderingen, maar, de uitzondering bevestigt
den regel, en de regel isHij is voor zijn leven
aan den Kerkedienst verbonden. En nu gaan wij
voort, «iet naar de uitzonderingen, maar naar
den regel. De band tusschen Leeraar en Kerk,
is een band, die alleen door beroeping naar een
ander deel der kudde of door den dood wordt
afgelost. De Dienaren vergrijzen en verzwak
ken naar het lichaam in het ambt, in den Dienst
en in de betrekking tot de gemeente, maar zy
big ven in het ambt, zij blijven tot de Kerk in
betrekking staan.
Dit is de grondgedachte en het beginsel waar
op het zoogenaamde Emeritaatrust, waarvan
kortelijk in art. XIII (in den jongsten tyd meer
genoemd dan XI en XII), vrordt gehandeld.
Doch ik bemerk, dat de mij toegelaten
ruimte by na is gevuld, en ik ben volstrekt
nog niet klaar en uitgesproken over deze aan
gelegenheid, waarom ik den welwillenden lezer
verzoek, een volgend maal het slot van deze
aanteekening te willen ontvangen.
Hulsebos.
Ter recensie ontvingen wij „Het vierde
eener eeuw.'
Redebij gelegenheid van het vijf en
twintig jarig bestaan van de Standaard, door
Dr. H. BAVINCK. Kampen J. H. Bos
1897.
Het is inderdaad een genot deze rede te
lezen. Ze is gelijk we dat van Dr. Bavinck
gewoon zijn eenvoudig en aangrijpend schoon.
Wat de Heere God ons inden redacteur van
de Standaardvoornamelijk op staatkundig ge
bied, deze 25 jaren gaf, roept ze in onze ge
dachten terug en stelt ze in het licht der waar
heid ze karakteriseert, ze verdedigt, ze prijst,
om Gods wil, de werkzaamheden van dezen
rijk begaafden redacteur ze geeft het omvang
rijke, het beginselvaste, het invloedrijke en het
zegenrijke van zijnen arbeid in dit tijdperk aan.
Ze wederlegt met de daad de vraag van Dr.
Bronsveldof deze theologische doctor wel de
man is voor zulk een rede
Ja, het blijkt uit haren inhoud dat de Kies-
vereeniging te Amsterdam, die Dr. Bavinck tot
het houden dezer rede uitnoodigde, beter zag
en Dr. B. beter kende dan Dr. Bronsveld.
Dr. B. heeft den redacteur van de Standaard
begrepenen alleen dientengevolge was het
mogelijk eene beschrijving van dezen 25jarigen
arbeid te geven, gelijk hij die gaf.
Daarenboven heeft deze arbeid al de liefde
en sympathie zijns harten, vandaar den gloed
en de warmte, waarmee hg schreef en sprak.
Van de beginselen, nu een kwart eeuw stand
vastig beleden, onovertroffen rijk en op voor
ieder verstaanbare wijze ontwikkeld, verwacht
hij, met Dr. Kuyper, het heil voor land en
volk, voor vorstenhuis en onderdaan, voor het
rijk Gods, voor den staat en voor de maat
schappij. Is het een genot deze rede te lezen,
het was ook een genot haar Dr. B. hetzij
dan slechts gedeeltelijk - te hooren uitspreken.
Dr. B. bleef bij het uitspreken er van kalm en
zich zelven meester en toch sprak hij over
tuigend en bezielend. By menig punt moest
hij ophouden, omdat de duizenden, die allen
met de meeste aandacht luisterden, in vervoe
ring geraakten en van hunne instemming blijk
moesten en wilden geven.
Het was een heerlijke, onvergetelijke avond,
door den Heere, aan duizenden in Amsterdams
Volkspaleis, en daarna aan eenige tientallen in
een paar ruime zalen op de Keizersgracht, genadig
lijk gegeven. Niet de minste stoornis toch had er
plaats, hoewel er geen staanplaats in het Volkspa
leis onbezet bleef; en van menschenvergoding
was van het begin tot het einde schijn
noch schaduw'. Wij hebben dien avond den
Heere onzen God mogen eeren in het on
schatbaar vele, dat Hij den redacteur van de
Standaard, om Zijns Naams en om Zijns
volks wille deze 25 jaren heeft believen te
geven. De behoefte en de verplichting om
God daarin te eeren, kwam uit in het gebed
en in het woord, waarmee de heer Mr. Heems
kerk de kyeenkomst opendeze kwam uit in
de rede van Dr. Bavinck, en ook in de ver
trouwelijke, veelzeggende woorden door den
redacteur van de Standaard zelven gesproken.
Onze harten zijn dien avond gesterkt, onze
moed is verhoogd, onze inzichten zijn ver
ruimd, ja, wy hebben den steen der hulpe op
gericht, en hetTot hiertoe heeft de Heere
geholpen uitgeroepen.
Het was, naar de gedachte van ons hart,
een avond, dien de Heere God, na de diepe
en bittere teleurstellingen en moeilijkheden der
laatste tijden, tengevolge waarvan wy soms
aêmechtig dreigden te worden, inZyne Vader
lijke liefde en wijsheid Dr. Kuyper en ons met
hem beliefde te schenken.
Zooals Dr. Bavinck zeide en schreef, is het:
de zeven duizend die hunne knieën voor den
Baal niet gebogen hebben, zyn er nog. Wat
meer zegtGod was met Elia, en Hij is met
ons, ook op staatkundig gebied, zoolang wy
Hem, gelijk Elia, tegenover de Achabs, de
Isébels en het afvallige volk, eeren en voor
Zijne rechten strijden. Ook al3 bewys, dat Hy
nog aan die zeven duizend dacht, gaf Hij Israël,
Elia, en ons gaf Hij, eerst Mr. Groen van Prinsterer
en dèarna Dr. Kuyper. Hem gaf Hij ons nu
2ë jaren, en nog is hij frisch, en weer is hij
gezond en krachtig. Door de genade Gods ben
ik, dat ik ben, mag en kan nóg door hem be
tuigd worden.
Gelijk Gladstone tot in den hoogen ouder
dom een zegen was voor het Engelsche volk en
voor de volkeren der aarde, zóó worde ook
Dr. Kuyper tot in den laten avond van het
leven tot een zegen voor ons volk en de volken
gesteld
Ter recensie ontvingen wij ook„De offe
rande van Abraham." Drie preeken van Jo-
hannis Calvjn, uit het Franseh vertaald en met
eene historische inleiding voorzien
door
C. van PROOSDY, v. d. m.
Leiden. D. DONNER, 1897.
In goed Nederlandsch, op goed papier en
netjes gedrukt, ontvangt men hier drie koste
lijke preeken van Joh. Calvyn. Dat ze degelijk
zyn, waarborgt ons de schrijver. Behalve
eene voorrede van Alfred Ezichson hebben wij
in deze uitgave, van 84 pag. druk, ook nog
eene opgave van verschillende werken van
Calvijn. Daarenboven komen er verscheidene
gebeden in voor, door Calvijn uitgesproken vóór
en na de predicatie.
Onze broeder van Proosdij ontvange onzen
dank voor dezen arbeid. Hij zij ten zegen
van velen
Littooij.
(Slot).
„Wat zou me» zeggen als men hem, om
dat hij vroeger predikant in de Herv. Kerk
was, in de Herv. Kerk tot den dienst des
Woords werd toegelaten, karakter! oos noem
de, omdat hij later de Herv. Kerk verliet. Toch
had ook hij, èn bij het afleggen van belijdenis
des geloofs, èn bij zijn toelating tot de Evan
geliebediening beloofd tot den bloei van de
Herv. Kerk te zullen medewerken.
Hem past het dus allerminst de doleerenden
te verwijten, dat zy afgelegde beloften schen
den, als zjj tot de Herv. Kerk terugkeeren.
Hij moet toch veronderstellen indien hij
wil dat men dit van hem veronderstellen zal
dat zy ter goeder trouw handelen.
Of heeft de Herv. Kerk opgehouden kerk
te zyn omdat Dr. Kuyper, Ds. Feringa en an
deren haar verlaten hebben."
Het stukje, dat hier voor ons ligt, sterkt
den schrijver niet.
Ten eerste is zulk een beroep op iemands
geschiedenis een zaak, die veel voorzichtigheid
vereischt. Van een gelijksoortig beroep in
omgekeerde richting op het verleden des schrij
vers, waarmede dit stukje naar recht kan be
antwoord worden, onthouden wij ons dan ook.
Ten tweede, is het niet voorzichtig van Ds.
Buiskool, te schrijven over wat hij niet kan
weten of niet weet. Hij kan niet weten (wat
wèl zoo noodig Dr. H. Franssen te Winterswijk
zou kunnsn getuigen), welke toelichting van
wijlen Ds. L. Tinholt, toen lid van het Provin
ciaal Kerkbestuur van Friesland, voorafging aan
de aan dat Kerkbestuur afgelegde beloften-
En hij weet niet, dat Ds. Feriaga geloofsbely.
denis heeft afgelegd in een tijd toen hem nog niet
de vragen van het nieuwere Artikel 39 van
het Reglement op het Godsdienstonderwys
werden gedaan.
In de derde plaats diene tot antwoord, dat
hy juist door voor de reformatie van de Her
vormde Kerken te arbeiden die belofte heeft
nageleefd om tot den bloei van de Herv. Kerk
mede te werken.
De uitvoerige uitlegging van dit (trouwens
niet onduidelijk) beweren is te vinden in de
genoemde brochure over „De Reglementen voor
de Nederlandsche Hervormde Kerk en Gods
Woord," waarvan wy den uitgever verzocht
hebben, den Heer Ds. Buiskool een exemplaar
te doen toekomen.
De vraag of een Kerk zou ophouden Kerk
te zijn, omdat een paar leden er uitgaan, ver
dient geen antwoord. Zy slechts opgemerkt,
dat wat Ds. Buiskool „Herv. Kerk" noemt, dit
niet is. En, dat uit wat dit wèl is, genoemde
personen niet zyn heengegaan.
Wij laten nu zonder verdere aanteekeningen
het slot van het eerste artikel volgen en het
begin van het tweede artikel. Slechts met de
opmerking dat de hoofdvraag niet door de
doleerenden is ontweken maar tot ergernis
der doleerenden telkens in de processen door
de tegenpartij ontweken is. Eu dat de bespre
king der hoofdvraag, hoofdvraag is in de ge
noemde brochure.
„De Herv. Kerk is a 1 s k e r k in geen enkel
opzicht veranderd sedert de afscheiding van
1886
Indien nu een doleerende dit begint in te
zien, handelt hij dan karakterloos, als hij tot
die Kerk terugkeert, waartoe zijne voorvade
ren hebben behoord?
Dan hebben ook karakterloos gehandeld onze
vaderen, ook de vaderen der doleerenden, die
bij die kerk zyn gebleven.
Zou de heer Feringa dit durven beweren?
Het ware te wenachen dat èn Ds. Feringa
èn de andere woordvoerders in de z.g. gere
formeerde kerken wat kalmer en voorzichtiger
waren in hunne uitingen.
Intusschen wachten wij van den heer Feringa
nog steeds het bewijs uit Gods Woord en uit
de beiydenis van de Herv. Kerk dat afschei
ding van de Herv. Kerk geoorloofd, ja plicht
matig is.
Met groot e woorden als deze„Zelfs de al-
lergeleerdsten, allerwelsprekendstenaller-
vroomsten, alierernstigsten en in alle opzichten
best toegerusten onder hen zijn zelfs allen te
zamen niet bij machte om het goed recht van
het Synodaal Genootschap tegenover de dole
antie van 1886 tot heden te bewijzen", vordert
men niet veel.
Laat Ds. Feringa eens in een kalm betoog op
grond van Gods Woord en op grond van de
belijdenis der Kerk uiteenzetten, dat afschei
ding van de Ned. Herv. Kerk geoorloofd, ja
plichtmatig is Hij zal er velen door verplichten.
Maar, h ij k a n d i t n i e t.
Yindt hy de geponeerde stellingop zijn stand
punt onjuist, laat hij dan deze stelling eens
kalm en duidelyk bewijzen
„de doleantie van 1886 was geen afschei
ding van de Ned. Herv. Kerk maar r e f or-
m a t i e dier Kerk".
Ook het bewijs voor deze stelling zal ons
dankbaar stemmen.
Wat de heer Feringa echter ook doe, hij
houde op met groote woorden te schermen,
die op onkundigen soms indruk kunnen ma
ken, die zijne geestverwanten tot bitterheid
kunnen prikkelen, maar die geen winste afwerpen.
Karakter vorming wordt in dezen weg
niet bevorderd.
Tot deze mede te werken is mede de roeping
van den Evangeliedienaar.
De rede van prof. Beets „Karakter, Karak-
terschaarschte, Karaktervorming" zij den heer
Feringa ter herlezing ten zeerste aanbevolen.
Klundert, 26 Jan. '97. M. Buiskool."
Hooggeachte Redactie!
Tengevolge van een onopzettelijk verzuim is
den heer Ds. Feringa te Klundert geen exem
plaar gezonden van het Nr. van DeN.Sprokk.
van 5 Febr. j.L, waarin schrijver dezer regelen
een stuk inzond met het opschrift „Karakter
loos
In de Zuider-Kerkbode van 27 Maart j.l. heeft
de heer Ds. Feringa, wien door een bevriende
hand het bovengenoemde Nr. is toegezonden
nog al iets, naar aanleiding van dit verzuim,
in het midden te brengen. Op vele uitdruk
kingen in zijn schryven, waartegen ik bezwa
ren heb, zal ik thans niet ingaan. Ook niet
op die, welke naar aanleiding van dit verzuim,