VARIA.
„Ingezonden.
In antwoord.
Zij au die zyn maaksel, die kinderen Gods,
die discipelen en belijders van Jezus Christus
zyn geworden, zyn méér dan stadgenooten, zy
zijn ook leden van het geestelijk lichaam van
onzen Heere Jezus Christus, zij zijn één in
Hem, door den band des geloofs en der liefde
zyn zy vereenigd, vereenigd tot in alle eeuwig
heid. Leven zij burgerlijk saam en bevoordeelen
zij, zoo mogelyk, hunne stadgenooten, veeleer
en veel meer moeten zy dat doen als kinderen
Gods en belyders van onzen Heere Jezusde
eenheid die zij in Christus hebben, moeten zij
voor hun God en Heer, tegenover elkander en
voor de wereld openbaren. Dat te doen is te
leven naar de bede van onzen grooten Hoogen-
priester, van Hem, die nog voortdurend bidt
Dat zy één zyn, Vaderdat te doen, is zijn
wil en welbehagen in dezen te volbrengen
dat te doen, is te leven naar den aard en de
werking van het geloof en de liefde, ons uit
genade door den Heiligen Geest gegeven dat
te doen, d. w. z., zich als ééne Gemeente openba
ren, is in overeenstemming met de beschouwing
en de aanspraken der apostelen, blijkens hunne
brieven, geschreven aan de Christenen in de
stedenin die brieven toch spreken zij de be
lijders van den Christus Gods, ook in de ste
den, en al vergaderen zij saam op meer dan
eene plaats, als slechts ééne Gemeente aan.
Zij, die tengevolge van de moeielyk# om
standigheden op meer dan ééne plaats samen
kwamen, ja, zelfs ook zij, die dit doen omdat
zij, zooals Scha ff" zegt, in steden als te Rome
te ver van elkaar woonden om geregeld saam
te vergaderen, scheidden zich evenwel niet
van het groote geheel der gemeente af, zij ston
den onder eenen Kerkeraad, zegt Neander. Van
daar, zegt Scha ff, „zyn ook de apostolische
brieven nooit aan een afzonderlijk deel. een
conventikel, maar altijd aan alle Christenen te
Rome, Corinthe, Efeze enz. gericht, en spreken
zy tot deze als tot een zedelvjk lichaam."
Maar afgedacht van omstandigheden, zooals
vervolging, enz ja in gewone en normale tijden
kan het noodig en geed zyn, met het oog op
de uitgebreidheid der steden, niet alleen ver
scheidene Kerkgebouwen, op behoorlijken af
stand van elkander verwijderd, te bezitten
maar rondom die gebouwen ook Kerspels te
vormen, d. w. z. in die verschillende gedeelten
of wijken der stad een eigen leeraar, ouder
lingen en diakenen te hebben. Hebben de
grootste steden Kerspels, dan kan er gemeen
schapsleven, dan kan er opzicht en tucht en
ook eene geregelde opbouwende prediking,
naar de behoeften en de toestanden zijn. Daar
enboven kan dan aan de groote en noodelooze
sabbatsreizen, aan het rond loopen en het rond
prediken een einde komen.
En de eenheid wordt bewaard en komt uit,
wanneer tegelijkertyd die verschillende Ker
spels ééne Gemeente, met eenen Kerkeraad
uitmaken.
Zie, dan heeft men de eenheid, die, naar
Neander veronderstelt, ook te Rome was, toen
zij op verschillende plaatsen in de stad samen
kwamen men heeft dan ééne Gemeente, die
naar de behoefte van het gemeenschapsleven,
en van opzicht en tucht, ingedeeld en georgani
seerd is.
In groote steden is deze indeeling en orgaai-
satie noodig en goed, maar in de kleine steden
is daaraan geene behoefte, en is ze ook praktisch
schier onuitvoerbaar. Wytverdeeling is in deze
steden voldoende. En daar wij het gemeenschaps
leven, dat mogelyk is, zoeken moeten, zou Ker
spelvorming in deze steden zelfs niet wenschelyk
zijn. Neem by v. Middelburgeen ieder die er
bekend is, west, dat van noodelooze en ver
moeiende sabbatsreizen hier geen sprake kan
wezenimmers het verschilt voor de leden en
de leeraren maar, twee a drie minuten, of zij
naar dit of naar dat Kerkgebouw opgaan.
In eene stad, die men in hare breedte in
10 minuten en in hare lengte in 15 minuten
doorloopt, is inderdaad aan Kerspels geene be
hoefte. Ook zouden al de opzieners der ééne
Kerk of Gemeente, wanneer zij, na goede wijk-
verdeeling, slechts eenmaal per week samen
kwamen, door rapporten geheel op de hoogte
kunnen komen, ia betrekking tot publieke af
wijkingen in leer of leven. Opzicht en tucht
zouden dus geen sehade behoeven te ïyden.
Daarenboven zou de openbaring der eenheid
die, en het gemeenschapsleven dat wij in en
door Christus hebben zich veel meer en beter
openbaren, wanneer de drie eerste letters van
het alphabet hier wegvielen.
De nay ver die niet uit God is, zou dan wij
ken, en er zou meer vertrouwen en meer ge
voel van saamhoorigheid zijnen met de
geestelyke gaven, ook voor de ambten, zou men
elkander kunnen dienen, ja ook met de stoffe
lijke gaven. Alles toch hebben wij van den
Heere ontvangenen als wij met hetgeen wy
ontvingen de Kerk, door Christus Jezus zoo
duur gekocht, dienen mogen, zyn wy de aller
beste rentmeesters; want dan geven wij hetgeen
wy uit genade verkregen, niet aan die of die
maar in de éérste plaats aan den Heere.
Voorts zouden wij, ter openbaring onzer
eenheid in Christus en tot besparing van tijd
en krachten, dikwerf in één onzer drie Kerk
gebouwen kunnen samenkomen.
lederen Zondagmiddag zou één gebouw kunnen
gesloten worden, en zondagsavonds was het
grootste voldoende, ('s Morgens in drie, 's mid
dags in twee en 's avonds in één gebouw sa
menkomen, geeft zes beurten. Voor ieder pre
dikant twee.) Op onze christelyke feestdagen
en op onze bid- en dankdagen is het nog
veel meer waar, dat wij dan aan één of twee
onzer Kerkgebouwen eigenlijk geene behoefte
hebben.
Genoeg. In alle plaatsen ééne Kerk en eenen
Kerkeraad, en alleen in de grootste steden en
in de zeer uitgestrekte dorpen Kerspels, zie,
dat zou óók m. i. meer gewenscht zijn.
Littooij.
Het ingezonden stuk van den Heer Ds. M.
Buiskool in „De Nieuwe Sprokkelaar" voor 5
Februari 1897 is gevolgd door een tweede (ons
nu aanstonds gezonden, waarvoor wij bij deze
onzen dank betuigenj in genoemd bladnum
mer voor 9 April.
Voor het overnemen en bespreken van zulke
groote stukken is ons bladeke te klein. By
uitzondering vinde het nochthands deze ééne
keer plaats. Tot uitvoerige en langdurige po
lemiek hebben wij trouwens in deze dagen ook
gean gelegenheid. Wij laten beide artikelen
nu hier volgen, en voegen er telkens onze
aanteekeningen aan toe. Zoo zullen onze le
zers het best kunnen oordeelen, en zal op de
meest beleefde wyze de uitnoodiging des
schryvers beantwoord zijn. Of hij het ridder
lijk acht ook ons verweer in „De Nieuwe
Sprokkelaar te doen opnemen, blyve aan zijn
oordeel overgelaten. Ds. Buiskool begint als
volgt
Karakterloos
In de Geref. Kerk van 21 Jan. jl. komen
eenige aanhalingen Yoor uit de Zuider Kerk
bode van 1 Jan. 1897, waarin de heer Feringa
zyne ergernis uitspreekt over het feit dat
sommigen der afgesnedenen en vervolgden (of
hun kinderen en huisgenooten) eens gaan kij
ken in de Hervormde kerkgebouwen.
Het spreekt van zelf dat de heer Feringa
niet van Hervormde kerk spreekt. Dit kan
hij, die den geest van Dr. Kuyper heeft inge
zogen, niet doen. Hy beschouwt de Hervorm
den, geheel in den geest van den grooten Re
formator, Dr. Kuyper, als menschen „die zich
van de gereformeerde kerken hebben afge
scheurd om de reglementen en besturen van
het Hervormd Kerkgenootschap te kunnen be
houden."
De Hervormde Kerk is geen kerk, maar
slechts een genootschapde Hervormde predi
kanten zijn slechts agenten van een genoot
schap.
Allerlei leeiyks wordt den Hervormden scheur
makers naar het hoofd geslingerd.
Nu, wy zyn dit gewoon.
Uit het kamp der doleerenden komt voor de
Hervormden niet veel liefelyks, uitgezonderd
by zekere gelegenheden, als er voor den steun
en de glorie van de z.g. gereformeerde kerken
met de „hervormde broeders" winste is te be
halen."
Zij ons al aanstonds de opmerking vergund,
dat onze geachte opponent zich zelf niet zeer
gelijk biyft. In zijn tweede artikel vraagt hy
of Ds. Feringa het dan ook met Dr. Kuyper
eens is, dat zijn „Kerk" geen Kerk is, terwyl
hij hier weet, dat dit „van zelf' spreekt, enz.
Hij schynt daarover dus later in het onzekere
te zijn geraakt.
Het is trouwens ook niet voorzichtig om
lieden, dje in eenzelfde leger strijden, voor el
kander aansprakelyk te stellen, geiyk de Heer
Ds. Buiskool in zyn beide artikelen doet. On-
dergeteekende acht zich althands in het minst
niet gebonden aan eens anders beschouwin
gen (hoe uitnemend misschien ook) van Kerk
en Genootschap of van het standpunt-Bruna
maar alleen aan zyn eigen mondeling, en in
druk (bijv. in de brochure „De Reglementen
voor de Nederlandsche Hervormde Kerk en
Gods Woord, in 1888 verschenen bij J. A.
Wormser, en in menigte van gedrukte officieele
verklaringen) openbaar gemaakte opvatting van
deze stukken, de opvatting van de doléantie.
Wat de schrijver dan ook zegt van hate
lijkheid tegenover de „Synodalen" is genoeg
door mijn spreken, schryven en handelen
weersproken. Ik heb hen gezocht te winnen,
en (ook waar zy niet te winnen waren) gezocht
hen te dienen, waar dit in hun geesteiyk voor
deel was.
Dat ik nooit hun hulp of steun tot winst of
glorie mijner Kerk gezocht heb is te klaar.
Wie zulke beschuldiging inbrengt, moest eerst
eens zien, of hij er wel het bewijs voor had.
Wy hebben niet gezocht de winst van onze
dwalende broederen; maar henzelven.
„Geen wonder dan ook dat de heer Feringa
kan schrijven „deze lieden hebben ons eerst
van onze kerkelijke goederen beroofd, ons met
smaad en bitterheid overladen en ons bij hon
derdtallen de afsnij dings vonnissen thuis ge
stuurd."
Toch zou de vraag kunnen opkomen, of de
heer Feringa, die, nadat hij vrijwillig opgehou
den had predikant by de Herv. Kerk te zyn
nog jaren in de pastorie der Hervormden heeft
gewoond, en in de kerk der Hervormden heeft
gepredikt, totdat zijn eigen kerkgebouw en
pastorie gereed stonden, wel zoo sterk over de
Hervormden mag klagen.
Hoe is het mogelyk dat de heer Feringa ge
durende zijn langdurig verblijf te Klundert zoo
onkundig is gebleven van den toestand. Heeft
hij dan niets gehoord van den smaad en de
bitterheid, die de Hervormden èn ten tijde
van zijnen voorganger ds. G. Veeloo èn ook ge
durende zijn verblijf hier hebben ondervonden?
Van hun eigen kerkgebouw en pastorie be
roofd, konden zij eindeiyk op het raadhuis, in
een der vertrekken door het stedelijk bestuur
hun welwillend afgestaan, samenkomen. Met
smaad werden zij die deze samenkomsten bij
woonden overladen. Op hun klein getal werd
met minachting neergezien. Zelfs stond er
gedurig iemand op den uitkyk om te tellen
en al tellende te smalen.
De geschiedenis van de Herv. Gemeente is
na de „reformatie" langen tijd eene lijdensge
schiedenis geweest."
Op wat onze geachte opponent hier zegt, be
hoeven wij niet te antwoorden. Wij hebben
hem aangeboden in een voor ieder toeganke
lijke samenkomst te Klundert (hoe moeilijk
ons die in deze dagen zou gevallen zijn) de
onjuistheid zijner voorstellingen te laten blijken.
Maar hy heeft (wijseiyk) dit niet aangedurfd.
Natuurlijk is nu nu hij het bovendien in
zijn tweede Artikel met ronde woorden van de
hand gewezen heeft deze gelegenheid voor
bij. Maar het kan nu voor ieder duidelijk
zijn, dat de geachte schrijver, nu het er op
aan komt, niet in staat is gebleken, de onjuiste
voorstellingen, die hij onvoorzichtig ter goeder
trouw van zijn misleidende berichtgevers heeft
overgenomen, waar te maken. Welke van de
twee partijen in deze het licht niet heeft kun
nen velen, kan nu voor ieder duidelyk zijn.
Waar de bewijslast by den Heer Ds. M.
Buiskool zou liggen, en deze zich daarvan ont
houden heeft op den zeer onvoldoenden grond,
die straks in zyn tweede artikel zal gelezen
worden, volsta, onzerzijds een eenvoudig
verhaal van de waarheid.
De afsnijdingsvonnissen (ik meen 529 in ge
tal) zijn hier huis aan huis rondgebracht en
gewis nog in veler bezit.
„Yry willig opgehouden predikant bij de Herv.
Kerk te zyn" heeft de heer Feringa nooit. Op
het standpunt van Ds. Buiskool moest gezegd
worden dat de heer Feringa in een (naar de
„Synodale" reglementen zelve) onwettige pro
cedure met geweld en tegen zijn zin is afge
zet. En de waarheid is, dat Ds. Feringa nog
steeds wettig en onaangevochten is predikant
by de Nederduitsche Hervormde of Gerefor
meerde Kerk van Klundert, ondanks zekere
afzettingsstukken van het Nederlandsch Her
vormd Kerkgenootschap, waarmede zoomin die
Hervormde of Gereformeerde Kerk als haar
predikant iets te maken hadden, nadat zij er
vry willig de gemeenschap mede hadden ver
broken.
In de pastorie en de Kerk die aan deze Ge-