Belijdenis en School. VARIA. Kerk op Zee. heid mag gezien worden op deze dagen, nu de gereformeerde Kerken ook op dit gewichtig punt van kerkregeering hare Belijdenis zuiver mogen in praktik brengen en beleven. Dat de organisatie van 1816/52 niet met de wisheid der Kerken en hare geestelijke politie in strijd zou zijn is louter zelfbedrog. Zeker heeft zich die organisatie aangediend als zynde alleen eene regeling, om den verwarden toe stand weer op orde te helpen, maar zoude er volstrekt niet worden ingegrepen in de leer en de rechten der Kerk. Doch dit was louter eene fictie. De boedel-regelaarster bleef als wettig bezitster, de huishoudster verdrong de huis vrouw. Wel degelijk greep zij in in het recht van Christus en zijne Kerk. En dienaren, die uit trouw aan Christus hare regelingen ver wierpen, zette zy stoutmoedig af. En alles zeggend is het aanmatigend artikel uit het Algemeen Reglement: Bij de Synode berust de hoogste wetgevenderechtsprekende en besturende macht. Wel wordt daarbij nog gesproken van oider verschillende waarborgenmaar ook die waarborgen, voorzoover zij ten minste Gods Woord en de gereformeerde Belijdenis aangaan, zijn niets dan eene fictie. Wy kennen dus in de Kerken geene andere dan de geestelijke politie. Deze oefent het Hoofd der Kerk uit door zyne ambtsdragers. En deze zynDienaars of Herders, Opzieners en Diakenen. Wel worden in Efezen IV nog meerdere ambten genoemd, maar uit de Schriften blykt duideiyk, dat alleen deze de gewone en blyvende ambten in de Gemeente zijn. In de Bediening en uitoefening van deze ambten nu wil de Heere zijne genade en zijne macht in de ware Kerk openbaren doorzynen Geest; zoo wil Hij in het midden zijn als de Middelaar, als de Hoogste Profeet, deeenige Hoogepriester, de eeuwige Koning. Daarom: wie strijdt tegen de rechte kerkregeering, tegen de rechte inzetting der ambten (en kan dat onder de organisatie hij strijdttegen Christus en Zyn éénig koningschap in de Gemeente en het moet zyn ten nadeele der geloovigen en tot onderdrukking van de ware barmhartigheid. Hoe nu de geestelyke politie der Kerk in de ambten openbaar wordt en daardoor wordt uitgeoefend, hierover D. V. een volgend maal. Hulsbbos. „Het Verbond Gods".(ij Niet alleen met het oog op hetgeen in den Vrederaad tusschen den Vader en den Zoon geschiedde, kunnen wij het Verbond der ge nade ook tweezijdig noemen, maar wij kunnen dat zelfs ook doen met het oog op de bonde lingen. Daarvoor geeft de Heilige Schrift en dienovereenkomstig ons doopsformulier alle aanleiding, ja recht en reden. Immers hebben wjj op geen enkel gebied van het leven vóór of na den zondeval iets van ons zeiven, maar alles is uit en door en van den Heere. Hetgeen wij uit Zijne hand ontvangen hebben, geven wij, móeten wij al thans Hem weder geven. Vóór en na den zondeval handelt God met ons als met redelijke, persoonlijke, zelf bewuste schepselen. Hy kent ons toe, hetgeen wy van en door Hem ontvangen en dientengevolge doen. Daarenboven eischt Hij ook nog van ons, over- eenkomstiig hetgeen Hy den mensch oorspron- kelyk gaf en ook naar hetgeen Hij uit genade belooft en geeft. Dientengevolge nu heeft het Genadeverbond niet slechts beloften, maar ook eischen. Doch wat de Heere eischt, belooft Hij ook. Zelfs gaan in bet Verbond der genade, in 'overeenstemming met onzen huidigen toe stand, de beloften vóór de eischen. De eischen Gods, die uit onzen oorspronke- lijken toestand, die, m. a. w., uit het geschapen zyn naar Zijn beeld voortvloeiden, bly ven even wel onverminderd, 's Menschen moedwillige zonde heeft het recht Gods op den mensch vol strekt niet verkort. Dit is evenmin verkort als het recht van iemand, die zijn dienstbare geld geeft om brood te halen, door dat zij het, in plaats van er brood voor te koopen, in het danshuis uitgeeft. Maar in het Genadeverbond belooft de Heere God alles te zullen geven wat de mensch noodig heeft, om weer in de gemeen schap met den Heere en voor Zijn aangezicht, overeenkomstig 's menschen roeping, te leven en te wandelen. Ook liggen in deze Genade- bedeeling zelve eischen opgesloten. De eischen van geloof en bekeering en het leven naar en met Hem liggen opgesloten, beide in het schep pingswerk en in het verlossingswerk. Het is eigenlyk zóó, dat de Heere in iedere bedeeling eerst geeft. Wat van God komt, moet tot God wederkeeren. Geschiedt dat niet, dan is dat onze zonde want de Heere geeft het, om er in de eerste plaats Hem in te eeren en mee te dienen. In het Genadeverbond nu openbaart Hij zich als een God van genade en van recht. Hij verloochende Zich zeiven niet, toen Hij in Zyne vrye ontferming en liefde zich nederboog tot den van Hem afgevallen mensch. God kan Zich zei ven niet verloochenen. Daarom werd het recht op den mensch gehandhaafd, en eischto Hy voor de zonde voldoening. Hij riep Adam, wees hem op zijne zonde, openbaarde den weg des heils en verheerlijkte Z(jne genadewant Hy zette vyandschap tus schen de vróuw en den duivel. Bij de ontwik keling, die aan de moederbelofte gegeven werd, bleek het gedurig duidelyker dat de Heere een nieuw Verbond opgericht had, dus, dat Hij ook nu nog ver Pondsgewijze met de geroepenen handelen wilde. In dien weg naderde Hij tot hen, noodigde hen vriendelijk en dringend, eischte geloof, gehoorzaamheid, ja, inwilliging van dit Verbond met een waarachtig en een volkomen hart tegelyk beloofde en schonk Hy de genade, die daartoe noodig is. Daarenboven maakte Hij aan het zaad der geloovigen, de Verbondsgenade, onmisbaar voor die inwilliging, óf reeds vóór de geboorte, óf kort na de geboorte menigmaal deelachtig Ik geloof niet dat er genoegzame grond in de Heilige Schrift is, om vast te stellen, dat alle uitverkorenen uit het zaad der geloovigen in hun prilste of prille jeugd die genade, m. a. w. het wedergeboren leven deelachtig worden. Zoolang my dat niet uit Gods Woord aangewezen en duidelyk ge maakt is, ga ik ook voortaan, gelyk weleer, van de gedachte uit, dat velen uit dat zaad jaren aaneen met een onwedergeboren hart kunnen leven, en eerst op lateren leeftyd, zelfs nog wel geheel aan den avond van hun leven een nieuw hart ontvangen zich daarom dan eerst tot God bekeeren kunnen. En omtrent de uitverkorenen uit de Heidenen geloof ik dat zij allen, kleinen en grooten, vreemdelingen van de verbonden en de beloften en zonder God in de wereld zijn, zoolang zy niet op deze of gene wyze met de middelen der genade in aanraking komen. Het Woord Gods is het Zaad der wederge boorte en het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord God». Hoe zullen zy gelooven, indien niet het Woord hun gepredikt of op andere wijze gebracht wordt? God zou hen, omdat aan Zijne gerechtigheid is genoeg gedaan, wel wederbaren kunnen. Doch wat God de Heere kan, is hier niet de vr;iag, maar wel wat Hij wil en doet. Zij, die gelooven dat de Heere dit wil en doet, moeten dit natuurlyk uit de Schrift kun nen bewijzendewijl ons geloof op de Schrift gegrond moet zijn. Die bewijzen zagen wy dusver niet geleverd. Doch terugkeerende tot ons onderwerp, zeg gen wy voor ons staat het vast, dat allen die zich uit kracht van het wedergeboren leven tot God bekeeeren, hetzij dan meer of minder bewust, het Verbond der genade bewonderen, inwilligen en aangaan van ganseher harte. Zij nemen God, den Drieëenigen God, als hun God aan, en zy geven zichzelven aan Hem over. Met volkomen bewustheid over te gaan in dit Verbond is onuitsprekelijk zalig. Door dat de Heere God Zich zeiven geeft, en wij óns zeiven geven, is er recht en reden, om het Verbond ook tweezydig te noemen. (Wordt vervolgd.) (1) Het was of ik de verledene week in myn schry- ven voor de Kerkbode metterdaad eens toonen wilde, dat Dr. Kuijper onze gedachten vaak beter vertolkt dan wij zei ven. Hoewel dat te toonen niet mijn overleg was, desniettemin maakte ik in mijn wat te gehaast schrijven twee fouten. Dat elk verbond alt twee deelen bestaat zegt niet „de catechismus", maar, zooals ieder weet, ons doopsformulier. Erger was het volzinnetje„Ze werd kleiner en helaaas, ook bitterder." Dit toeh moest zijn: hij (de kring) werd kleiner, en zij, die zich aan hem onttrokken, ook bitterder. Goed denken is niet genoeg. Wij moeten het ook goed weergeven. Gewis, dat is ook een gave. En al is het waar, dat men ook dit, al doende, leert het blyft niettemin waar, dat de een het er veel verder in brengt dan de ander. Óver „Kerspel of Wyk?" D. V. de volgende week. Onze Kerkenordening. Art. 1 en 2. Zoodanige Liefdedienst-ambten (welk een hoog geestelyk karakter verkrijgen zy op deze wyze zyn volgens Art. 2 vierderlei: Dienaren des Woords, Doctoren, Ouderlingen, Diakenen. Van de buitengewone ambten (bijv. het Apostolaat in de eerste eeuw) spreekt dit Ar tikel natuurlyk niet. De onderscheiding van Bedienaren des Woords en Doctoren wordt verschillend beoordeeld. De vraag is, of men in Bphese 4 11 by de woor den „herders en leeraars" één of twee ambten moet zien. Al naar dat antwoord uitvalt, moet men van vier of van drie diensten spreken. Een andere vraag is of de Dienst der Zen ding al of niet hier afzonderlyk moest vermeld zyn; en hoe. Maar voor ons tegenwoordig doel, de bespreking van de ordening der Kerken in eigen boezem en onderling, zijn deze beide vragen van weinig belang. Leerrijk is, hierbij op te merken, hoe de roe ping der Kerken hier reeds aanstonds op zuiver Kerkelyk gebied bepaald blyft En hoe de tot clericalisme en hiërarchie leidende drang tot ambtenvermenigvuldiging tegengegaan wordt Geen andere ambten dan de in Gods Woord klaarlyk aangewezene. En daarmede de Kerk aan haar roeping gebonden, tot haar roeping bekwaamd, en binnen de grenzen van haar roeping beperkt. Op de laatste Generale Synode is het zoo waar en leerryk uiteengezet. En terecht heeft Dr. H. Franssen in de Geldersche Kerkbode daarop gewezen als op een der gewichtigste woorden van die Synode: Aan de gegeven organen kent men de roe ping. De mensch heeft oogen, mond, en voe ten hy is dus geroepen tot zien, spreken, en loopen, Hy heeft geen vleugels. Tot vliegen roept God hem dus niet. Zoo heeft de Kerk haar organen in de amb ten. Zy is dus aan die aanwijzing gebonden om haar roeping te kennen. Tot medicyn- meester, tot ouderwyzer, tot politiek lichaam, is die Kerk als Kerk dus niet geroepen. De van God haar gegeven ambten wijzen aan, dat niet (Romanistisch) alles in de Kerk op gaan of van de Kerk uitgaan moetmaar dat in het raderwerk der elk in eigen kring sou- vereine levenskringen, de Kerk haar eigen (hoogst gewichtige, maar niet alverdringende) plaats heeft. Recht verstand van deze ge wichtige waarheid, maakt aan menig verschil (byv. over bearbeiding van achtergeblevenen, over opleiding en theologie, enz.) een einde. Hoe heerlyk is het, wanneer de Kerk haar weg richt naar Gods Woord Feeing a. Een verblydend verschijnsel is, dat de Gerefor meerde Kerken zich gaandeweg meer bewust worden van hare roeping om het Woord Gods de wereld in te dragen, niet alleen door Zen ding naar Joden, Heidenen en Mahommedanen maar ook naar gedoopten die om de een of andere oorzaak van de bediening des Woords versto ken zyn. Verrassend is wat ons de vorige week Hol lands Kerkblad meedeelde van het plan om een Kerkschip uit te zenden. In een reisrapport van een onzer kapteins ter zee las onze wakkere br. Krap te 's Hage van de Kerkschepen, die de Engelsche christe nen uitzenden .voor den Zendingsarbeid onder de visschers. Dit bracht hem op de gedachte, dat in dien weg wellicht ook iets te doen ware voor de geestelyke belangen van onze visschers, die jaarlyks, maanden achtereen, bij duizenden op de zee rondzwalken en dan van de bediening des Woords geheel verstoken zijn. Hij sprak daarover met andere broeders, o. a. met Ds. van der Valk te Scheveningenen het resultaat was, dat de Kerken van Schevenin gen, Maassluis, Vlaardingen, Schiedam, Kat- wyk en Noordwijk op 8 Febr. en 1 Maart j. 1. samenkwamen om te beraadslagen bf en hoe dit kostelijk denkbeeld zou zijn uit te voeren. Men won adviezen van deskundigen in, en het moedige plan werd beraamd, om een schip uit te zenden, dat, met een Dienaar des Woords en een Diaken of een verpleegster aan boord, tegelijk voor Kerk en voor hospitaal dienst kan doen. Dat schip zal daarvoor dan van vloot tot vloot moeten varen - iets wat mogelijk is, omdat onze visschers voor 't meerendeel in dezelfde wateren visschen gaan en in de Kerkzaal de bemanning onzer schepen onder de bediening des Woords moeten ontvangen. Een heerlyk denkbeeld, waarvan we hopen dat de verweztnlyking op niet al te groote be-

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1897 | | pagina 2