Belijdenis en School.
VARIA.
Noodzakelijke Herin nering.
een uitnemender weg aan te wyzen en dien
zei ven alvast in te slaan.
Wij voegen hieraan nog een enkel woord
toe over het Belijdenis doen. Wij gaan hierop
nu niet al te diep in en wijzen alleen op het
door Belijdenis doen zich voegen bij de geïnsti
tueerde of volledig geopenbaarde kerk. Wij
gaan hier niet in op het vele en ontzettende
misbruik en de lichtvaardigheid ten dezen on
der het genootschap heerschende, noch op de
ontheiliging van eene verbintenis, die allereerst
moet zijn een heilig Verbond tusschen de ziele
en Christus.
Maar wij vragen Hoe kan men recht belij
denis doen, als men beloven moet de wetten
van het genootschap te gehoorzamen, en de
bloei van het genootschap te bevorderen dat
in zjjnen aard lijnrecht tegen Christus en Zyne
Kerk overstaat O mocht men de jeugdigen
toch beter onderwijzen en er veel begeerte
komen tot het rechte belijdenis-doen.
Hulsebos.
Onder het opschrift Verkiezing van Kerke-
raadsledenkomt in de Heraut van 14 Februari
een artikel voor, waarin het denkbeeld wordt
aanbevolen, om voor dat de Kerkeraad tot het
formeeren van dubbelgetallen overgaat, eerst
opgaven van de gemeente te vragen, en zich
by genoemde formatie daaraan eigener bewe
ging eenigzins te binden.
Ook wordt in genoemd artikel eene wijziging
van de Kerkenorde op dit punt wenschelijk, ja
noodzakelijk geacht.
Laat (zoo heet het) voorts op eene komende
Synode, uit allerlei Kerken, het verlangen naar
wijziging kenbaar worden gemaakt.
Hulsebos.
»Het Verbond Gods."
(Zondag 27).
III.
Het Woord van God leert ons, dat allen, die
tot zaligheid uitverkoren zyn ook de zaligheid
beërven zullen. Want die Hij te voren gekend
en verordineerd heeft, deze heeft Hij ook
verheerlijkt. De genadegifte en de roeping Gods
zijn onberouwelijk. Daarom kunnen wij ook
uit deze verkiezing niet geraken.
Doch anders is het met het Verbond Gods,
waardoor de verkiezing hare uitwerking en
verwezenlijking ontvangt. Uit het Verbond
Gods en uit de gemeente, waarin naar luid
der Heilige Schriften en van onzen catechismus
de geloovigen en hun zaad begrepen zijn, kun
nen wij wél geraken.
De mogelijkheid bestaat dat zelfs de uitver
korenen tot zaligheid hier, om hunne zonde,
verklaard moeten worden buiten het Verbond
en de gemeente te staan.
Het kan zelfs zijn, dat wij, volgens Gods
Woord, den satan moeten overgegeven worden,
tot verderving van het vleesch, opdat de geest
behouden worde.
Met recht en reden kan, zoolang demensch
leeft, nooit worden gezegd, dat hjj m'ef uitver
koren is, maar wel dat hij buiten het Verbond
Gods en de gemeente staat.
Immers wij lezen nergens dat iemand de
verkiezing vernietigen kandoch dat wij het
Verbond Gods verbreken kunnen, wordt ons
door de geheele Schrift geleerd.
In het voor de leer van het verbond zoo be
langrijke hoofdstuk, in Genesis 17, zegt de
Heere„Gij nu zult mijn verbond houden, gij
en uw zaad na u, in hunne geslachten." En
hij, die het teeken des verbonds onheilig ver
achtte, dezelve ziel - zoo luidt het verder -
nzal uit hare volken uitgeroeid wordenhij heeft
mijn verbond verbroken
Id Exod. 195 is hetIndien gij naarstig-
lijk mijne stem zult gehoorzamen en mijn ver
bond zult houden, zoo zult gij myn eigendom
zijn." Ook wordt in Lev. 26 15, Deut. 3120
en Jes. 24 5 van het vernietigenvan Gods
verbond gesproken.
Nog is er sprake van de vloeken des
verbonds. (Deut. 29 21).
1 Kon. 19 10 en Jer. 22 9, spreken
van het verlaten van Gods verbond.
Terwijl Neh. 1 5 ons zegt: Dat de Heere
het verbond en de goedertierenheid houdt, dien
die Hem liefhebben.
Daarbij voegen wij nog Hebreën 8 9, waar
gezegd wordt„Zij zyn in dit mijn verbond
niet gebleven"-, alsmede Rom. 9 3 en 4, waar
wij Paulus hooren zeggen Ik zou zelf wel
wenschen verbannen te zyn van Christus, voor
mijne broederen. Welke Israëlieten zijn, welker
is de aanneming tot kinderen, en de heerlijk
heid, en de verbonden, en de dienst Gods en
de beloftenissen."
„De takken zijn afgebroken, ze zyn door on
geloof afgebroken", alzoo luidt het Rom. 1119
en 20 in betrekking tot hen, die weleer kin
deren des verbonds en der beloften heetten.
Omdat wy uit het Verbond en de-gemeente
kunnen geraken, „verbannen," kunnen worden
van Christus en onder de vloeken des Ver
bonds kunnen komen, is, ook uit dit oogpunt
beschouwd, de roeping en de taak der ouders
methetoog op zich zelve en op hunne kinde
ren allergewichtigst.
Littooij.
Onze Kerkenordening.
Art. 1 en 2.
Wanneer de Genootschapsvrienden de Gere
formeerden bestrijden, is een hunner gewone
redeneeringen, dat de Besturen en Reglementen
onmisbaar zijn; „omdat er toch orde in de
Kerk zijn moet."
Die vrienden schijnen te meenen, dat een
Gereformeerd mensch van wanorde houdt. Hoe
komen zij daar toch aan? Heeft niet in vroe
ger eeuwen het doortasten der Gereformeerden
telkens orde en vastheid gegeven beide in Kerk
en Staat?
Art. 32 van onze geloofsbelijdenis en Art. 1
van onze Kerkenordening dringen dan ook
met allen ernst op „Goede orde in de Gemeente
Christi" aan. Maar wat is de zaak?
Och onze „Synodale" andersdenkenden bedoe
len het zoo kwaad nietmaar zij doen het zoo
vreeselijk verkeerd, zoo diep zondig. Zij stel
len zich aan als Uza die de ark voor omval
len zou bewaren door overtreding van Gods ge
bod. En zoo is de zonde van de Koningen
Uzzia en Saul herhaald, die onbevoegdelijk
heerschappij wilden oefenen op het Priesterlijk
erf. Natuurlijk moet er orde zijn. Maar dat
bewjjst nog niet, dat er Kerkbesturen wezen
moetenIndien de Christus in den dood was ge
bleven en Zijn volgelingen zóó had moeten
achterlaten als, bijvoorbeeld Mohammed de
zijnen, dan hadden dezen (om niet verstrooid
te raken) menschelyke besturen moeten maken.
Maar Jezus leeft En door Zyn Geest leidt
Hij de van Hem verordende Kerkregeeringen.
En dus hebben wij niet noodig Hem door het
maken van nieuwe Bestuursambten te komen
helpen. Hij kan het zélf wel af.
Orde moet er dus zyn. Maar zóó als Hij het
verordend heeft. Niet zóó als menschen het
verkiezen. En niet onafhankelijk als Vereeni-
gingsbesturenmaar als ambtenaren, lastheb
bers, van Hem. Dus niet als overheerschers;
maar als „Diensten." Welk een verschil alwe
der tusschen het „Synodaal Genootschap, en
de Kerken, die ingericht zijn naar Godswil!
Feringa.
Vr. Wat hebt gij toch tegen het „Synodaal"
Genootschap?
A. Vyf groote grieven en vele kleinere of
minder in het oog vallende.
Yr. Noem die vijf groote eens op
A, 1- Leervryheid. 2. Tuchtverzuim 3. Avond-
maalontheiliging. 4. Verwerping van Gods
Woord. 5. Aanranding van het Koningschap
van den Heere Jezus.
Yr. Is er niet meer?
A. Wie de „Synodale" Reglementen onder
zoekt, vindt er nog veel meer schandelijks
maar deze vijf punten kan ieder gemakkelijk
zien.
Vr. Zeg eens kort, hoe slecht het „Synodaal"
Genootschap is:
A. Het is schuldig aan elk van de Tien Ge
boden.
Vr. kuntgy die vijf beschuldigingen]ook waar
maken
A. De bewijzen liggen voor het grypen.
Vr Wat is de leervrijheid?
A. Dat is de leugen evengoed mag gepredikt
als de waarheid.
Vr. Is dat zoo in die Hervormde Kerken,
die nog onder de Haagsche „Synode" zijn?
A. Al komt er een Godloochenaar of een
doodenzweerder, dan kan er nog niemand iets
tegen doen. Ja ook zelfs een aangevallen so
cialist als Ds. Bax, is or nog steeds ongedeerd.
Vr. Zijn er dan ongeloovige predikanten in
die Kerken?
A. Gereformeerde predikanten zijn er haast
niet. Heele of halve verloochenaars van Gods
Woord en waarheid veel meer dan de helft.
Vr. Hoe oordeelt God over dezulken
A. In Galaten 1 8 en 9 wordt gezegd, dat
wie een ander Evangelie brengtdan (Gods
Woord leert, vervloekt is.
Vr. En wat wordt van de menschen, die hen
gelooven
A. De menschen, die gelooven, wat van meer
dan duizend kansels door dezulken soms ge
predikt wordt, gaan voor eeuwig verloren.
Vr. Is dat wel waar?
A. In hun eigen gemeenten en in vacante
Kerken verwerpen deze predikers den Heere
Jezus als Zoon Gods of ten minste als eenigen
Zaligmaker. En Handelingen 4 12 zegt, dat
er geen ander is door Wien wy kunnen zalig
worden.
Vr. Mag iemand door stilzwijgen en dulden
daaraan meedoen?
A. Neenwant dan is hun verderf voor zijn
verantwoording.
Vr. Wat is tuchtverzuim?
A. Dat de Kerkelijke tucht niet wordt uitge -
oefend.
Vr. Moet dat zoo zijn
A. Denk maar aan Matthens 18: 15—18 en
1 Corinthe 5 13en 2 Johannes 10, 11.
Vr. Kan dat niet onder de Haagsche Synode
A. Haar Kerkelijke rechtbanken zijn zóó
samengesteld, dat geen predikant kan veroor
deeld worden, indien zijn ongeloovige ambtge-
nooten het niet willen.
Vr. Wat nog meer?
A. Haar wetten zijn zoo moeilijk, dat alleen
een zeer geleerd mensch er soms recht door
kan krijgen.
Vr. Ga voort.
A. Haar Besturen zorgen er wel voor, dat
er geen tucht geoefend wordtanders zouden
zij zeiven onder die tucht gaan komen.
Vr. Is er dan niet gecensureerd
A. In enkele plaatsen heeft men soms armen
en onwetenden durven censureeren, die zich
niet wisten te verzetten.
Vr. Kan er anders niet getuchtigd worden?
A. Jawel. Zoodra iemand aan Gods Woord
gehoorzaam is op kerkelijk gebied, zijn de „be
sturen" met tuchtigen by de hand tenzy zy
het voordeeliger vinden om het na te laten.
Vr. Waarom zijn dan eerst de „gescheidenen"
en later de „doleerenden" getuchtigd
A. Omdat zij Gods Woord hooger achtten
dan de zondige Haagsche „Synode".
Vr. Is dat ook in Gods oog censuur en af
zetting geweest?
A. Natuurlijk niet. De Schrift zegt„Een
vloek zonder oorzaak zal niet komen."
Vr. Hoe ontheiligt de Haagsche Synode" de
Sacramenten
A. Ten eerste laat zij toe, dat ongeloovige
predikanten de verzoening door het bloed des
Middelaars verloochenen en tóch Sacramenten
bedienen.
Vr. Ten tweede?
A. Ten tweede, heeft zij meermalen toege
laten dat zelfs de Naam Gods bij het doopen
wordt weggelaten en door anderen woorden
vervangen.
Vr. Verder?
A. Ook oefent zij geen leer-tucht op de Avond-
maalgangers.
Vr. Is er nog niet meer?
A. Er is nog veel meer; maar ik noem nu
alleen nog maar de toelating tot het Avond
maal.
Vr. Hoe is dan de „Synode" z.g. aanneming?
A. Indien iemand maar niet al te dom is,
moet hij z.g. aangenomen worden, ook al zegt
hy ronduit, dat hij niets van Gods Woord ge
looft.
Vr. Maar worden hem dan geen vragen
gedaan
A. Jawel, maar er staat bij of gij die gelooft
„in geest en hoofdzaak", en daaronder mag elk
bedoelen wat hij wil. De vragen zyn dus
enkel bedrog.
Vr. Welke schuld hebben dus in dit opzicht
deze Reglementen en „Besturen"?
A. Dat tienduizenden telkens Gods heilighe
den ontheiligen, en zich een oordeel eten en
drinken.
Vr. Wordt Gods Woord verworpen?
A. Dat is uit elk der drie vorige punten
gebleken. De wetten der „Synode" zeggen juist
het omgekeerde van den Bijbel.
Vr. Hoe denkt de Heere Jezus daarover?
A. Hij bestraft degenen, die Gods gebod krach
teloos gemaakt hebben door hunne inzettingen
("Marcus 7 12Jesaja 8 20, enz.)
Vr. Maar de vrijgemaakte Kerken hebben
toch ook een Kerkenorde en Reglementen