Belijdenis en School.
VARIA.
treden, eensdeels als leeraren, ouderlingen enz.
▼an gereformeerde kerken, andersdeels als be-
kleeders van eene zekere betrekking in het Ge
nootschap: „de Hervormde Kerk". In deze
laatste kwaliteit handelen zij overal en ten allen
tyde, als zy door den genootschapsband worden
gedwongen naast en met ongeloovigen van
allerlei gading op te treden. Dit wordt nu op
alle3 toegepastde prediking van modernen is
geen dienst des Woords, deze is er alleen, wan
neer een gereformeerd predikant optreedt, der
medernen Avondmaal heeft niets van een
sacrament, ook niet hun Doop, enz. waarby
natuurlek onzerzyd» de vraag rijstmaar
schryft dan nu ook de gereformeerde kerkeraad
zulke doopelingen in de registers der kerk in
Doch op deze en dergelyke moeielykheden
heeft ds. Bruna gerekend. Hij wil afzonderlij
ke registers voor hen, die alleen lid zijn van
het Genootschap, en afzonderlijke voor hen, die
de kenteekenen bezitten van lidmaten der kerk
te zyn. Nu is natuurlijk de vraag alweder-
om, of de besturen zoo iets zouden erkennen
en goedkeuren. Ds. Bruna zou liefst deze op
lossing der Kerkelijke kwestie zien geschieden,
dat het genootschap louter een administratief
lichaam werd en tot regeling der geloofszaken
de gelijk gezinden zich onderling mochten ver
staan. Dit denkbeeld is ook vroeger door dr.
Kuyper wel eens voorgesteld.
Maar de Heere geve ds. Bruna te verstaan,
dat wij met onze denkbeelden en wenschen
eigenlijk niets vermogen, en dat de Koning der
Kerk gehoorzaamheid eischt, dat volgen» Gods
Woord en onze gereformeerde Belijdenis er
geene gemeenschap magzijn tusschen Christus
en Belial en dat de kernspreuk der vaderen
ziende in hel gebod en blind in de toekomst, ook
nu nog d»n «enigen weg aanwijst, om door
God» genade uit het kerkelyk moeras en weder
om op de paden des rechts en des vredes te
komen.
Op schoone en liefderijke wijze wordt ds. Bruna
door dr. Kuyper weerlegd en onderricht.
By den eersten opslag schijnt de leer van
de dubbele kwaliteit, om het standpunt „Bruna"
nu zoo eens te noemen, o zoo schoon en een
middel ter geruststelling van menig gerefor
meerd gemoed, dat nog zit in de banden van
het Genootschap.
Maar hoe schoon ookhet blijkt eene fictie,
een fata morgana, een schoon zelfbedrog te zijn.
Dit wordt o. a. weder in de Heraut van 27
Dec. jl. aangetoond.
Ds. Bruna heeft verklaard, dat hij de zending
van Christus in zyn ambt verkregen heeft door
dea Kerkeraad van Christus kerk te Buurse,
die hem als zoodanig geroepen heeft, behalv»
dat die kerkeraad als bestuurslichaam der Her
vormde kerk, hem in die vereeniging h»eft aan
gesteld.
Hierop antwoord de Heraut o. m.
„Voorzoover ds. Bruna te Buurse beroepen
is, is hij alleen en eeniglijk als Genootschap»
predikant beroepen door het Bestuurscollege
van dat Genootschap, afdeeling Buurae.
Een ander officieel stuk, een anderen beroeps
brief heeft hij niet.
Met belangstelling volgen wij de gewenschte
verdere discussie Hulsebos.
11 Januari.
Den elfden Januari is het jui*fc tien jaren
geleden, dat het Gereformeerd kerkelyk Congres
te Amsterdam in Frascatie samenk wam onder
leiding van Dr. A. Kuyper, Jhr. Mr. A. F. de
Savornin Lohman en Dr. F. L Rutger».
Een getal van circa vijftienhonderd ambts
dragers en leden van gereformeerde Kerken
kwamen daar te samen op de persoonlijke ver
klaring, dat breken met de Synodale hierachie
eiachwas voor ieder, die Christus Koningschap
en Zyne Kerk wilde eeren.
De naaste gevolgen van dit congres waren,
dat alom in den lande etn groot aantal van
Kerken en gemeenteleden m»t de Synodale or
ganisatie van 1816 braken.
Vervolg Kerkn*s Heeren Loo" enz. moest tot
een volgend no. overstaan.
Het zij mij vergund mijnen arbeid voor deze
Kerkbode bij vernieuwing aan te vangen m»t
hartelijk dank te zeggen voor de bewijzen van
belangstelling, ontvangen bij de intrede van
het jaaralsmede, met het uitspreken ook van
de wenschen myns harten. Ze zijn en wor
den weer gegeven door de bede van Mozes
„Laat uw werk aan uwe knechten gezien wer-
d»n, en uwe heerlij kh»id over hunne kinderen.
En de liefelijkheid des Heeren, onzes Gods, zy
over ons; en bevestig Gij het werk onzer han
den over ons, ja, het werk onzer handen, be
vestig dat."
Het spreekt van z»lf, dat onze bede tot en
onze verwachting van God is. Door Gods ge
nade toch hebben wij van ons zei ven en van
alles buiten God, meer en meer, leeren afzien,
en op Hem leeren hopen.
Het „werk" Gods boezemt ons belang in,
h»t heeft ons hart, daarop is ons oog gericht,
en daarvan is onze verwachting. De arbeid
onder de zon, die buiten God om en, helaas,
zoo menigmaal tégen God en Zijn werk ingaat,
is van geringe of van veel minder dan geene
beteekenis.
God* werk moet aandachtig nagegaan, met
een geloovig oog bezien, met een waarachtig
hart bewonderd en met lof en dank aan God
begroet en beantwoord worden.
Gednriglijk en ook bij de intrede des jaars
moet het onze bede zijn daar bidden voor
danken gaat en tot danken leidt „Laat uw
werk aan uwe knechten gezien worden". Mozes
bad dit toen hy aan een keerpunt van het le
ven was gekomen, ja, toen hy op den drem
pel van het heilige land zijne voeten zette.
Het land der wreede slavernij en de lange,
bange woestynreis lag achter hem teen hy in
deze woorden bad, dat de Heere Zyne beloften
aan de vaderen en hunne kinderen gedaan, be
liefde te vervullen.
Niet slechts het beloofde land, maar ook het
leven met en voer God lag, zooals wij dat van
„den man Gods" verwachten kunnen, gewis
en zeker in deze zijne bede opgesloten.
De liefelijkheid, de gunst, de genade, de glan»
van de heiligheid des Heeren onzes Gods, zy
over ons, zie, ook dit en alzóó smeekte hy.
En als wij met onze kinderen door het ge
loof in de ruste, die er in en door den Midde
laar des Nieuwen Yerbondsis, mogen ingaan,
biyft er nog eene ruste aan het eind» van onze
reis, eene ruste in den hemel over. Het werk
God», dat daarop betrekking heeft en daartoe
onmisbaar is, te mogen „zien", moet, gelijk
bij Mozes, de oprechte, de eerste en de hoogste
begeerte onzer zielen zyn.
De man Gods wenscht het met al de knech
ten Gods, met allen die den Heere dienen, t»
mogen aanschouwen.
Geen wonder, want daarin wordt de heer
lijkheid Gods ten toon gespreid, het heil van
God gezien en genoten, de dienst van God
bevestigd en het lied des lofs als op de lippen
gelegd.
Als de Heere Zijn werk1 onder ons, in plaats
van om onzer zonden wil afbreekt, voort
zet »n bevestigt, dan is het weldam mogen
de jaren en de geslachten wegsterven.
Op de voortzetting van Zj'n werk, en niet
op ons blijven, meet al de nadruk worden
gelegd. Wij moeten voor het werk en de zaak
des Heeren en voor de geslachten, die ons
opvolgen, oog en hart hebben.
Mozes wenscht voor zich en degenen die met
hem den Heere dienen, het werk Gods te „zien",
maar het is, of hy voor de kinderen, die uit
hen geboren zyn en nog worden en hen op
volgen zullen, nog meer vraagt, als hij zegt
„En uwe heerlijkheid over hunne kinderen
Gewis, als de Heere de vervulling der belofte
schonk en Zijn werk bevestigde, dan zou, in
plaats van den toorn Gods, die de duizenden
wegmaaide, de heerlijkheid, de liefde en de
schoonheid Gods over hunne kinderen opgaan
en alzoo gezien worden. Evenmin als Mozes
de verbondsbelofte vergat, mogen wij haar ver
geten. Ons gebed moet overeenkomstig de be
loften en de geboden onzes Gods zyn. Het is
eene kapitale fout als wij het inrichten en op
zenden naar dien verborgen raad van God.
Daarnaar werkt de Heere, maar daarnaar kun
nen en mogen wij niet werkzaam zijn. Wij
leeren hem van achteren kennen, en moeten
hem dan aanbidden. Hoe diep verbeurd ook,
zonder er zelfs maar één uit te zonderen, is
het en moet het wezenLaat Uwe heerlijk
heid over de kinderen uwer knechten gezien
worden. Dat is bidden naar de woorden en over
eenkomstig de belofte Gods, die bijv. in Gen.
17 7 aldus luiden „En Ik zal mijn verbond
oprichten tusschen Mij en tusschen u, en tus
schen uw zaad na u in hunne geslachten, tot
een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God
en uwen zade na u."
De Heere heeft ook Mozes' bede verhoord;
immers, Zijn werk is door zyne knechten geziea,
nadat Mozes zelf slechts uit de verte het land,
den Vaderen beloofd, had mogen aanschouwen.
Toen de voorbidder weggenomen was, trok
het volk den Jordaan over, zag het weldra
de muren van Jericho ineenstorten en het
eene keninkrijkje voor en het andere na vallen
en den kinderen Israëls gegeven. Zy zagen
niet alleen het werk Zijner macht, liefde en
trouw, maar daarenboven was ook de heerlijk
heid des Heeren over dit zegevierend nage
slacht gekomenwant zy waren eene ver
schrikking Gods voor de volkeren geworden.
Nog meer. De liefelijkheid des Heeren, huns
Gods, dat is de glans zijner heiligheid, lag in
deze eerste dagen van hun ondertrouw op
hen. Zy stonden in, zjj streden en overwon
nen door het geloof.
God was kennelyk met henen zij leefden,
gelijk zoo menigmaal in de eerste dagen en
tijden geschiedde, voor en met den Heere.
Meer dan eens heeft de Heere hen dan oek
later aan deze eerste dagen, aan de dagen van
hun ondertrouw en liefde, herinnerd en daarop
gewezen.
Het werk van God was in die dagen het
werk hunner handen. Dat nu is heerlijk,
wanneer wjj, als Mozes, zeggen durven en zeg
gen kunnen Laat uw werk gezien worden, en
bevestig Gy het werk onzer handen over ons.
Zie, zoo behoort het-- Gods werk moet ons
werk en ons werk ook Gods werk zijn.
Het werk van den verbondsGod in ons
huis, in de Gemeente, in de plaats onzer in
woning, in ons dierbaar Vaderland en onder
de volkeren der wereld, moet ook ons werk zyn.
Het moge zoo zijn in dit jaar en in de jaren,
die het God believen zal ons nog te geven
Daarbij zy het ons voorrecht om bij het be
wustzijn, dat wij, als Mozes, Gods werk werken,
daarvan toch den zegen niet te verwachten,
maar er mee voorden Heere te komen, ootmoedig
en ernstig smeekend„Bevestig Gy het werk
onzer handen over ons, ja, het werk onzer
handen bevestig dat". Aan het volk dat nog
achter gebleven is, moeten wij denken, het be
arbeiden, en met het oog er op bidden „Laat
uw werk aan uwe knechten gezien worden."
Breng het, Heere, Heere, uit de woestijn in
het land der vrijheid, waar Gy het eene plaats
hebt aangewezen en waar het U dienen moet.
Maar ook de Kerken, die reeds aan de woe
stijn, waar, helaas, zoo vele kerken wegstier
ven, ontkomen mochten en in het land der
vryheid door 's Heeren macht en goedheid
kwamen, hebben behoefte aan de bedeBeves
tig Gy het werk onzer handen over ons, ja,
het werk onzer handen bevestig dat
Werkeloosheid, krachteloosheid, liefdeloosheid,
wantrouwen en gedeeldheid mogen wegsterven,
en de liefelijkheid des Heeren, onzes Gods,
over ons zijnEn de heerlijkheid Gods worde
gelegd op en alzoo gezien over onze kinderen
Littoolj.
IETS OVER ONZE KERKENORDENING I.
Art. 1 ek 2.
Nu voor een jaar de rubriek „Kerk" aan de
bekwame pen van Ds. Hulsebos is toever
trouwd, is de rubriek „Varia" in handen van
ondergeteekende overgegaan. Hy stelt zich
voor, daarin onder meer zoo eens een
en ander over onze Kerkenordening te bespre
ken. Niet zoozeer in aansluiting aan de his
torie, dan zou hij vreezen in de door hem juist
afgestane rechten van Ds. Hulsebos te treden
maar meer in verband met het heden bijvoor
beeld, met het oog op het Nederlandsch Her
vormd Kerkgenootschap.
Daartoe ditmaal een begin met Artikel 1 en 2.
Om goede orde in de gemeente Christi te
onderhouden, zyn daarin noodig deDiensten,
Samenkomsten, opzicht der Leer, Sacramen
ten en Ceremoniën, en Christelijke straf.
Waarvan hierna ordelijk zal gehandeld wor
den. De Diensten zijn vierderlei: der
Dienaren des Woords, der Doctoren, der Ou
derlingen, en der Diakenen".
Let al aanstomds hier op het uitgangspunt
Het uitgangspunt is blykbaar de plaatselijks
Kerk. Juist zooals Gods Woord telkens reke
ning houdt met de afzonderlijke gemeenten.
Zoo in de Handelingen der Apostelen zoo in
de afzonderlijke brieven van Paulus aan de af
zonderlijke gemeenten zoo in het spreken van
„de gemeente, die ten uwen huize is"zoo
in de zelfstandigheid der gemeenten, die zelfs
in Handelingen Ih niet aan een hooger Bestuur
onderworpen zyn; maar in onderlinge samen
komst het samen uitmaken.
In het Genootschap, dat sinds 1816 de Gere
formeerde Kerken omkneld en bedorven heeft,