Belijdenis en Scliool. Hulsebos. Officieel© berichten. noemeiyke schade zij aan ons volk, aan de eertijds zoo bloeiende kerken heeft toegebracht. En wat zal het einde nog zijn. Maar bij dit alles zij onze toondiepe verootmoediging over ons zelvcn. Hoewel uitgeleid door Gods goed heid wij en onze vaderen staan mede schuldig Voor dit nummer moeten wy het hierby laten. Vervolg rubriek „Kerk" uit no. 51. Indien dit nu door Dr. Hoedemaker bedoeld werd, dan gingen wij geheel mede, maar hy be doelt dit niet. Immers hy zegt in het boven aangehaalde dat de algemeene christelijke kerk indo XVIe eeuwvan zielverdervende, God ont- eerende dwalingen gezuiverd is. Nu is dit on mogelijk van de onzichtbare kerk te zeggen. Daarin kunnen geene dwalingen zyn. De schepping Gods is volmaakt. Wat uit God ge boren is, zondigt niet, en alle zonden van Gods kinderen en alle gebreken van de zichtbare kerk of kerken behooren niet tot het wezen van de onzichtbare kerk, maar gaan tegen haar in. Het is hier al weer mede als met den enkelen persoon. Indien iemand door Gods geest is wedergeboren, dat is het nieuwe leven in hem zondeloos. Er is geen afwijking mo gelijk, want het is vol des H. Geestes, en hoe benauwd iemand onder zijne zonde moge zijn, dit zyn juist de oogenblikken van verkwik king, als hij schuldbelijdend voor zyn God neder- vallend zegt„Heere bij al mijne ongerechtig heid weet gij dat ik toch bij en met de zonde niet meer leven kan. Ik doe het kwade nu niet meer. maar de zonde, die in my woont!" Hy gevoelt in zulk een oogenblik dat de zonde niet meer in hem heerscht, maar dat hij in zyn eigenlijk geestelijk bestaan voor God als zijnde een tempel des H. Geestes vrij van zonden is. Zoo is het ook met de onzichtbare kerk. Deze kan dus nooit gereformeerd wor den, maar is dan ook niet ten tyde van de Hervorming gereformeerd. Het is dus dui- deiyk dat Dr. Hoedemaker met die alge meene christelijke kerkde zichtbare ge stalte bedoeld,maar dan mag hij ook niet spreken van eeneplaatselijke openbaring (dat is de fictie) maar van eene plaatselijke verdeeling. En hieruit volgt nu onze verschillende beschouwing over plaatselyke toestanden. Wij willen dit eens zien ten opzichte van de zoo dikwerf genoem de collecte voor de Biligemeenten. Dit zyn een drietal gemeenten, die dood arm zijn en nu gesteund worden door vele orthodoxen en mo dernen. Onder de laatsten zien wy Prof. Dr. v. Manen, en anderen, modernen van onver- dachten bloede, die in Leiden een heele bewe ging op touw hebben gezet om voor een ortho doxen predikant een modernen te beroepen. Mannen, die hun arbeid en kostbaren tyd na- tuurlyk niet aan de Biltgemeenten geven zou den, indien zy niet overtuigd waren, dat althans èén van de drie gemeenten een modern pre dikant ontvangt. Mogen wij nu voor die ge meente collecteeren. Volgens het standpunt van Dr. H. mogen wij niet alleen, maar moeten wij het doen. Die drie gemeenten zyn immers deelen van het geheel! En nu moge er een modern predikant komen, er zal toch zeker wel een bybel op den kansel blijven liggen ook staat volgens hem die predikant in 't ambt, en de sarcamenten worden er toch bediend. Maar volgens ons standpunt mag men niet collec teeren. Indien de komst van een predikant, menschelijker wyze gesproken, zeker is en de ouderlingen dus ook denzelfden geest ademen, dan is die kerk volgens ons geen kerk, geene plaatselijke openbaring van Het lichaam van Christus, dan is zy, omdat, zy tegen Christus ingaat, eene openbaring van de anti-Christelij ke macht. En het is wel degelyk volgens art. 28 onzer gereformeerde belydenis; het ambt der geloovigen zich af te scheiden van degenen die niet van de ware kerke zijn en zich te voe gen tot de vergadering der geloovigen. Welzalig, die niet zit in het gestoelte der spotters! En wat is eene moderne prediking anders dan het spotten met Jezus koningschap. Ook het hoe ren uit ydele nieuwsgierigheid moet afgekeurd. Die in het gezelschap van Datham en Abiram verkeeren, die opstonden tegen het wettig ge zag, door God besteld, dat is die verkeeren in de vergadering van hen die rebelleeren tegen Je zus' koningschap, hebben het zichzelven te wij ten, als zij met Datham en Abiram door het oordeel Gods getroffen worden. Zoo zien wij hoe uit tweederlei beginsel ook tweederlei praktijk voortvloeit. Wij willen de volgende week zien of onze beschouwing van de plaat selijke openbaring (niet verdeeling; de kerke Christi recht is naar de Schrift en op welke wyze de band is gelegd, waarmede de kerken onder elkander verbonden zijn. (Slot volgt). Het proces vaai Oud-Beierland. Dit proces is en wordt nog te Dordt behan deld. De advocaten hebben al gepleit, het Open haar Ministerie der rechtbank heeft reeds zijne conclusie genomen, en weldra z<j! de uitspraak volgen. Het gaat over de kerkcgoederen. Ds. Wijd- oogen, die ook te Oud-Vosmeer en te Melis- kerke, in Zeeland, als leeraar werkzaam was, nam, toen hij met een gedeelte van den ker- keraad en een gedeelte van de gemeente te Oud-Beierland, zich van de Geref. Kerken afscheidde en by den kerken groep van de heeren van Lingen-Wisse zich aansloot, deze goederen mede. Daartoe nu betwistten zy, die by de Geref. Kerken bleven, Ds. Wydoogen en hun, die met hem gingen, het recht. De advocaten der beide partyen hebben reeds gepleit en de conclusie daarop door het Open- baarMinisterie genomen, is in het nadeel van Ds. Wijdoogen en de zijnen. Wy lazen daaromtrent: „Het O. M. bijjde Arrondissemeritsrechtbank te Dordrecht heeft bij monde van den officier van justitie, Jhr. Mr. L. H. N. G. F. Bosch Yan Rosenthal, conclusie genomen in de zaak: De Gereformeerde Kerk te Oud-Beierland A., contra den zich noemenden Kerkeraad der Christeiyke Gereformeerde gemeente, aldaar. (Ds. Wijdoogen c. s.) Na eene belangryke rede concludeerde het O. M. tot toewijzing van de vordering van eische- res, (de Gereformeerde Kerk te Oud-Beierland A.) en tot Yeroordeeling van de gedaagde (Ds. Wijdoogen c. s.) in de kosten van het geding. Het vonnis in deze zaak zal gewezen wor den den 13 Januari 1897." Nu eenmaal zoo liep, als het geloopen is, zyn wij blyde met deze conclusie. Indien het vonnis geslagen wordt, gelyk te verwachten is, d. i. overeenkomstig de conclu sie, dan is, althans voor deze rechtbank, de rechtszekerheid onzer kerkelyke goederen ge bleken. Wij voor ons twijfelden aan die rechts zekerheid, ook na de intrekking van het regle ment van 1869 en de Vereeniging van 1892, niet. Maar zy, die daaraan weieens twijfelden, zullen door dit procel; wellicht van dien twy- fel verlost worden. Ook verblijdt het my, dat, vóór de conclusie genomen is door het Openbaar Ministerie, door den advocaat der Gereformeerde Kerk de be wering van den advocaat zijner tegenpartij weer sproken is, de bewering namelyk, dat door de Gereformeerde Kerk niet was voldaan aan de wet van 18*5, d. i. aan do wet op de Vereeni- gingen, en dat zy dus geene rechtspersooniyk- heid had. Dit weersprak hij door te betoogen, dat de wet van 1853 voor do Kerkgenootschappen niets te maken heeft met de wet van 1855 (met de wet op de Yereenigingen dus,) gelijk door den vader der wet, minister Donker Curtius, tot tweemalen toe is geconstateerd. Zóó is het als gij voor Kerkgenootschap, wat hun terminologie is, slechts onze uitdruk king, d. i. Kerkin de plaats stelt. Yereenigingen zijn door de menschen, en de Kerken door den Heere in het leven geroepen. Als Vereeniging uit en door de menschen, voorgesteld te worden en het te winnen, laten wij aan den advocaat van Ds. Wydoogen c. s. over. Als Kerken moeten wij naar de wet van 1853 zooals geschiedde voorgesteld worden en het winnen. Dat de goederen aan de plaatselijke Kerk be hooren is zeker, maar het was en is hier, de vraagwie maken de plaatselijke Kerk uit, te wier name deze goederen staan en aan wie ze dus rechtens toebehooren? Zij stonden op naam, vergeet dat niet, Yan de Gereformeerde Kerk te Oud-Beierland. Op dien naam stonden zij met toestemming en goedkeuring van Ds. Wijdoogen en dèn ker keraad aldaar. De kerkeraad toch heeft dooronderteekening medegewerkt tot en toegestemd in de ophef fing van het reglement van 1869, en is daar enboven met de Vereeniging van 1892 mee gegaan. Van die Kerk hebben zy zich afgescheiden gewis, zonder grond in het Woerd van God en van de belijdenis der Ger. Kerken. Maar nog meer: zij zijn tot het nieuwe Genootschap door de heeren van Lingen en Wisse in het leven geroepen, toegetreden. In der waarheid, het is, zooals de advocaat der Geref. Kerk het zeide, toen hy sprak „Het besluit (van Ds. Wydoogen c.s.) strekte, om terug te keeren tot de Christeiyke Gerefor meerde Kerk, maar dat is eene onmogelijkheid geweest, want dit kerkgenootschap is te Am sterdam opgeheven. Men is dan ook niet te ruggekeerd tot de Chr. Geref. Kerk, maar men heeft zich aangesloten bij een nieuw kerkge nootschap, opgericht 3 Januari 1893 te 'sGra- yenhage." Met alle stemmen nam in 1891 de kerkeraad van de Christelyke, Gereformeerde gemeente te Middelburg, L. D., het voorstel aan om, zoo mogelijk, door de Classis en de Prov. Synode, op de Generale Synode te Leeuwarden te bren gen, het dringend verzoek, om, afgedacht van de Vereeniging, het reglement van 1869 op te heffen. Dit verzoek is op deze Synode ge bracht en ook door haar aangenomen. Daarvan is dientengevolge aan de Regeering kennis gegeven, en deze heeft er zich by neer gelegd. Sinds dien tyd bestond dat Genootschap (want een Genootschap was het krachtens dat regle ment) in Nederland airs niet meer. Daarom kon men dan ook tot dat Genoot schap niet wederkeeren. Een nieuwdergelijk Genootschap kon men oprichtenj; en ach, men heeft den treurigen moed gehad, het te doen, het te doen, n;i het éérst by onderteekening want dat deden destijds alle kerkeraden, behalve Waddingsveen voor kerken, die alleen naar de Dordtsche Kerkenordening leven, te heb ben ingeruild. Hoe is het mogeiyk. dat zoo velen, die eerst met ons gejubeld hebben, over de opheffing van het reglement, over het al leenlijk leven naar de kerkenorde en over het weer optreden, niet als een genootschap, maar als Kerken Christi, nu geen oog hebben voor en geen smart «ver dat wederoprichten van het met dank aan God gevallen Genootschap. Doch dat de kerkegoederen, te Oud-Beierland, die op naam staan der Gereformeerde Kerk aldaar, door mannen, die zich van haar afscheid den en tot een nieuw Genootschap toetraden, niet kunnen en mogen meegenomen worden, terwijl de Gereformeerde Kerk er was en bleef, is blykbaar den rechter duidelijk. Het spreekt van zelf, dat dit ons niet ver wondert. Het ligt dunkt ons, voor de hand. Maar nu is er nog een ander, een zedelijk recht. Ook naar dat zedelijk recht hebben even wel Ds. Wijdoogen c. s. niet gehandeld. Had den zy dit gedaan dan zouden zij bij hun heen gaan, tot hen, die bleven, hebben gezegdDaar de kerkegoederen van ons samen waren, wil len wy ze ook niet alleen hebben, maar ze met u, naar verhouding van het getal, deelen. Zoo hadden ook Ds. Wessels c. s. te Zierikzee kunnen en moeten doen. Doch zoo deden zij niet. Ze gingen heen, ze scheidden zich af van de Ger. Kerk, werden een nieuw genootschap en namen alles mee. Wanneer meegenomen wordt, hetgeen uwe Kerk toekomt, dan moogt gij als kerkeraad dat zoo maar niet lijdelijk aanzien. Geldt het uw persoonlyk eigendom dan is het wat anders, dan moet gij hetjzelf weten wat u te doen staat. Maar, wanneer het juridisch recht verkregen is, zou het ons verheugen, indien naar het zedelijk recht gehandeld en het toekomend deel aangeboden werd, door de Ger. Kerk te Oud-Beierland aan Ds. Wydoogen c. s. Zooals gij wilt, dat u de menschen doen, doet gy hun ook alzoo. Littqou. I Diaconaal Hulpbetoon. Geref. Kerk Middelburg (G). Na dt toespraak van Ds. J. v. d. Velden werd door een br. Diaken ten Gedicht voor gedragen, getiteld de Barmhartige Samaritaan, waarna een br. Ouderling de volgende toe spraak hield, waarin hij wees op een schijnbare tegenstrijdigheid. Aan de eene zijde onderwijst ons de Schrift, dat de eenige, uitsluitende voorwaarde om zalig te worden is: het geloof. Zie o. a. het antwoord van Paulus aan den stokbewaarder, en de uit spraak van den Zaligmaker: Wie gelooft zal hebben en gedeopt zal zijn, zal zalig worden. Aan de andere zijde vinden we tal van plaatsen, waar het verrichten van (*ods werk, door de verzekering gevolgd wordt: Die den wil mijns Vaders doei, zal ingaan in het Keninkrijk der hemelen. In den dag des oordeels zal gezegd worden tot hen, die aan de rechterhand des

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1897 | | pagina 2