5e Jaargang.
VRIJDAG 16 OCTOBER 1S96.
No. 42.
Ds. J. HULSEBOS, Ds. J. H. FERINGA
en Ds. A. LITTOOIJ.
Uit (le Heilige Schrift.
Belijdenis en School.
^VEEKBLAD GEWIJD AAN DE BELANGEN DER pEREFORMEERDE j^ERKEN
in Zeeland, JNfooRD-pRABANT en j^imburg.
)-Bi
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze Koning; Hij zal ons
behouden.
Jesaja 3322
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeide Heeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des llee-
ren? Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen.
1 Sam. 1522
Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. L E CO IN T R E
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentiën enz., gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den
Uitgever te zenden.
OEFENING OVER HET GELOOF.
IX.
(Slot.)
5. Dat is een blyke van het geloof, indien
gij hongert en dorst naar Christus. Waar gaat
uw honger en dorst naar uit? Hongert gij
wel naar Jezus? Als gij lichamelijk brood eet,
denkt gij dan wel: och had ik dat smakelijke
hemelscne brood? Mocht ik maar 't minste
stukje van Jezus hebben? Zit gij met Jezus
wel aan tafel, als gij aan tafel zit? Eet uwe
ziele wel, als uw lichaam eet? O! Het is el
lendig, dat de mensch naar Jezus niet hongert,
dezulken hebben geen leven in zich zeiven.
Joh. O Vrienden! kondt gij eens eten van
dat Brood des Levens, dat uit den hemel neder
gedaald is en van dat Paaschlam, dat ge
slacht is van de grondlegging der wereld tot
eene spijze voor hongerige zondaren. Ik vrees,
dat er velen zijn, die eene begeerte naar Hem
hebben, welke Salomo noemtde begeerte van
eenen luiaard, die hem zal dooden. Ei! dorst
toch naar JezusEn zoo gij Hem krijgt, drinkt
zooveel u lust van de wateren des levens.
Och! laagt gij eens aan die wateren, die van
onder den troon vlieten. Ik wensch u allen,
die hemelsche fonteine toe. Wildet gij wel,
dat de wateren der genade eens eene inbreuk
deden op uwe ziele en dat die doorbreker eens
aan uw hart kwam Wildet gij wel, dat die
held, die sterker is dan al de helden Davids,
die doorbraken door het leger der Filistijnen en
Hem water haalde uit Betlehems Bornput, ik
meen, dat de Heere Jezus eens doorbrak door
het leger van uwe zondige gedachten en van
Satans aanvallen, en u eens water gaf uit den
hemelschen Bornput?
6. Hieraan kunt gij weten, of gij gelooft.
Zoo gij genegenheid hebt tot Christus. Waar
gaat toch uwe genegenheid heen? Naar de
wereld of naar Jezus? Kan al, wat in Chris
tus is, wel een eenigen wensch en genegen
heid in uw hart tot Hem verwekken? Kunt
gij zeggenmijne genegenheid is tot Hem
7. Hieraan kunt gij weten of gij gelooft.
Indien gij u overgeeft aan Jezus en u op Hem
werpt. Is er wel dat werpen van uwe ziel op
Christus, om van Hem geheiligd, gereinigd en
gezaligd te worden Zyt gij nog wel van uwe
onreinheid gewasschen? Daar zijn er velen,
die meenen, dat zij al tot Christus zijn geko
men en die gedachten zijn oorzaak, dat zy
verre van Hem afblijven. Openb. 3. Arme
zondaren, gij kunt u niet overgeven en zeggen:
Jer. 3 22. Ziet hier zijn wijwij komen tot
n, want gij zijt de Heere onze God. Gij zijt onze
Heiland en Verlosser. Vriendenbij wien zyt
gij Bij Christus of bij den duivel? Zijt gij
bij den Satan, eiblijf toch niet bij hemEi
kom van den Libanon van den duivel en van
de wereld af, van den top van Amana, van de
woning der leeuwinnen, van de bergen der
luipaarden. Ei ziele! kom tot Christus van de
dolingen en zwervingen, val op zijne borst
met Johannes. Dat velen niet vorderen is,
dat zy niet recht onder den appelboom geko
men zijn en dat de wonderboom niet recht
boven hen gerezen en opgeschoten isdaarvan
daan is het, dat velen altijd in één doen en in
dezelfde gestalte blyven. Zy zien hunne ver
doemelijkheid en blijven daarin, zij zitten en
durven zich niet tot Christus begeven. O Gij
moet met al uwe onreinheden en al uwe me-
laatschheden tot Jezus komen. Zooals gy zijt,
moet gy overkomen en u op zijne schouderen
werpen.
8, Hieraan kunt gij weten, of gij gelooft,
indien gij Jezus niet alleen aangenomen hebt
als Zaligmaker, maar ook als Koning. Hebt
gy Hem ingehuldigd als Koning om te heerschen
over uwe lusten? Hebt gy gezegd: Ei Jezus-
lief! bezit mijn harte en houd dat rijk voor
eeuwig in, enz. (Gelijk wij zingen in een van
de liederen van onzen -laatst afgestorven ieer-
aar) (namelijk J. v. Lodesteijn. H.) Och! dat
wy maar met het hart zongen, als wij het
zingen Hebt gij wel geroepen Och Heere
Jezus, kom in mijn harte! Och, dat de eeuwige
deuren zich verheffen, opdat de Koning der
eere inga! psalm 24. Zegt nog niet: Wijk van
mij Lucas 8. Vertrek van de landpalen myner
ziele, als eens de Gadarenen zeiden, die wil
den, dat Hij van hunne landpalen vertrokken
zou. Vrienden! ik wensch u toe, dat gy van
avond eens zulk eenen Koning moogt krijgen
in uw slecht hutje en in uw vuil harte. O
het is geen versierde kamer, maar een onge-
sierd harte, daar Jezus in komt. Wat waart
gy gelukkig, als deze Koning daarin kwam
wonen en dat Hij het versierde, want daar Hij
komt, daar brengt Hij sieraad mede. Roept
tot HemGij zone Davids, ontferm u over
mij. Koning Jezusheerseh over mijnen wil,
over mynen zin, over al mijne lusten en breng
Gij mij tot den Vader. Wildet gij niet de
sleutels van uw hart presenteeren aan zijne
regeering, gelijk de steden, die overwonnen
zijn, aan hunne overwinnaars doen? Waart
gij door zijne pijlen getroffen, al waart gij tot
nog toe een hater van Hem geweest, gij zoudt
zeggenGij hebt het gewonnen, gij hebt het
gewonnenZiedaarHeere Jezusis het
gouvernement van mijn hart, ik geef het u
over. Hebt gy uwe hand aan dezen Koning
gegeven en gezegd, dat gy Hem stipt zult
dienen? Wilt gy Hem in duistere wegen en
in benauwende omstandigheden volgen, volgens
Jesaja 50. Die in de duisternis wandelt en
geen licht ziet, dat hij betrouwe op den naam
des Heeren en steune op zijnen God
9. Hieraan kunt gij weten, of gij het geloof
hebt; zoo gij wel eens tot eene heilige sluit
reden zijt gekomen. O dat is de oorzaak van
vele ongestalten, dat wy niet komen tot eene
sluitredenof wij zyn van Jezus of van den
Satan. Een derde is er toch niet. En daarom,
ei maak eens eene sluitrede. Jezus wil ellen-
digen, verdoemden zalig maken. Enacht gy u
niet ellendig, dat gy van noode hebt ge
zaligd te worden en dat gy het leven des
Geestes behoeft? Zegt dan ik ben zoo een,
dus
O! waart gy een wormpje, een hondeke,
zoo behoordet gij ook tot de huishouding van
Jezus, ja, al kroopt gy maar onder de tafel van
dezen koning. O. Begeer naar de kruimpjes,
ga daartoe onder de tafel liggen, om die op te
rapen. En vrienden wilt gy uwe ziel niet
verliezen, zoo onderzoekt toch, of gij wel be
geert naar Jezus en naar het geloof in Hem.
En zoo er hier zijn, die verzekerd zyn van
hun geloof, hoe gelukkig zijt gij wast op in
het geloof, verheugt en verblydt u deswegens
Vertegenwoordigt u door het geloofsoog den
onzienlijke. En daar komt eerlang Yoor u een
dag, dat gij niet door het geloof zult leven
maar door aanschouwen en wanneer gij zult
genieten het einde des geloofs, de zaligheid der
ziele.
Ik wensch u allen dezen witten keursteen
en dien nieuwen naam daarop, dien niemand
kent dan die hem ontvangt en dat gylieden de
vruchten van dit geloof moogt in uw harte
vinden en gij eens moogt weten, wat het is
in God en in Jezus te gelooven. Amen.
Aan daarin belangstellenden wordt medege
deeld, dat deze oefening, afzonderlyk gedrukt,
met korte voorrede, daaraan toegevoegd, ver-
krygbaar is bij den Uitgever van dit blad tegen
15 cents per exemplaar.
Nauwelyks is de Synode voorby, waar het
niet onduideiyk uitkwam, dat sommige broe
deren wat te hard van stapel waren geloopen
en dat daardoor naar het gemeenschappelyk
oordeel noodeloos onrust was gewekt, of eene
andere quaestie, waarin o. i. de broederen, die
als aanklagers optreden principieel gelijk hebben,
doch waarin zij ook tot onzen spyt wel wat
te hard vanstapel loopen.
Als hier, zooals wy meenen, van schuld
sprake kan zyn, dan moet ze gezocht worden
by den broeder, die het eerst als aanklager
optrad. Te meer, omdat de broederen, die er
daarna over schreven, niet op de hoogte konden
zijn, zooals hij.
Naar het ons voorkomt, schreven de andere
broederen over de zaak in quaestie in het
vertrouwen, dat de zaak goed in het licht ge
steld is. Daaraan nu hapert, naar wy zeker
meenen te weten, nog al een en ander. Gewis,
is dat jammer. Immers hun, die men publiek
aanklaagt, behoort men wel in de eerste plaats
alle recht te laten wedervaren, door de zaak,
die men bespreken gaat, in haar volle licht te
laten zien.
Onze broeder S^. schreef er na de „Hollan
der" en met critiek over in Hollands Kerkblad,
en wel als volgt