VRIJDAG 25 SEPTE31BER 1896. jv eekblad gewijd aan de belangen der pereformeerde jk.erken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, Ds. J. HULSEBOS, Ds. J. H. FERINGA en Ds. A. LITTOOIJ. Uit de Heilige Schrift. K E R K. RAPPORT 5e Jaargang No. 39. Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Hij zal ons behouden. Jesaja 3322 ONDER REDACTIE VAN Doch Samuel zei de Heeft de IIEERE lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als aan liet gehoorzamen van de stem des Hee- ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen 1 Sam. 15 22 Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE CO INT RE MIDDELBURG. Berichten, AdverteAtiën enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den Uitgever te zenden. OEFENING OVER HET GELOOF. VI. De verzekerdheid des geloofs is noodig tot voortzetting der heiligmaking en vordering in dezelve, alsook in de praktijk der godzaligheid. En wel om deze redenen. 1. Wanneer de mensch zeker is van zijn geloof, dan weet hij, dat al wat hij doet Gode welbehagelijk is. Doch is hij niet verzekerd, dan zegt hijAl wat ik doe baat mij niet metal. Eet ik, drink ik, gebruik ik genade middelen, ik kan Gode niet behagen, want ik doe het niet in het geloof en daarom doet het alles geen nut, omdat het met het geloof niet gemengd is. Hebr. 11:6. Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. 2. Dan kan hij satans aanvallen beter we- derstaan, maar, als de ziel niet weet, dat zij geloof bezit, dan krijgt de satan veel voordeel op haar, dan is de ziel als eene stad zonder muur, die openligt voor de aanvallende vijan den, want het geloot' is de muur der ziel. Wanneer satan dan zegtgij zijt geen kind van God, gy zult verloren gaan, zoo gelooft dat de ziel, zij laat de handen slap hangen en wordt moedeloos. 3. Wanneer de mensch zeker is van zijn geloof, dan is hij: 1 Cor. 15 58, standvastig, onbewegelijk en overvloedig in het werk des Heeren, als die weet, dat zijn arbeid niet ijdel zal zijn in den Heere. Doch, als men niet weet, dat men gelooft, dan is hetik zal toch ijdelijk arbeiden, of ik al veel bid en middelen gebruik, ik zal nog eens omkomen, waarom zal ik te vergeefs arbeiden. Job. 9 26. Wat ik doe, mijne dicaasheid zal van mij niet afkee- ren, en daarom is het te vergeefs op God te hopen. En daarop volgt dan het nalaten der middelen maar, die verzekerd zijn van hun geloof, die verkrijgen een onbeweeglijk koninkrijk, waar door zij de genade vasthouden. Hebr. 12. Zij zeggen nu wil ik gedurig waken aan Gods poorten, en waarnemen de posten van zijne deuren. Spreuken 8 34. Nu wil ik hoorsn, wat God spreken zal Ps. 85. Het is zulk een goede Heere, ik wil Hem dienen, ik wil mijne ooren laten doorboren aan de posten van zijne deuren. Hij zegt in mijn hart: Wees verze kerd, gelijk tot Cornelius: Hand. 10 4. Al uwe gebeden en aalmoezen zijn voor mij op geklommen: Hij spreekt in mijn hart van vrede. Psalm 85 9. Indien eengeloovige deze verzekerdheid van zijn geloof niet verkrijgt, zoo moet hij zich wachten voor twee dingen. 1. Hij moet zich wachten voor zorgeloosheid. Zou het niet onbetamelijk zijn, wanneer een kind tot den vader zeideIk' wil hebben, dat gij mij zegt, dat gij mijn vader zijt, anders wil ik u niet dienen. Zoo is het ook, wanneer iemand zeide: ik wil God niet dienen, of ik wil eerst weten, dat Hy mijn Vader is, zou dat niet onbetamelijk wezen. De Heere zegt: Ben ik een Vader, waar is mijne eere, en ben ik een Heere, waar is mijne vreeze? 2. Hij moet zich wachten van te wanhopen. Hij moet den moed niet laten zakken, hij moet het niet opgeven en zeggen: ik heb lang ge noeg gewacht, God hoort mij niet en daarom is het al te vergeefs, ik zal goddeloos zijn en bly ven. Maar zoo iemand moet in de plichten blijven en op God wachten in den weg der gerechtig heid, gelijk de Kerk deed: Jesaia 26 8. Be lieft God u de verzekerdheid nog niet te geven, eiwees tevreden, denkhet is het wezen des geloofs niet, maar het welwezen. God heeft heilige redenen, waarom Hij u niet doet zien en weten, dat gij gelooft. Hy verbergt dat goed, opdat gij er meer naar zoeken zoudt en begeeren, evenals een vader of moeder, die een kind wat laten zien en het dan nog niet geven, maar de hand omhoog houden, opdat het kind te meer trekken en be geeren zou. Zoo deed de Heere Jezns aan de Cananeesche vrouw. Hii noemde haar een hondeke, opdat zij te meer zoude aanhouden. Als eene hovenier vertoonde Hij zichzeiven aan Maria en als een spooksel aan de discipe len, opdat hun verlangen en behoefte te meer zou spreken. O. Indien de ziele dagelijks de zekerheid haars geloofs wist, zij heeft dan vaak nog niet die volle achting en eerbied voor Jezus en het geloof. Hozea 5 15 zegt God Ik zal henengaan en keeren weder tot mijn plaats, totdat zij zichzeiven sehuldig kennen, en zij mijn aangezicht zoeken; als hun bange zal zijn, zuUen zij mij vroeg zoeken. O! de ziele heeft Jezus lang laten kloppen met de Bruid, Hooglied 5, zonder Hem in te laten, maar zij trok haar vuil aangezicht terug en dan gaat Jezus heen en verbergt zich, op dat de ziel aan het zoeken en begeeren zou komen. Ja, de Heere verbergt dat goed, opdat de ziele zou leeren hangen aan Christus en niet aan de volle verzekerdheid des geloofs, want die is minder dan Christus. Zy is maar een schetsje van het licht en een straaltje van de zon, maar de zon is Christus zelve. Daarom geeft de Heere het niet, opdat men zijne ver zekering niet tot zijnen Christus zou maken. in zake de Zending. II. 4. Tot wie men zendt? Volgt alzoo uit de Souvereiniteit Gods, dat zijne eere het hoogste einde der Zending moet zijndat niemand zenden kan, dan door God gemachtigd; en dat te zenden is door personen, ambtelijk van Godswege daartoe aangewezen er volgt evenzoo uit, dat de keuze, tot, wie men zenden zal, naar Gods Woord te bepalen is. Wie door de Zending tot geloof en bekeering zullen komen, hangt aan zijne vrijmachtige verkiezing. De uitnemendste Zending is vol strekt onmachtig, om èèn eenigen Jood, Heiden of Mohammedaan ten leven te brengen. Leven in den dood geeft alleen God zelf door Zijnen Heiligen Geest, en aan wien Hij het geeft hangt niet af van onzen ijver, maar eeniglijk van Zynen Raad. Alle Zending kan ter behou denis dan ook alleen slagen, als God de Heere de deur des harten opent. Toch mag dit nim mer verleiden, om de Zending te beperken, overmits ook zij te werken heeft, niet naar Gods verborgen, maar naar zyn geopenbaarden wil. Slechts in zooverre mag hier de belijdenis der uitverkiezing heerschen, dat zy ons ver- vuile met de diepste afhankelijkheid, en ander zijds dat, de liefde voor de uitverkorenen, die thans nog schuilen, ons te volijveriger in dezen dienst werkzaam doe zyn. De hierin werkende liefde richt zich echter niet uitsluitend op de verkorenen, maar evenzoo van mensch op mensch, en alzoo van de Kerk van menschen op het menschelijk geslacht. Reeds moet dit, omdat de zending ook uitgaat om aan wie zich ver hardt alle onschuld te benemenmaar het moet ook, omdat het rijk der genade, naar onze Gereformeerde Belijdenis, ingericht is op het rijk der- natuur en met de schepping en de scheppingsordinantiën rekent. Even als het werk van den Heiligen Geest niet los staat naast het werk van den Zoon, zoo ook ligt het werk van den Zoon ingevlochten in het scheppingswerk des Vaders. Alle drie zijn door- eengestrengeld. Diensvolgens moet ook liefde voor den mensch als mensch, en zoo ook onze aanhoorigheid tot het menschelijk geslacht dringen, in overeenstemming met den last, om uit te gaan, „tot alle creatuur." In de uitverkorenen wordt de wereld behouden. God heeft in de uitverkoren de wereld liefgehad. Christus is een Zaligmaker der wereld. En het einde moet zijn, dat de wereld behoude worde. Natuurlijk niet in alle individuen, maar als wondere organische schepping Gods. Juist die band tusschen natuur en genade maakt intusschen, dat niet alle creatuur ons even byzonder is aangewezen, nu onder Gods bestel eene bevolking van bij de dertig milli- oenen aan ons volk in koloniaal bezit is toe vertrouwd. Vanzelf ligt de roeping onzer Kerken allereerst in Oost- en in West-Indie. Maar ook op dat terrein is niet elke groep menschen even belangrijk. Eene zending in het hart van Borneo zou minder inwerken op heel onze koloniale bevolking, dan een zending op Java. Hoe meer op het middenpunt van onze koloniën gewerkt worde, hoe krachtiger onze invloed zal zijn. Ook dit nu is onder Gods bestel alzoo. Hij heeft die natiën over de eilanden van den archipel verdeeld, en de eene natie meer achteraf, de andere, meer in vloedrijk, op den voorgrond geplaatst. De aanwijzing voor onze Kerken is daarom onge twijfeld om haar hoofdkracht op het hoofdvolk te richten. Dat richten moet echter zóó toegaan, dat we wel de personen zoeken, maar in het volks verband, waarin ze door God geplaatst zyn. Jezus gebood ook, dat de apostelen, en na hen de Kerken, de volken onderwijzen zouden. Eerst was zijne eigene prediking niet juist tot eiken Joodschen man of vrouw in die dagen, maar tot het volk der Joden uitgegaan, en in Matth. 28 geeft hij den last, dat men ook buiten Israël de volken zal zoeken. Paulus gaat dan ook niet tt Athene eiken Griek thuis opzoeken, maar wendt zich tot het volk op den Areopagus.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1896 | | pagina 1