Weekblad gewijd aan de belangen der Pereformeerde J^erken
in ^Zeeland, ]\fooRD-]3rabant en J_h
VRIJDAG 21 MAART 1S9(>.
No. 13.
ylmburg.
Ds. J. HULSEBOS, Ds. J. H. FE RING A
en Ds. A. LITTOOIJ.
Uit de H. Schrift.
Belijdenis en School.
5e Jaargang.
Want de HEERE is onze Rechter,
de IIEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze Koning; Hij zal ons
behoeden.
Jesaja 3322
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeide Heeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren Zie, gehoorzam en is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen
1 :*am. 1522.
Abonnement per 3 maanden 0.35. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LE c 01 S T R E
MIDDELBLRG.
Berichten, Advertentien enz., gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den
Uitgever in te zenden.
VERSCHEIDENHEID VAN GAVEN.
.,En Martha diende."
Johannes 12 2m.
In het huisgezin van Bethanië was éénheid
en verscheidenheid, éénheid door het eenparig
deelhebben aan den Heere Jezus, verscheidenheid
in aanleg en gave.
Het huisgezin van Bethanië bestond uit twee
zusters en eenen broeder: Martha, Maria en
Lazarus.
Sommigen meenen, dat Martha is gehuwd
geweest. Men leidt dit voornamelijk af uit de
omstandigheid, dat de Heere kort voor Zijn lijden
te Bethanië gekomen, aanzat aan eenen maal
tijd, Hem bereid in liet huis van Simon den
mebuttsche (d. w. z., die melaatsch was geweest)
en dat aldaar Martha diénde en Maria en
Lazarus mede aanwezig waren. Martha zou
dan de echtgenoote zijn geweest van genoemden
Simon.
Maar al wat ons bericht wordt wettigt veeleer
het gevoelen, dat Martha zoowel als Maria
ongehuwd waren en met haren broeder Lazarus
(waarschijnlijk de jongste uit het drietal) samen
woonden. Uit Johannes 11 5 zou men kunnen
opmaken, dat Martha de oudste is geweest, zij
wordt daar toch het eerst genoemd. Zie ook:
Lukas 10: 36 en Joh. 11 19, 20. Gaat in Joh.
11 1 Maria voor Martha, het is duidelijk (zie2)
dat dit is om het feit der zalving.
Bizonder innig zijn de banden, dieBethaniës
huisgezin aan den Heiland verbinden. Gelijk
een Johannes, Petrus en Jacobus uit den apos
telkring, zoo treden zij uit de schare der disci
pelen en discipelinnen op den voorgrond. Van
geen enkel gezin uit 's Heeren omgeving staat
ons zooveel beschreven als van dit gezin.
Opmerkelijk is de boodschap, die bij Lazarus'
krankte zijne zusters aan den Heere Jezus
zenden: Heere zie, dim gij lief hebt is krank!
En Johannes getuigt beteekenisvolJezus nu had
Martha, Maria en Lazarus lief. Zalig het huis
gezin, alwaar allen deel hebben aan Christus.
Daar is ook onderling de hechtste liefde. Banden
des bloeös, maar, wat oneindig teederder is,
banden des Geestes! En de Heere Jezus, de
altijd welkome, meest geliefde gastvriend, de
Heere Jezus, die daar gaarne vertoeft, en telkens
weer zijnen intrek neemt. En welk een benijdens
waardig voorrecht, den Heere te hebben mogen
zalven als eene Maria, Hem te hebben mogen
dienen als eene Martha.
Bij de eenheid is echter ook verscheidenheid
van gave en aanleg. Lazarus wordt ons niet
nader geteekend, maar Martha en Maria wel.
Martha's keuze iste dienen, Maria is de diep
denkende en beschouwende ziel, die wegzinkt
in de bepeinzing van de gedachten Gods. De
gedachte, om den Heere te zalven en den
kostelijken nardus te bewaren tot den dag Zijner
begrafenis kon alleen in eene ziel als de hare
opkomen.
Zoo hebben zij dan ieder hare bizondere gave.
Maria zou zich in het bezig leven van Martha
en Martha in het beschouwend nadenken van
Maria niet thuis gevonden hebben.
Maar, zal men zeggen, bestrafte de Heere
Martha toch niet eenmaal vanwege haar
dienen, Lucas 10 :41? Merk wel op, dat dit
geen bestraffen vanwege het dienen, maar
wel vanwege het bekommerd en ontrust zijn
over vele dingen is geweest. Martha liet zich
toen in haren yver cm te dienen te ver
voeren, en beklaagde zich niet naar recht over
het gedrag van Maria,die haar alleen liet
dienen, om de woorden van den Heere Jezus
te kunnen hooren.
By dien gedenkwaardige n maaltijd te Bethanië,
toen Maria haar liefdewerk aan den Heere ver
richtte, dat meer vermaardheid kreeg, dan de
werken van eenigen wereldveroveraar, diende
Martha. Dit was haar taak, hare plaats, hierin
schitterde hare gave, hierin verheerlijkte zy
haten Heere. En dit is geene geringe gave.
In nederigheid en zelfverloochening en liefde
teSlimenl Dit wordt ook alleen in de ge
meenschap geleerd van Hem, die niet kwam,
om gediend te worden, maar om te dienen. liet
is eene hemelsche vruchtOok nu geeft de
Heere aan elk zijner kinderen door zijnen Geest
bizondere gaven! Vraagt: welke de Heere u
gaf, kind Gods! En verzuim die gave niet.
LezerHebt gij door genade deel aan
Christus
Hulsebos.
Heden verscheen bij den lieer K. Ie Cointre
te Middelburg: „De plaats der Zending onder
Heidenen en Mohamedanen in den arbeid van
de Gereformeerde Kerken in Nederland, door
J. H. FERINGA, Bedienaar des Woords te
Klundert."
In deze lijvige brochure van 80 blz. druks
ontvangen wij hetgeen de geachte schrijver,
in de te Zeist op 1 Mei 1895 gehouden verga
dering der Classe Utrecht als antwoord gegeven
heeft, pp de tweeledige vraag
„Wat is Zending, en welke plaats moet de Zen
ding innemen in den arbeid der geïnstitueerde
Kerkm."
Later is dit referaat door Ds. Feringa, zooals
onze lezers weten, ook nog op andere plaatsen
en in andere vergaderingen ten gehoore gebracht,
en het in druk doen verschijnen werd Z.Eerw
op meer dan eene plaats gevraagd.
Zij, die het Kerkrecht en de Zending lief heb
ben, kunnen bij het lezen van dit referaat hun
hart ophalen, vooral uit Kerkrechterlijk oogpunt
toch wordt de tweeledige vraag beantwoord
maar hetgeen de Heilige Schrift ons in dezen
leert is ook niet vergeten.
Kerkrechterlijke quaestien, artikelen en advie-
sen zijn uit haar aard en in den regel wel wat
taaidoch dat moeten wij ons getroosten, om
hetgeen wij er uit leeren kunnen en omdat de
quaestien, die mede aanleiding gaven tot het stel
len en het beantwoorden dezer tweeledige vraag,
voornamelijk over het Kerkrecht, de beschou
wingen en het gebruik der vaderen en der
vroegere Kerken liepen. Zeer veel leed hebben
de Deputaten voor de Zending tengevolge van
deze quaestien gehad.
Bij de vele moeite, de vaak diepe teleurstel
lingen aan de Zending, zoo het schijnt, verbon
den, kwam nu eenige jaren de scherpe critiek
van nogal eenige broederen en woordvoerders
in de pers.
Inderdaad, ik had meer dan eens met onze
broeders Deputaten te doen. Zij wilden, trots
al de teleurstellingen waarmee zij te kampen
hadden, de Zending vooruit brengen; terwijl
de critiek haar soms en in sommige kringen
verlamde.
Steeds was het mij aangenaam, dat onze Zui-
der-Kerkbode daaraan, naar ik meen, nooit
meedeed.
Wat velen reeds lang duidelijk was en als
vrucht van een onderzoek, ook door Ds. Oosten en
mij ingesteld, zou ter persejzijn gegaan, indien
niet Ds. Feringa het ter perse leggen had toe
gezegd en ons te Goes, als een goed geharnast
strijder in dezen was bekend geworden.
Niet alleen omdat een meer geharnast strij
der optrad,, maa»- pok omdat wij het, met het
oog op de Bladen, waarin "Tel keiVs ae vtiuoi-
deelende critiek verscheen, profijtelijker achtten
dat Ds. Feringa deze koe eens bij de horens
pakte, zeiden wij reeds te Goes, dat, indien Ds.
Feringa zijn referaat uitgaf, wij het resul
taat van ons onderzoek niet in orde zouden
brengen en uitgeven.
Het verheugt ons dan ook dat Ds. Feringa
het destijds toegezegde thans pubiek eigendom
heeft gemaakt.
Naar het mij voorkomt, zullen de critici nu
wel minder boud moeten spieken, bakzeil gaan
halen en, naar ik mij vlei, moeten toegeven,
althans het onderspit delven. Tusschen Kerken
ordening en Zending is een groot verschil, zegt
te recht, de geachte schrijver. De Zending toch
gaat van de gedachte uit, dat er nog geen Ker
ken zijn, terwijl eene Kerkenordening de aan
wezigheid van Kerken veronderstelt. Wat al-
zoo voor Kerken geldt, geldt daarom nog niet
voor het werk der Zending.
Noch uit de Heilige Schrift noch uit de Ker
kenordening kan men bewijzen, wat in de Zuid-
Hollandsche, de Overijselsche en andere Kerk
boden zoo menigmaal en, vooral in het eerst,
zoo apodictisch beweerd is, namelijk, dat de Zen
ding van de plaatselijke Kerk moet uitgaan
veeleer toch blijkt én uit de Heilige Schrift én uit
de handelingen, de verordeningen en rapporten
van vele Kerken het tegendeel. Ja, dat de ge-
zamelijke Kerken door Deputaten de Zending
behartigen, daar pleit en is alles voor.
De Christelijke, Gereformeerde Kerken dachten
er altijd zoo over en uit de Kerken vóór 1892
onder dezen naam bekend, zullen er geen, al
thans zeer weinigen zijn, die met het betoog
van Ds. Feringa niet meegaan.
De voorstellen der Zendings-Deputaten voor
de Synode, die, naar wij vertrouwen, in den
geest van Ds. F.'s brochure zullen zijn, zul
len, hopen wij, orde, regel en vastheid bren
gen in den Zendingsarbeid.
Na het lezen der brochure, die ik by dezen
ook anderen ter lezing aanbeveel, bleef bij mij
slechts deze ééne vraag of het toch niet wen-
schelijk is, om te groote centralisatie te voor
komen en als middel om alle provinciën zoo
veel mogelyk te doen meeleven, dat uit iedere
provincie één Deputaat voor dezen gewicht
vollen en heerlijken arbeid worde benoemd?