Weekblad gewijd aan de belangen der Pereformeerde JKerken Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Uit de H. Schrift. Belijdenis en School. VRIJDAG 24 JANUARI 1896. in Ds. J. HULSEBOS, Ds. J. H. FERINGA en Ds. A. LITTOOIJ. &e Jaargang. No. 4. Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Hij zal ons behoeden. Jesaja 3322 ONDER REDACTIE VAN Doch Samuel zeide Heeft de HEERE lust aan Brando fleren en Slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren? Zie, gehoorzam en is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen 1 Sam. 15 22. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1—5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. K. Uitgever: LE COINTRE MIDDELBURG. Berichten, Advertentiën enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den Uitgever in te zenden. DE SAMARITAANSCHE VROUW. En aldaar was de fontein Jakobs. Jezus dan, vermoeid zijnde van de reize, zat aldaar neder nevens de fontein. Het was omtrent de zesde ure. Er kwam eene vrouw uit Sa maria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef mg te drinken. Joh. iv 6 en 7. Na het verblijf en den arbeid des Heeren, waarvan Johannes in het laatst van hoofd stuk II en hoofdstuk III gewaagt, keert Hij weder naar Galilea. Men kon op deze reize Samaria vermijden en door het Overjordaansche gaan. De Joden, die de Samaritanen haatten, gaven meestal aan dezen omweg de voorkeur. De Heere Jezus gaat door Samaria. Hy, de Heiland, niet alleen voor de Joden, zamelt de eerstelingen in van de uitverkorenen, ook uit Samaritanen en Heidenen, tot welker volle oogst de apostelen zouden ingaan na des Heeren opstanding en verheerlijking. Men is op de reize, die te voet wordt afge-' iegd, gekomen tot aan Sichar of Sichem. Het is de zesde ure, volgens onze wijze van reke nen dus middag. Er is vermoeidheid, er is behoefte aan spijs en drank. De discipelen gaan heen in de stad om spijze te koopen. Intusschen zet zich de Heere neder nevens eene bron of fontein, om de discipelen daar af te wachten. Dit was de fontein Jakobs, eene put door vader Jakob gegraven, toen hij daar legerde by zijne terugkomst van Laban, in het midden van een stuk land, door hem veroverd op de Amorieten, en aan Jozef in bizonder eigendom gegeven, alwaar ook Jozefs gebeente was begraven. Deze omgeving, alsmede dein de nabijheid gelegen berg Gerizim, (waar een maal de Samaritaansche tempel had gestaan) werd door de Samaritanen in groote eere ge houden. Wy lezen hier van den Heere, dat Hy ver moeid was van de reize. Dit is al wederom een krachtig bewijs voor Zijne ware mensch- heid, alsook voor Zijne nederigheid en armoede. De Koning der heerlijkheid doet hier eenen langdurigen en vermoeienden tocht; Hij, die hemel en aarde schiep, vraagt om een teug water van eene Samaritaansche vrouw. Maar hoe blijkt ook hier Zijne eeuwige godheid, als Zijne alwetenheid aan de vrouw voorhoudt, al, wat zij gedaan heeft, maar ook Zijn Middelaar schap, als H(j zegt: Maar zoo wie gedronken zal hebben van het waterdat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. Wij zien den Heere vermoeid nederzitten en een gesprek aanknoopen met de vrouw, die uit de stad komt om water te putten. Het zyn du3 niet alleen de leeraars als Nikodemus, aan wie Hij de verborgenheden van het Konink rijk der hemelen wil doen kennen. En op welke wijze doet Hy dit nu. Van geestelijke dingen biykt do vrouw geen verstand te heb ben. Toch onderwijst haar de Heere, van de aardsche tot de hemelsche dingen voortgaande, haar verstand verlichtende door Zijn H. Geest, zoodat zy de geestelijke dingen bij aanvang en toeneming leert verstaan. Ook is deze vrouw reeds een getuige van den Heere Jezus by hare stadgenooten, nog aleer zij Hem in al Zijne volheid kent. Zoo gaat het in het nieuwe leven, onder de zorge des goeden Herders, van licht tot licht, van kracht tot kracht. Schoon spreekt de Heere van het levend water. Dit is de H. Geest, dien ontvangen zul len dengenen, die in Hem gelooven, en die in hen zal wonen als een fontein van levend water, zoodat zij by voortduring de schatten van Christus genieten, en dat tot in het eeuwige leven, maar om dan ook alsiscipelen des Hee ren Hem te belijden. De vrouw verstond dit eerst niet en meende, dat de Heere sprak van buitengewoon frisch en krachtig water, tot verkwikking des lichaams. Maar de Heere houdt daarom niet op haar te onderwijzen. En zoo doet Hij met alle Zyne discipelen. Hebt gij dit ook bij ondervinding, lezer! En kent gij onvergetelijke uren, gelijk de vrouw uit Samaria in die zesde ure en onvergetelijke plaatsen, als voor haar de Jakobsfontein zal zijn geweest. Houdt ze in gedachtenis, maar onderzoek of daarna ook een opwassen en toenemen in de genade (ook nu nog dagelyks) wordt gekend. Hulsebos. Het verheugt mij in zeker opzicht, zeide ik de verledene week, dat wij alle quaestien, zelfs met de belijdenis in de hand niet kunnen uit maken. Daardoor toch wordt het duidelijk, gevoelen wij, en worden wij ons bewust, dat de belijdenisschriften de eigenschap van genoeg zaamheid en volmaaktheid missen. Kerken versteenen, die haar deze eigenschap toekennenen daarom bij haar zweren en staan blyven, of voor wie ze wel niet in belij denis, maar metterdaad het einde van alle tegen spreken zijn; zij versteenen, omdat in dat geval verdere en hoogere ontwikkeling bij en voor haar afgesneden is, en ook, omdat zij door dat te doen in eene grove, voortdurende dwaling en zonde leven. Immers, daardoor zouden zij komen in de plaats van het alleen onfeilbare en genoegzame Woord onzes Gods. Het Woord onzes Gods zou dan op non-acti viteit gesteld en de formulieren van eenheid als de kenbron der waarheid, en het richtsnoer voor leer en leven aangenomen worden. Ieder nu weet, dat dit kan noch mag, en dat wy ons dus voor dezen formulierdienst moeten wachten. Het Woord onzes Gods is en blijft de ken bron der waarheid en het richtsnoer voor leer en leven. Zóó dachten er altijd onze Gereformeerde vaderen over, en zoo duidelijk als maar moge- lyk is, deden dat ook de Gereformeerde Kerlron uitkomen, in haar beiydenisschriften. Toetsing der belijdenisschriften aan de uit spraken der Heilige Schriften, ja herziening, verbetering en aanvulling hebben zy nooit uit gesloten. Trouwens, afo menschenwerk, ook hetgeen in den tijd der reformatie onder byzondere verlichting des Heiligen Geestes geschiedde, is onvolkomen en niet zonder gebrek. Alleen hetgeen de Heere ons onder de ge heel eenige leiding des Heiligen Geestes in de heilige Schriften gaf, is onfeilbaar en genoeg zaam tot den einde toe. Maar dat hetgeen de belydenisschriften en ook de Kerkenordeningen geven ongenoegzaam en niet zonder gebrek is, bleek geduriglijk. De Goddelijke waarheden in de heilige Schriften neergelegd, zijn al de Kerken saamgenomen zich nog nooit volkomen bewust geworden. Nog altijd gaat de Heilige Geest, die in de ge meente woont en werkt, voort met die waar heden te realiseeren, te verwezenlijken en alzoo tot bewustzijn der Kerken te doen komen. Daarmede zat Hy voortgaan tot aan het einde der eeuwen. En als het einde daar is, zullen de Kerken die Goddelyke waarheden nog niet volkomen in zich opgenomen hebben en zich bewust zijn. Het Woord onzes Gods is eene onuitputtelyke bron. Dan en daarbij moet ook niet vergeten wor den, dat de Heilige Geest de waarheden die Hij tot bewustzyn der Kerken brengt, haar niet onder zijne onfeilbare leiding uitspreken en ter nederschrijven doet. Nog komt daarbij, dat het helder inzicht, en het diepe bewustzijn van deze en van gene waarheden in het eene geslacht klaarder en uitmuntender is dan in het andere. Immers, naarmate de quaestiën en de aanvallen over bepaalde waarheden loopen, doet ook de Heilige Geest de Kerken zich die waarheden bewust worden. Gaat het, zooals in de dagen der Esseën en der Gnosstieken, over de vraag: of Jezus Chris tus mensch uit menschen is, dan leeft de Kerk in zulk eene quaestie in, dan is er stryd, dan heeft er onderzoek plaats, dan wordt er gebeden, om in dezen door den Heiligen Geest verlicht en in de waarheid Gods ingeleid te worden, ten einde haar met alle duidelijkheid te verstaan, en alzoo te weten, wat de Heere God daarvan zegt in zijn onfeilbaar Woord. Gaat het, gelijk daarna, over de vraag: of Jezus Christus God in naam of God in wezen is, zie, dan heeft ook weer plaats wat wij zoo even zeiden. Insgelijks geschiedt het, waar er sprake en stryd is over de Godheid des Heiligen Geestes en over de leer der Heilige Drieëenheid. Zoo ook, als het de vraag geldt, of wij doem- en vloekwaardige zondaren uit loutere genade, door het geloof, om Christus wil gerechtvaardigd worden; alsmede, of wij de Kerk of het Woord Gods gelooven en eeniglijk en alleen als richt snoer voor ons geloof en leven kiezen moeten. Waar het zooals in onzen tijd, om het Koningschap van Christus, ja, om de vraag gaat: of de Gezalfde Gods des Vaders alleen Koning wezen zal; en ook om de vraag, naar de rechten en verhoudingen der Vrije Kerken, daar geeft de Heere God reeds, gelijk weleer,

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1896 | | pagina 1