Uit Kerk en School. En nu kunnen wij niet anders dan U smee- ken: ,0 broeders keert toch terug van Uwe diep zondige padenHerroept toch Uwe scheu ring met berouw; zegt het, en toont het, dat Gy naar Gods Woord, en naar dat Woord alleen, in de Kerk wilt leven, en Gij zult zien, hoeveel volks de Heere in deze stad Doesburg heeft!" Zoolang als alles zoo blijft als nu, o, weet het welzoolang bewandelt Gij een wegwaarop de Kerkelijke censuur U treft. Zoo dikwijls het Heilig Avondmaal bediend wordt, worden naar bevel van Christus en den Apostel Paulus allen, die zich met de navol gende ondeugden besmet weten, vermaand, van de tafel des Heeren zich te onthouden, en onder die wordt ook Gij opgnoemd, immers: „allen, die tweedracht, secten (en muiterij) in Kerken (en wereldlijke regeeringen) begeeren aan te richten." Dus Uwe zonde! Openlijke tweedracht bestendigen onder de Gereformeerden van Doesburg! Onder de leuze„Voor of tegen het nieuwe Kerkgenootschap." secte, vormen, en dat nog wel met kennisgeving aan de Hooge Overheid door zich af te scheiden van die Kerkengroep, die het Woord van God tot haar richtsnoer in handel en wandel kiest! En daarom, broedersnogmaalskeert weder op Uwe schreden! Belydt Uwe zonde den Heere onzen God! Meldt Uw berouw aan de Classis onzer Ker ken, waaronder we ressorteerenBekentnaar het Woord van God alleen te willen wandelen! en waar de Heere Petrus na zijn diepen val, toen hjj berouw had, weer aannam, daar moogt Gij van de Classis Zijner Kerken niet anders verwachten. Dat nu de Kerkeraad wegviel wegens dat aanrichten van tweedracht en secten in de Kerk en het zich afscheuren van de Gereformeerde Kerken Christi, weer het ambt der geloovigen moet optreden, zal ook U, naar, we meenen, niet onbekend kunnen zijn. Verleene de Heere U de genade, alleen de paden van Zijn Woord te kiezen! Ons zal dat tot blijdschap wezen. Schenke de Heere U die genade, gelijk wij die voor U en onszei ven van Hem afbidden. (Volgen de namen). Toen Ds. Boonstra, bedienaar des Goddelijken Woords te Schiedam, het Kerkverband met de Gereformeerde Kerken verbrak en den diep treurigen moed had zich onder het juk, dat, naar den woorde Gods, was afgeworpen, weer te krommen, slaakten velen, en slaakte ook onze geachte mede-redacteur, Ds. Feringa, eene diepe zucht. Hoezeer dat smart, schreef Z.Eerw. in deze Kerkbode, kunnen wij, die met Ds. Boonstra het juk hebben afgeworpen, beter gevoelen dan zij, die dit reeds in 1884 hebben gedaan. Wij toch hebben met dezen broeder onder dat juk geleden, gebeden en gestreden, en wy zijn, met opoffering van zeer veel, ten slotte door Gods genade daartoe mogen komen. Toen onze broeder daarover in dezen geest schreef, heb ik voor my zulks gevoeld en toe gestemd. De opmerking, dat zij, die uit de actie van '34 zijn voortgekomen, het den broederen, die door de actie van '86 op gereformeerd terrein zijn gekomen, weieens wat lastig maakten, ging ik zonder spreken voorbij. Ik dacht ech ter, het omgekeerde wordt evenzeer beweerd ook dacht ik, wie der broederen hierin het ijverigst zijn geweest en hebben uitgemunt, waag ik niet te beslissen. Want dit is zeker, dat wy degenen die met ons gelijk denken allicht voor goede menschen aanzien, en hen die dat niet doen voor lastige. En de tien zin nen móesten en moeten tot vijf worden gebracht. Immers, ieder had zijn weg bewandeld, zijn blik op de dingen, zijne gewoonte, zijne gebrui ken en zijne inzichtener was bij eenheid nog eene zeer groote, eene té groote verscheiden heid. Doch, hoewel ik dat alles weet en erken en daarvan het onaangename ook, en wel meer dan eens heb gevoeld, toch zyn wij het zeker ook hierover eens, dat dit een en ander vol strekt geen recht geeft, om het huwelijk te verbreken, uit den weg Gods te gaan en weder te keeren tot een leven in ongehoorzaamheid aan de ordenantiën Gods. Ik zeg dit thans met het oog op hetgeen de Kerk te Doesburg en de vriend mijner jeugd, Ds. G. Meerburg, heeft gedaan. Dat, wat zij en hij deed, gaat mij en velen, op onze beurt, meer ter harte, ja, het doet ons meer leed dan misschien wel andere broe deren. En het is ook alweer geen principieel verschil op grond waarvan die broederen beslo ten het verband met de gereformeerde Kerken te verbreken en op zich zeiven te gaan staan en te gaan leven; van wel ingelichte en ver schillende zijden ontvingen wij de mededeeling, dat daar ook al menschen wonen die het elkan der lastig maakten, zóó lastig, dat er schier geen Classis voorbijging of er waren dingen te vereffenen in Doesburgtelkens, en ook nu weer, moest er dan ook door de Classis eene commissie worden benoemd en henengezonden. De broederen waren ineengesmolten, maar ach! zij begrepen, verdroegen en verstonden elkander niet. Ieder hield zijn eind vast. Daar nu kan, voor zoover ik hem ken, de vriend mijner jeugd niet tegen, dat heeft hem zeker verdrietig gemaakt en mede doen gaan op den weg, dien zij, helaas, gingen. Wij kunnen het wèl begrijpen, maar niet goedkeuren; ja, wij betreuren het tot in het diepst onzer ziel. De toon, aangeslagen in het stuk van de broe deren, die met ons in het Kerkverband bleven, smart ons ook. Het innig leedwezen, en het besef en gevoel van aandeel in de schuld, wordt in het stuk opgenomen en dus te lezen in de Geldersche Kerkbode o. i. gemist. De daad der scheiding wordt met de schril ste kleuren geteekend, zelfs Korach, Datan en Abiram worden ter qualificeering gekozen, voorts worden de meest geduchte oordeelen in herinnering gebracht, en eigen schuld wordt wel wat vergoelijkt, terwijl hetgeen de broede ren, die het Kerkverband verbraken, „lastig maken" heeten, aan „heiligen toorn" wordt toegeschreven. Daarenboven is het schrijven niet van eenigszins vertrouwelijken aard, maar wordt het aanstonds maar publiek gemaakt. Zie, wanneer de mannen-broeders, die, naar mij door broeders uit de Classis en uit Does burg verzekerd werd, het den leeraar en den Kerkeraad inderdaad en meer dan eens hebben lastig gemaakt, zóó schryven, dan is dat olie in het vuur. Wanneer onomwonden eigen schuld wordt erkend, en wanneer vooral de broeders, die, naar men zegt, ook niet vrij-uit gaan, in alle bescheidenheid en zachtmoedigheid te recht wij zen, kan dat vrucht afwerpen en tot weder- keeren nopen. Zoo gaarne zouden wij zien, dat wederzijds schuld beleden en hetgeen gebeurd is, ongedaan gemaakt, juister gezegd, hersteld werd. De scheuring en het op zich zeiven leven onder Rehabeam en Jeróbeam was zonde. Ten gevolge van deze zonde was de eenheid en de gemeenschapsoefening verbroken, en het ge meenschappelijk staan en strijden tegen 's Hee ren en hunne vijanden zoo goed als onmogelijk geworden, erger nog, zij verteerden nu hunne krachten in den strijd tégen elkander. Direct gevolg van Israëls scheuring was, dat zij onder Jeróbeam te Dan en te Bethel in andere zonden vervielen. Uit de eene zonde vloeit ook, gelijk ons de geschiedenis leert, de andere voort. Zoo werd ook uit de ongemotiveerde scheu ring van D.D. van Lingen en Wisse het weder gaan leven onder het door de Kerken geoor deelde, collegialistische reglement geboren onder het reglement, dat de Christelijke, Gere formeerde Kerken, in Synode vergaderd te Leeuwarden, afgedacht van de vereeniging, besloten te laten varennóg is uit hunne scheu ring geboren, het week aan week onbroederlijk en onchristelijk verdacht maken van de broe deren en Kerken, waarmee zij, onder dankzeg ging aan God, eerst vereenigd waren. En het rijk van Israël en van Juda want bij beide was van Rehabeam s en Jeró beams dagen af schuld werd ten slotte geheel uit elkander geslagen, en als enkelingen leefden zij toen in Assyrië en in Babel. Het individualisme van onzen tijd is, als God het niet verhoedt, in staat, ons tot een der gelijk jammerlijk, krachteloos en vreugdeloos leven te voeren. 's Heeren beloften en 's Heeren werk staan daar zoo vlak tegenover. Daarom is het ook eene zeer groote zonde tegen de belofte en het werk Gods, het Kerkelijk-individualisme de hand te reiken. Wij moeten den zin van Christus hebben en hetzelfde gevoelen. Jesaja profeteerde van die scheuring en ver- strooing, die als vrucht van Israëls en Juda's vele en groote zonden komen zou, maar hij profeteerde ook van de ontferming en de goedertierenheid Gods, die, uit kracht van zijne vrije en onveranderlijke liefde, hen tot een beter inzicht, tot berouw en boete zou doen komen, ja, die hen, (volgens Jesaja 54, op hun noodgeschrei verlossen, weer „vergade ren" en vereenigen zou. O, dit werk der verlossingen der wedervergade- ring, dit werk van Gods genade, macht, liefde en trouw is zoo wonderlijk, zoo aanbiddelijk en zoo rijk aan stof tot dankzegging. Daarenboven verheugt het de harten der kinderen Gods met groote vreugde. Het is: „Ais de Heere de gevangenen Sions wederbracht, waren wij gelijk degenen, die droomen. Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich." Als de Heere dat doet en geeft, is het en blyft het tegelijk onze bede: „O Heere, wend onze gevangenis, gelijk waterstroomen in het zuiden." Wij mogen niet ophouden van bidden, totdat allen verlost, vergaderd en vereenigd zijn. Ja, toen Hij de zijnen weer vergaderde, plaatste Hy ze niet op zich zeiven, niet naast elkander, maar maakte Hij ze weer eén volk. Niet alleen inwendig, maar ook uitwendig. Het werk Gods inwendig heeft den aard, de kracht en de be stemming om zich uitwendig te openbaren. De eenheid, die God ons geeft, moeten wij naar buiten openbaren. Doen wy dat niet, dan staan wy het hoogste en heiligste werk van God tegen. Natuurlijk is dat groote zonde. In alles moeten wij trachten tot de volmaaktheid voort te varen. Ons leven op de aarde moet het leven in den hemel in alles, dus ook in de gemeenschap der heiligen, zoo nabij komen als het maar mogelijk is. Het volmaakte leven, het wit, den prijs der roeping Gods moeten wij najagen. Onder het Nieuwe Testament hebben wij dat is zoo geen volkskerk meer, d. w. z., eene geheele natie behoeft er niet meer toe te behooren; maar zij, die er toe behooren, uit Joden en Heidenen, maakt Hij, door den band des geloofs en der liefde, één lichaam. De eenheid der geloovigen is onder het Nieuwe Testament niet minder innig dan zij onder het Oude Testament was. God breekt „den mid delmuur des afscheidsels" wegnaar het gebed onzer in den Heere ontslapene vaders en op ons gebed deed Hij dat ook in onze dagen, wee ons, indien wij Hem tegenstaan, door den door Hem afgebroken muur des afscheidsels weder op te bouwen. Littooij. Beroepen te Axel H. Teerink te Werken dam; te Camperland M. II. K. Mol te Zwarte- waal; te Werkendam (A) W. Sieder^ teVlaar- dingente Goes J. Westerhuis te Groningen. Aangenomen naar Beverwijk (A) door J. C. Raamsdonk te Veere; naar Loppersum door W. de Jonge te de Lier; naar Lodi N. Yersey (N.-A.) door I. Contant te Biezelinge. Breidt zicli de Reformatie nog steeds uit De vorige week vermelden de bladen het uittreden uit ons Kerkverband van de Kerk van Doesburg om zich te voegen bij de Christe lijke Gereformeerden. Terzelfder tijd bericht het Kerkblad, dat sedert 15 Maart jl. aan de lijst der Gereform. Kerken zijn toegevoegd de Kerken van 2luiderberg, Vleuten, Lochem eu Woubrugge, terwijl er sa mensmelting heeft plaats gehad van Barendrecht A en B. Hoewel tot onze smart telkens nog weer, dan hier, dan daar, eenigen meenen zich aan het Kerkverband der Gereformeerden Kerken te moeten onttrekken. Zoo zien wij tot onze blijdschap, dat de van verschillende zijden bestookte Gereform. Kerken zich toch ook nog in uitbreiding mogen ver heugen. Hulsebos. Offlcieelc Berichten. GEREF. KERK MIDDELBURG C. Kort verslag van de samenkomst met de gemeente door gecommitteerden tot de Zending. Ditmaal was de samenkomst met de gemeente slecht bezocht. Hoewel slechts een 30 tal per sonen waren opgekomen, meenden gecommit teerden deze br. en z. niet te mogen teleurstellen, maar de samenkomst te laten doorgaan, temeer omdat een volgende niet kan plaats hebben D.V. voor half Februari. Met het oog op de gemeenschappelijke week beurt en de plotseling ingevallen felle koude was dit te wachten. Het lokt niet uit om alsdan in een ruim Kerkgebouw saam te komen

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1895 | | pagina 2