Uit de H. Schrift.
4e Jaargang.
VRIJDAG 29 NOVEMBER 1S95.
No. 48.
in ^Zeeland, JNTooRD-j3RABANT en J_^imburg.
Ds. J. HULSEBOS, Ds. J. H. FE RIN GA
en Ds. A. L1TT00IJ.
DOESBURG.
EEKBLAD GEWIJD AAN DE BELANGEN DER (JEREFORMEERDE |CERKEN
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze Koning; Hij zal ons
behoeden.
Jeeaja 3322
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeide Heeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren Zie, gehoorzam en is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen
1 Sam. 1522.
Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertmtiën van 1—5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LE COINTRE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentien enz., gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
HET VERLOOP VAN HET BROEDERLIJK
GESCHIL.
En Barnabas ried, dat zy Johannes,
die genaamd is Marcus, zouden mede-
nemen.
Maar Paulus achtte billijk, dat men
die niet zoude medenemen, die van
Panfylië af van hen was afgeweken,
en met hen niet was gegaan tot het
werk. Hand. 15 37, 38.
Johannes Marcus was een jeugdig discipel.
Zijne moeder eene geloovige en aanzienlijke
vrouw, bood ook in de hevigste vervolging, in
haar eigen huis te Jeruzalem, der gemeente
des Heeren eene schuilplaats aan. (Hand. 12 12.)
Als dienaar van het Evangelie heeft Johannes
Marcus een deel van de eerste Zendingsreize,
die Paulus met Barnabas deed, medegemaakt.
Hij was echter van Panfylië af van hen afge
weken, waarschijnlijk door moedeloosheid en
vreeze overvallen, en wel zoo, dat hij met be
slistheid zich ontslagen wenschte te zien.
Dit alles is nog kort geleden. En als men
zich nu wederom tot het werk der bediening
onder de heidenen aangordt in 's Heeren mogend
heid, openbaart Barnabas zijn wensch, om ook
nu Johannes Marcus mede te nemen.
Hiertegen komt Paulus op. Ongetwijfeld ziet
hij in de vervulling van dezen wensch gevaar
voor de zaak des Heeren. Niet, dat hij Johannes
Marcus niet voor eenen broeder hield, maar hij
achtte hem J niet geroepen en bekwaam tot den
voorgestelden arbeid. Gewis ook had de naam
en zaak schade geleden en was gelasterd
om zijne onstandvastigheid en, wat zou het
zijn, indien na eenigen tijd arbeidens, Johannes
Marcus al weder van hen afweek. O! wat hun
zeiven overkomen kon, wisten zij niet, en op
geen menschenkind was te vertrouwen, maar
hier hadden zij het duidelijk voorbeeld voor
oogen.
Johannes Marcus was niet de geschikte broe
der, althans nu niet om hem te vergezellen.
Paulus achtte dus billijk, dat men dien niet
zouden mede nemen.
Wij leeren in de Schrift den apostel Paulus
kennen, als den dienstknecht des Heeren,
die zich gaarne in alles verloochende, om den
broederband niet te broken, maar nauwer toe
te halen, doch die op het punt der waarheid,
waar het de eere en de zaak Zijns Konings
en het welzijn der kerken gold, niet kon of
mocht wijken, ook al moest hij geliefde broede
ren in het aangezicht wederstaan of bestraffen.
En zoo mocht hij hier dan ook niet toegeven
aan den wensch van Barnabas. Aan de vriend
schap met dien broeder mocht de zaak des
Heeren, het heil der kerken niet worden op
geofferd.
Barnabas evenwel houdt aan en wenscht be
slist het gezelschap van Johannes Marcus.
En wat zien wij nu? Er komt eene schei
ding: Op zichzelven is dit een hoogst droevig
feit. Maar in het vervolg zal het toch blijken,
dat het nog beter was dit feit te aanvaarden,
dan het recht in Christus kerken te krenken
of toe te geven aan hergeen haar schadelijk
en gevaarlijk worden kan. Ja in gevallen als
deze is dikwerf scheiding voor eenen tijd beter,
dan een gedwongen samengaan. Ook den' apos
tel zal het pijnlijk aan het harte hebben aan
gedaan, maar ook deze smart heeft hij aanvaard
om 's Heeren wil,
En zoo zien wij nu dan Barnabas tot een
ander deel van den wijngaard gaan met Jo
hannes Marcus.
Yan hunnen arbeid wordt ons verder niets
gemeld. Waarschijnlijk is deze van niet zoo
grooten invloed en beteek-enis voor het Konink
rijk Gods geweest.
Maar aan den weg en'den arbeid des apos
tels zien wij rijken zegen verbonden. Maar
Paulus verkoos Silas, en reisde heen. En wat
van veel beteekenis isder genade Gods van de
broederen bevolen zijnde. De kerk zette alzoo
haar zegel op de handelwijze des apostels.
En zoo gaat nu het werk des Heeren voort.
Het leven des Geest es gaat daarheen, in de bed
dingen, naar Gods Woord gegraven, zoo moeten
de oneenigheden worden overwonnen. Nimmer
door een prijsgeven van Gods eer, van de waar
heid of van het heil der zielen. En moge de
strijd dan vaak pijnlijk, ja bitter wezen, de
uitkomst zal gewisselijk zijnhet aanschouwen
van vernieuwde bewijzen, dat de Heere niet
laat varen de werken zijner handen.
Hulsebos.
KERK.
In No. 47 van dit blad is abusievelijk bericht,
dat de Kerkeraad van Doesburg Jot het Kerk
verband der oude Chr. Geref. Kerk teruggekeerd
zou wezen.
Dit is ten eenemale onjuist. Deze dwalende
broederen hebben zich aan het Kerkverband
der Gereformeerde Kerken onttrokken, om of
in strijd met Artt. 27, 28 en 29 onzer Ge
loofsbelijdenis ondanks het verbod van Gods
Woord op zichzelve te gaan staan, öf zij
schijnen zich te voegen bij het nieuwe, in
Kerkregeering en meer zeer owgereformeerde,
Kerkgenootschap, dat in den laatsten tijd gesticht
is en in stand gehouden wordt door de heeren
van Lingen en Wisse en hun medestanders, en
zich noemt de Christelijke Gereformeerde Kerk.
Dit Genootschap is echter niet oud; maar fon
kelnieuw. Het dagteekent eerst van onge
veer 1893.
De rechte verklaring en beschouwing geeft
ons het stuk, dat wij hieronder overnemen uit
de Geldersche Kerkbode.
De Heere ontferme Zich over deze Kerk, en
brenge de afgedwaalde meerderheid tot zich
(en dan natuurlijk tegelijk tot haar) weder!
Klundert, 23 Nov. '95. Feringa.
Te Doesburg heeft de Kerkeraad van de voor
malige ineengesmolten „Gereformeerde Kerk"
aan de Regeering kennis gegeven, dat ze breekt
met haar kerkverband en optreedt als Vrije
Christelijke Gereformeerde GemeenteDoor
eenige der Gereformeerde Kerk getrouw blij
vende broeders is onderstaande circulaire ver
zonden
Broeders in Christus!
Met ontroering hebben ondergeteekenden de
daad, door U begaan, om U uit het verband
der Gereformeerde Kerken in Nederland los te
scheuren, vernomen.
Sinds 17 Juni 1892 hebt Gij tot deze Kerken
behoord, en dat Gij als zoodanig wildet erkend
worden, scheen ook te blijken uit de vereeniging
der twee Kerkengroepen te dezer plaatse in
Maart 1893.
Meer dan we het U zeggen kunnen, smart
het ons, dat het Woord des Heeren niet zoo
veel klem op Uwe zielen had, dat het U van
deze zonde heeft kunnen terughouden.
Heeft Gods vreeselijk oordeel over alle scheu
ring en verzet tegen de door Hem gestelde
orde en leiding, zooals we dat vinden opge-
teekend in Numeri 16 in de geschiedenis van
Korach, Datan en Abiram U niet kunnen te
rughouden van Uw stap?
Dat dan het onvergelijkelijke Hoogepriesterlijke
gebed van onzen Heere en Heiland U niet
weerhield, dat ontzet ons!
Doch waar zouden wij eindigen, indien we
al de plaatsen uit Gods Woord wilden opnoe
men, waar de Heere tegen zoodanige zonde
waarschuwt, er 'tegen bidt, of Zijne oordeelen
er op toezendt.
En als we dan vragenHoe kwam het, dat
Gij te zamen als Kerkeraad zoo diep vielt, van
U los te scheuren van die Kerken, welke naar
het Woord van God willen leven, dan mogen
wij wel tegelijk vragen, of daar dan in eene
rechtvaardige zaak geen recht meer is te krijgen?
Werden de Classis, de Provinciale en Generale
Synoden niet meer gehouden? Is dit haar
willen leven naar het Woord van God dan
meer schijn dan werkelijkheid, zoodat Uw uit
treden gewettigd zou kunnen genoemd worden?
O, dan treft het ons diep in de ziel, dat
tegen het Kerkverband als zoodanig door U niet
het minste bezwaar wordt ingebracht, en het
eenige, dat \>e hooren, is: „Men maakte het
ons zoo lastig!"
Dat als eenige aanleiding dus tot Uwen
ontzettenden stap!
Dat treft ons en brengt ons in de binnen
kamer voor God.
En, ja! dan stemmen we U toe: er is her
haaldelijk geprotesteerd, en ook, er is getoornd.
Maar broeders! indien ooit die toorn zich
anders vertoond heeft, dan die heilige toorn,
waarmede Paulus te Antiochië Petrus in het
aangezicht weerstond, omdat hij niet recht
wandelde voor God, indien uit den mond van
één of meer onzer andere woorden vernomen
zijn dan van heilige verontwaardiging, omdat
hij meende, dat de eere Gods te na gekomen
werd, - neem dan de onderteekening van dit
schrijven aan als eene smeeking voor het aan
gezicht des Heeren, „o, broeders! vergeeft mij,
wat ooit uit de zonde van mijn eigen hart de
zaak des Heeren, die ik meende voor te staan,
heeft bezoedeld en U heeft gegriefd."