Aan onze Koningin "WILHELMINA.
Uit de H. Schrift.
VRIJDAG 30 AUGUSTUS 1895.
^A^eekblad gewijd aan de belangen der Gereformeerde JCerken
JZeeland, jnoord-^rabant en j_hmburg.
Dg. J. HULSEBOS, Bs. J. H. FERINGA
en Ds. A. LITTOOIJ.
ff 31 Aug. 188031 Aug. 1895.
»»x««-
ff
ff Dat 's Heeren zegen op u daal';
ff Zijn gunst uit Zion 11 bestraal'!
4e Jaargang.
No. 36.
IN
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE ie onze Wetgever, de
HEERE is onze KoningHij zal ons
behoeden.
Jesaja 3322
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeide Heeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren? Zie, gehoorzam en is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen
1 Sam. 1522.
Abonnement per 3 maanden f 0-35. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LE COINTRE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentiën enz., gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den
Uitgever in te zenden.
schiep 't heelal, Ziju Naan ter eer,
jjk Looft, looft dan aller heeren HEER!
m Ps. 134 3.
KENNIS DER ZONDE.
Ja ik kende de zonde niet dan
uoor de wet: want ook had ik de
begeerlijkheid niet geweten zonde
te zijn, indien de wei niet zeide.
Gij zult niet begeeren. Rom. 77b
De apostel Paulus zinspeelt hier duidelyk
op het tiende gebod: Gij zult niet begeeren uws
naasten huisgij zult niet begeeren uws naasten
wouw. noch zijnen dienstknecht, noch zijne dienst
maagd, noch zijnen os, noch zijnen ezel, noch
■iets dat uws naasten is. Dit gebod is dus van
zeer wijde strekking en leert ons, dat niet
alleen het begeeren van des naastens goed, maar
dat alle begeerlijkheid zonde is. Dit gebod, ja
's Heeren wet, veroordeelt dus ook het zondig
beginsel, dat aan elke overtreding ten grondslag
ligt, alle ingaan ook met gedachten en over
leggingen tegen eenig bevel van de goddelijke
wet. In Rom. 87 drukt de apostel dit alzoo
uit: Daarom, dat het bedenken des vleesches
vijandschap is tegen Godwant het onderwerpt
zich der wet Gods niet, want hei kan ook niet.
Terecht breidt dan ook de onöerwyzer in den
Catechismus het tiende gebod uit tot ook den
minsten lust of gedachte tegen eenig gebod Gods.
De wet Gods eischt eene volkomene over
eenstemming met Gods heiligen wil ook in
lust en gedachte. Het groote gebod in de wet
is: Gij zult liefhébben den Heere uwen God,
met geheel uw hart en met geheel uwe ziel, en
■met geheel uw verstand. En het tweede aan
dit gelijk is: Gij zult uwen naaste lief hébben
als u zeiven. Zoowel de zondige begeerlijkheid,
die in ons woont, de hebbelijke begeerlijkheid,
als het dadelijk begeeren in gedachte en lust
stelt ons verdoemelijk voor God.
Maar daar is -meer. Hef is niet genoeg eene
uiterlijke overeenstemming met de wet te heb
ben. Ieder mensch wil die uiterlijke over
eenstemming wel van nature. Gods wet eischt
eene volkomene overeenstemming ook met de
innigste roerselen der ziel met zijnen heiligen
wil. Vervloekt is een iegelyk, die niet blijft
in al hetgeen geschreven is in het boek der
wet, om dat te doen.
Maar dit te verstaan, ontbreekt bij het zon
dig menschenkind, totdat het licht van Gods
L eest in ons schijnt. Paulus, de groote wet
geleerde, onderwezen aan de voeten van Gama-
I liël, wist niet, dat de begeerlijkheid zonde was,
dan toen God. de Heere, het hem leerde door
den Heiligen Geest.
Ziet, wanneer wij zoo door Christus Jezus
gegrepen worden, dan leeren wy de begeerlijk
heid kennen, maar hoe.' Niet theoretisch, dat
is in de beschouwing alleen, maar zoo, dat wij
al het ontzettende, snoode, jammerlijke en God
onteerende daarvan gevoelen en inzien, dus
met eene hartelijke droefheid naar God. Dan
hebben wy niet alleen zonden gelijk alle andere
menschen, maar dan gevoelen wij ons in waar-
heid zondaren. Dan billeken wij Gods recht
j en Gods oordeelen, dan worden wij door den
Geest overtuigd van zonde, gerechtigheid en
j oordeel. Dan stemmen wij het van harte toe
ook met toepassing op ons zeiven, dat die
zulke dingen doen des doods waardig zijn.
Ja dan zien wij en willen het ook niet anders
i dan dat aan Gods recht genoeg moest geschie-
den vanwege onze zonden, hetzy door ons
zeiven of door den Borg. Alsook leeren wij
dan verstaan, hoe wy volkomen onmachtig
zijn van ons zeiven tot eenig waarachtig gees
telijk goed.
Doch in de zoodanigen, die Hy alzoo onder
de zonde besluit, wil de Heere nu ook zijne
genade ter verlossing verheerlijken en groot
maken. Hij schenkt hun den reinen, rijken
Heiland met al zijne schatten en gaven. Hy
rekent hun zijne gerechtigheid toe, zoo in het
volbrengen der wet als in het lijden der straf.
Hij vergeeft hun hunne zonden en werkt in
hen door den Geest het geloof, waardoor zy
zulke weldaad gaarne aannemen.
Maar dan is er ook reeds bij aanvang en
steeds meer een vermaak in de wet Gods naar
den inwendigen mensch.
Lezer! Hebt gij ook reeds leeren weten: de
begeerlijkheid zonde te zijnHülsebos.
KERK.
Eene belangrijke Bijbeluitgave.
Uit hetgeen door ons met het oog op de
uitgave van onzen ouden Staten-Bybel door de
Gereformeerde Hoogleeraren Dr. A. Kuyper,
Dr. H. Bavinck en Dr. F. L. Rutgers is gezegd,
kan reeds voldoende gebleken zijn, waarom
wij deze zaak niet als afzonderlijke Boekbe-
oordeeling bespreken maar in onze kerk-rubriek.
Immers, 't staat in ernstig verband met den
welstand onzer Kerken. En de Kerken van
het Zuiden hebben in het handelen van een
deel van haar in de jaren, die achter ons lig
gen zeer veel reden tot meer dan gewone
belangstelling in deze zaak. Mochten zy wel
licht nog liever een geheel nieuwe vertaling
vanwege een Generale Synode hebben gezien
met het oog op sommige punten, zelfs wie dit
beoogd mochten hebben, moeten toch aan deze
uitgave ernstige aandacht wijden. Want het
is onloochenbaar, dat door deze uitgave de
beide genoemde gevaren van willekeur en van
versteening kunnen vermeden zijn.
Eenvoudig onveranderd overdrukken van den
vóór by na drie eeuwen vastgestelden text was
toch inderdaad niet aan te bevelen. En on
doenlijk bovendien, want talen en volkeren
leven nu eenmaal. En leven en versteening zijn
tegenstellingen. Daar is nu eenmaal zoo iets
als geschiedenis. Eene voortgaande verandering
van al wat bestaat. Eene verandering, daarom
alleen nog zoo weinig waargenomen, omdat de
waarnemers bestendig mede aan het verande
ren zijn.
Zie het maar aan uwen Catechismus. En
voorts aan zoo menig ander verouderd of ver
anderd woord.
De oude beteekenis van de woorden „kachel"
en „oven" is zooveel verschillend van de nieuwe.
Wat het woord „tuin" beteekent, is lang niet
altijd hetzelfde. En een moordenaar met een
„pook" was vóór honderd jaar geheel anders
gewapend dan nu.
Zoo is hetvoor ons onbegrypelyk, wat het
woord „onbegrijpelijk" beteekent in Antwoord
48 van onzen Catechismus, zoolang wij niet
begrypen, dat men in de dagen van het Kort
Begrip dit woord anders begreep dan nu.
En de owsierlyke beteekenis van het woord
„versieren" in Antwoord 95 van dat Leerboek
wordt eerst dan ons duidelijk, wanneer wij niet
uit het oog verliezen, dat dit boek vóór 1570
geschreven is.
Eindelijk om de voorbeelden niet te ver
menigvuldigen weet ieder, hoeveel verschil
het maakt of men het woord „oprecht" in de
uitdrukking „oprecht geloof' opvat in de
negentiende-eeuwsche beteekenis van dat woord
dan wel in den zestiende-eeuwschen zin, gelijk
wij het nu nog gebruiken in „oprechte Utrecht-
sche theerandjes" of „oprechte Haarlemmer
olie" of „oprechte Haarlemmer Courant", enz.
De beteekenis der woorden verschuift in den
loop der eeuwen. En dat des te sneller, naar
mate de geschiedenis verder komt. Zoo worden
de woorden soms geheel anders van zin gelyk
het genoemde woord „oprecht." Soms zelfs
ten eenenmale onverstaanbaar. Daarom is
noodig, zulk eene Bybeluitgave, waarby de on
duidelijk geworden woorden veranderd worden,
en nochtans zelfs niet het minste aan de oor
spronkelijke beteekenis tekort gedaan wordt.
En hiertoe is noodig, goede gezindheid en
nauwkeurige historische studie, en zuivere