Uit Kerk en School. ZENDIN G. Dan wordt de natie de kracht gewaar, die van de Kerken uitgaat, en begint weer te denken aan haren Doop. Dan teugelt geestelijke macht de geweldige machten uit den afgrond. En het zinkend volk herleeft, en de zuchtende ge- loovige vindt troost. En de Naam des Heeren wordt om Zijn werk in en door de Kerken verheerlijkt! Maar werkt Gods Geest NIET in eene Kerk, is Hij bedroefd, wederstaan, is Hy van haar geweken, wat zou het dan baten, zoo daar op bevel van hooger hand, door het trekken aan menschelijke draden zekere kramptrekkingen als schijn van leven wierden veroorzaakt? Is de Kerk ongeestelijk, dan is er in de Geref. Kerkenordening geene gelegenheid om haar door ui terlijken dwang een schijn van welstand en welvoegelijkheid te doen bewaren. Dan wordt haar verval openbaar. „Dat is toch droevig!" "Wat? Dat men den schijn niet kan ophouden, waar het wezen gemist wordt? Och neenEr is huichelarij genoeg in de wereld. Die behoeft niet vermeerderd door dat eenige drijvende wrakken voor des Konings vloot zouden aan gezien worden. Of meent Gy, dat zulk verval mogelijk is? Inderdaad, dat is hoogst bedroevend. En ge lukkig is, dat by de Gereformeerde Kerken ordening het verval zoo vaak reeds in den aanvang gezien, en dan nog gestuit kan worden. En dat de aanleiding er zooveel te meer door wordt, om te komen tot verootmoediging en bekeering. Onze Gereformeerde Kerkenordening is dus zeer practisch. Maar in een hoogeren zin dan menschenberekening. Zij doet het zout, dat smakeloos geworden is, openbaar worden, en maakt zijn wegwerping onvermijdeiyk. En voor de werking des Geestes in de geestelijke Kerken graaft zij de bedding wijd en diep, op dat de wateren vry en onbelemmerd zegenrijk voortvloeien mogen. De vraag: „Is onze Kerkenordening goed?" moet dus herleid tot eene andere„Zijt GIJ goed?" Stelt Gy en stelt Uwe Kerk zich tot een instrument des Heiligen Geestes in den weg en naar de wijze door Gods Woord aangewezen Zoo neen, bekeert U dan, of vreest jui9t omdat onze Kerkenordening zoo goed is, dat in haar de uiterlijke welstand der Kerken voeling houdt met haar geestelijken welstand. Zoo ja, verblijdt U dan; omdat geen men schelijke ordening het gezegend wefk des Heiligen Geestes wederstaat! Bovenal bidt! Bovenal in op onze wijze ge ordende Kerken is een gedurig gebed noodig. „Bidt zonder ophouden." FsRnroA. Y r ij e Kerkjes. Overgenomen uit Holla/nds Kerkblad.) Zuid-Holland, de eilanden en Zeeland blijven een vruchtbaren bodem bieden voor allerlei zoogenaamde vrye kerkjes, die echter ook in andere deelen van ons vaderland niet geheel ongewild zijn. Daar zyn er onder, die ontstaan zijn uit de behoefte van het godvruchtig leven, dat met de reglementaire banden of met de leugenleer van het hervormd landsgenootschap in botsing kwam. En met zulke kerkjes, al zijn ze wat bandeloos van aard, en al hebben ze niets op met eenige kerkelijke orde en kerl^eiyk verband, hebben onze gereformeerde kerken aanraking te zoeken, en ze tot het gereformeerde kerk verband te noodigen en te dringen. Doch daar zijn er meerdere, die zulk een geboortebewijs niet kunnen overleggen, maar aan allerlei ongeoorloofde vermenging hun oorsprong danken. Uit kerkelijk overspel ge boren. Zij zyn geformeerd uit afkeerigheid niet van de reglementaire leervryheid en tuchte loosheid, maar juist van den gereformeerden leerband en van de gereformeerde tucht. Een predikant, in eene gereformeerde kerk om leer of leven geschorst of ontzet, bood zich hier of daar aan eenige malcontenten aan, om voor een beetje hun eigen „dominee" te zijn. Een oefenaar, of geen oefenaar, een man. te dom of te lui om te studeeren en die het toch immers alles reeds zonder studie wist, zóó maar, door den Geest, zonder zelfs een enkele tekst uit Gods getuigenis te kunnen verstaan, laat?staan uit te leggen, wist zóó te praten, dat dit nu juist overeen kwam met wat sommigen hier en daar voor „echt preeken" hielden, en zij maakten hem tot hun „dominee". Een stuk of wat menschen hadden wat tegen den gereformeerden kerkeraad of tegen een predi kant of ouderling of waren dat verklaren van Gods Woord, dat in hot geheel niet overeen kwam met wat zy samen hadden afgesproken, eindelijk- moe en zij maakten er één tot „dominee," zooals zij er één wilden. Predikanten, in 's Heeren Naam, om hun zonden kerkeÉk ge straft; mannen -in 's Heeren Naam, om hun onkunde als onbekwaam om te leeren, afge wezen; nieuwelingen, die zichzelven opwierpen, om de schapen te leiden tegen de herders, die de Heere wettig gestold had; deze allen werden gevolgd, oin ten hunnen behoeve zóó maar „een kerkje" te stichten en de gerefor meerde kerk op menige plaats werd daartoe verscheurd met de grootste onverschilligheid. En kunnen zulke „vrye-kerkmenschen" het morgen niet meer vinden met elkaar, of met hun gemaakten „dominee", dan scheuren ze opnieuw den rok, die door de Romeinsche krijgs knechten nog ontzien werd, en ze loopen elk met een stuk weg. Zeker, er kan een kind Gods verdwaald zijn in de kringen van die „vryheid", doch dan is dat toch een verdwaald kind van God, die terecht gebracht moet worden, maar wien nie mand volgen moet. Wy meenen, dat wij dit soort van kerkelijk leven niet mogen ontzien of vergoeilijken. Integendeel. Het moet veroordeeld, bestraft en tegengestaan worden. En de wortels en oorzaken van deze afwijking moeten ontdekt en uitgeroeid worden, daar we hier to doen hebben aiet een zonde. Hier is het valsche individualisme op kerke lijk gebied. Hier is de verloochening van het lichaam van Christus en van de instellingen des Heiligen Geestes. Hier is de zelfgenoeg zaamheid, de eigenliefde, de ijdelheid, de zinne lijkheid op kerkelijk en geestelijk gebied. Hier is de verachting en vertreding van Gods verbond en van zijn Woord. Niet alsof deze lieden zich van al deze zon den bewust zouden zijn, en opzettelijk dit spel zouden drijven. Die zijn er onder, en misschien niet weinigen ook, die u wel durven zeggen, dat zij om heel de kerk niets geven, en doen, zooals het hun bevalt. Maar we gelooven gaarne, dat een zeer groot deel niet weet, wat het doet, en eenvoudig op zyn gevoel leeft zonder kennis en zonder rekenschap. Maar wat wij niet wisten zonde te zijn, is het daarom toch. En ook voor de ziel, die God zoekt, maar in de bewegelyke kringentjes van die vrije kerkjes met zich laat sollen, is toch ook dezelfde zonde, die wy boven noemden, in haar weg te vinden. Natuurlyk komt dit dn verantwoordelijke be drijf vooral voor rekening van hen, die in die troepjes voorganger spelen en elkaar op het paard helpen, alsof zij het recht van Gods kerk in hun handen hadden en naar Roomsche wijze op iemands hoofd konden leggen. En wie onder zulke voormannen dan nog eenige kennis der waarheid hebben, zijn er te schuldiger door. Hoe meer kennis, hoe schuldiger. Een man, die waariyk van gereformeerde overtuiging was, en aan dit kerkjespelen meedeed, zou tegen het licht in te zondigen. Want het is de duurste plicht va* eene gereformeerde kerk, om de kerk des Heeren te erkennen, en in het kerk verband der gereformeerde kerken te leven. Daarom roepen wij alien, die Sion liefhebben, ernstig toe: Hebt toch geene gemeenschap met deze onvruchtbare werken der verscheuring van Christus' kerk, maar bestraft ze ook veeleer. Komt zulke leidslieden niet in het gevlei, alsof ze dienaars van Christus waren, maar zegt hun getrouw hun zonden aan; waarschuwt voor hen, en staat ze tegenniet met vleeschelyken hartstocht, maar in allen ernst en waardigheid met Gods Wooi d. Onze gereformeerde vaderen waren niet malsch tegenover zoodanige vleesche- ïyke verschijnselen, maar wederstonden ze in het aangezicht. En zuivert dan mede den bodem uit, waaruit dit onkruid opschiet. Want het schiet op uit ons eigen midden. De wortels zitten in den akker van heel de kerk, ook onder de gerefor meerden. Die wortels zitten in ons eigen vleesch in onze eigen verdorven natuur. In de verdorven heid ook der liefste kinderen Gods. Nergens is de oude mensch geheel gestorven. En die oude mensch,die „ik-god" in ons, speelt met de kerken met het verbond en met het Woord, en met het ambt, en die oude mensch maakt de „vrye kerkjes," en de „eigen dominees*. Die oude mensch wil zeggen hoe God moet zyn,endaar om moet de Schrift, en moet de preek zich naar mij schikken. Ik moet het Woord Gods niet hooren prediken, maar ik moet mijzelven hooren prediken. Ik moet niet Christusdienaar aannemen, maar ik moet een „dominee," een „baal" hebben naar mijn zin. Ik wil niet onder Gods wet bukken, maar ik wil die wet zetten naar mijn hand. Wil Gods kerk met de tucht tot my komen, dan zal ik haar dat wel afleere», ik zal een kerk maken en een kerkeraad voor de leus. Een kerk van God, een bonds- kerk, waarin God mij stelde, de vereeniging, de eenheid met allen, die dat verbond naar de gereformeerde belijdenis erkennen, en die geen leeraars toelaten, zonder dat ze ernstiglijk daarin onderzocht zijn, zulk een kerk Gods wil ik nietik zal zelf uitzoeken met wie ik vereenigd wil zijn, ik zal zelf een „volk Gods" uitzoeken, ik wil mijn eigen kerk hebben. Zoo spreekt alom de oude mensch, en die vleescheiyke zondeliefhebber verleidt de zielen bouwt het „vrye kerkje", het „ik kerkje". En daar wordt dan gezorgd, dat die oude mensch de saus en de kool krijgt, zooals hij die gaarne heeft. Izak, die om Ezau en om zyn eigen vleesch met Gods raad en Woord niet rekent. Wilt gij dus de zonde van het „vrye kerkje" afbreken, tast dan dien wortel aan, die door den bodem heen zit. En den wortel niet alleen. Maar ook zooveel, dat in het gereformeerde kerkelijk leven zelf uit dien wortel opschiet. Want gij gevoelt, hoe in de scheuring van den heer van Lingen en zijn navolgers, dezelfde zonde openlijk bedreven wordt, en daardoor, al is het in reglementairen band, dit eigen kwaad in Nederland wordt gevoed en gekweekt. Maar behalve dat, is er geen verzet tegen de ineensmelting der kerk? is er geen secte- geest, die rondwaart in de gereformeerde ker ken Is er geen willekeur in het vormen van clubjes en groepjes? Is er geen tegenzin, geen ar keer van het verband Is er- geen kwaadspreken over het rechtsnyden van Gods Woord? Is er geen prediken van den christen in plaats van den Christus? Is er geen insmokkelen van „oefeningen" en „oefe naars" niet naast maar in plaats van de be diening dos Woords? Is er geen ontzien van al deze dingen? Is er tegenover degenen, die eigenlijk niet veel om de verbondskerk geven, die nog al „ikkig" zyn, en eigenlyk half naar een vry kerkje „liggen", en die dadelijk een dreiging in den mond hobben, is er tegen over ben een getrouwe bestraffing, een arbeid om hen op hun plaats te zetten of worden zij soms nog voorop gehaald, gevleid en ge roemd als de rechte broeders? En dan nog het steunen van bladen als: „De Vriend can Ouden Jong Men zie wel toe, dat wij niet onder dear gereformeerden naam een ongereformeerd „vrije- kerkjesleven" leiden. En waar zich di^ zonde openbaart, worde zij getrouw behandeldniet vleesohelijk ontzien, ook niet vlee3chelijk aan gevallen, maar bestraft met Gods Woord. Want weten wij het wel, indien deze seote veld wint, dan blijft er niets over dan een verwoeste en zich altoos meer ontbindende kerkniets dan een leven in vleeschelyken willekeur, elk voor zichniets dan een smaad voor den Heere, en een last voor de wereld. Smakeloos zout. O, Gods weg alleen is goed Israëlkeert dan weder als afkeerige kinde ren tot uw Bondsgod, opdat Hij uw schuim van u afschuime, u weer onder den verbonds- band bewerke, en uw sieraad, het sieraad van uw Koning en Verlosser weer op u legge waar zijn Woord. S. Beroepen te Nieuw Vennep J. Breukelaar te Bodegraven; te Surhuisterveen J. Buikema te Stads-musselkanaal; te Langerak J. Vesseur cand. te Kampen; te Sleen B. J. Larbers cand.; te Hoapers, Iowa, N. A., D. J. te Grootenhuis te Elburg. Aangenomen naar Breda door W. Kapteyn te Goes, naar Bierutn door J. Groene wegen te Hoogeveen. Bedankt voor Waddingsveen door J. Hart- wigse te Harmeien, voor Werkendam door J. v. Anken te Urk, voor Holwerd door G. P. Ober man cand; voor Aalten B. door Ds. J. D. v. d. Velden te Middelburg. Onder het opschrift „Een Beginwijst Ds. Fernhout in de Utrechtsche Keskb. op de moeilijkheid verbonden aan elk begin. Zoo

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1895 | | pagina 2