B IJ VOEGSEL
bij de „ZUIDER KERKBODE"
ZENDINGSDAG TE MIDDELBURG.
Geref. Ziekenverzorging.
BEHOORENDE
van Vrijdag 21 Juni.
Vervolg,)
Het 2de referaat in de middag-vergadering
gehouden, betrof meer de binnenlandsche zen
ding. De Christelijke volkslectuur, was het on
derwerp, dat Ds. W. H. Oosten zou behandelen.
Ds. Oosten begint in zijn referaat te wijzen
op de ontzettende macht der pers, op de over
vloedige leesstof, die in onze dagen voor ieder
een gevonden wordt. Hoeveel wordt niet voor
gelegd tot genot en tydverdrijf.
Spr. wijst verder op het niet al te hooge peil,
waarop de zoogenaamde volkslectuur staat. Zoo
veel wordt er uitgegeven voor ons volk, onder den
naam van christelijke, zonder het vele goede
te miskennen, maar spr. vraagt, wat is er te
vinden voor onze Geref. jongelieden, dat waar
lijk opbouwt. Kinderboekjes, ze zijn er bij
overvloed, vooral omtrent kerstfeest, alsof 't
dan alleen maar noodig is. Maar hoeveel
ouders klagen, dat hun kinderen onvatbaar
voor vermaning zijn geworden, wier hart dui
delijk is verstikt door het lezen van verderfe
lijke boeken. Spr. zegt, een boek is vaak de
doodslager, die het kind vermoordt, zoodat
onze kinderen van de kerk van onzen Heere
Jezus Christus worden vervreemd. Menig schrij
ver is teruggeschrikt voor de ontzettende ge
volgen van zijn eigen boeken. Hoe velen, roept
spr. uit, gingen reeds verloren door het lezen
van verderfelijke lectuur Nog veel te weinig
wordt dit gevaar ingezien, ook door de ouders.
Wat de mensch eet, dat is hij, luidt het, welnu
wat hij leest evenzoo, dat wordt hij. De roest
vlekken in 'tzieleleven blijven niet uit. O, de
verbeelding der kinderen mag geen vrij spel
hebben, ook daarin moet de band gelegd aan
Gods Woord, onze catechismus en belijdenis
O, 't zondige gaat er bij den mensch zooveel
gemakkelijker in, dan het goede Onze kinderen
leeren eerder het straatlied dan het psalmlied.
Aan de pers staan engelen Gods, maar ook
demonen. De pers is een middel in Satans
hand om de Kerk te ondermijnen. Zelfs het
ontwikkeld heidendom zag het gevaar van
schrijven. Plato eischte een strenge keuze;
dat alleen mannen boven de 50 jaar. schrijver
mochten zijn. Hoe diep is ons Christelijk
Europa dan gezonken met de vrijheid van
drukpers. Een Renan, Nittsche, een Roode Duivel
mogen verspreid.
In een apotheek moet het vergif een ken-
teeken hebben, bij eene besmettelijke ziekte
moet ge een plakkaat op de deur vertoonen
maar als een uitgever geschriften uitzendt,
dan, als 't geldt het zieleleven, is dan geen
waarschuwing noodig? Wat de maag betreft,
stelt men keurmeesters aan om het vleesch
te keuren, maar voor hart en hoofd, voor wat
daarin komt, geen keur, daar volkomen vrijheid.
Is ons Christendom dan blind
Neen, in de eerste eeuwen werd er streng
gewaakt. 'tGing toen oók gemakkelijker, de
boeken waren weinig en hoog in prijs. De
Geref. kerken in ons vaderland hebben het
diep gevoeld, hoe noodzakelijk het toezicht
werd op boeken, die werden uitgegeven. Onze
vroede vaderen, getuige de kerkenordeningen,
hadden een ruime blik op 't volle rijke leven.
Art. 51 van de acta der Syn, te Emden in
1571, luidt aldus„Niemand zal eenig boek
van hemzelven of van een ander gemaakt,
waarin van de Religie gehandeld wordt, doen
ofte laten drukken, ofte anderszins in 't licht
te brengen, tenzij dat 't zelve boek van de
kerkendienaren der classis, ofte van de open
bare professoren der Theologie, die van onzes
geloove ofte confessie zijn, geëxamineerd en
geapprobeerd zijn."
Art. 3 van de Synode te Dordrecht 1574,
luidtTot uitroeiing der valsche leeringen en
dwalingen, die door het lezen der kettersche
boeken zeer toenemen, zal men die middelen
gebruiken, die hierna volgen„Ten eerste
zullen de dienaren van de predikstoel het volk
vermanen tot naarstige lezing der Bijbelsche
Schriften, en van de ongezonde kettersche
boeken afmanen, doch de namen der boeken
spaarlijk noemen. Ten tweede zullen de boek-
verkoopers (de reine leere toegedaan) van de
dienaren vermaand worden, dat ze zulke boeken
niet en drukken, noch verkoopen. Ten derde,
zullen de Dienaars in de huisbezoekingen der
lidmaten der gemeente, naarstelijk toezien of
in hare huizen eenige schadelijke boeken zijn,
opdat ze hen vermanen mogen, zulke boeken
weg te doen. Zie verder Art. 51 van de Syn.
in 1578. Art. 49 van 1586. Art. 55 van 1618.
't Ging over het welzijn der Kerken. Art. 3
van de Syn. van 1574 legt de nadruk op
kettersche boeken. Doch 't staat als een mummi
in 't vergeetboek, uit onvermogen of on
wil. Wie kan naleven Art. 55 onzer Kerken
ordening Wie zal alle kerkbodens en dagbladen
contróleeren Ziet, de vraag, die in onze dagen
terecht gehoord mag worden, 'tgaat om het
welwezen der kerk. Hoe moet de censuur
zijn? Wie kan ze uitoefene? Werd Art.
3 van de Syn. van 1574 in praktijk gebracht,
we waren al een heel eind vooruit. Ie. Laat de
predikstoel de plaats zijn, waar getuigd wordt
tegen slechte lectuur. 2e. Laat door de ker
keraden een lijst worden opgemaakt van de
uitnemendste boeken. 3e. Laat op de catechi
satie en chr. scholen en bij het huisbezoek
onderzoek plaats hebben, naar de boeken, die
gelezen worden. 4e. Laat de chr. uitgevers en
boekhandel gewezen worden op hun groote
verantwoordelijkheid. 5e. Laat een goede Geref.
volksbibliotheek aan de noodige eischen voldoen.
6e. Laten gaven en talenten in de gemeente
ontwikkeld worden om tot eene gezonde en
frissche lectuur te komen.
Wat punt 2 betreft, wie keurt, is de vraag.
Laat Art. 55 van onze kerkenordening gehand
haafd worden, laat het in den vorm een kleine
verandering ondergaan, waar het alleen spreekt
van boeken, die van de religie handelen. Is
het niet voorbarig om eene vereeniging tot
toezicht op de Chr. lectuur op te richten? Be
hoort Art. 55 rfiet tot het terrein der kerk?
Hoort het daar niet, dan moet het plan van
onze Chr. onderwijzers en Ds. Feringa door
ons gesteund. Doch hoe zal die vereeniging
zijn, wie zal er lid van zyn, welke maatstaf
zal worden gebruikt?
'tGaat om het belang onzer kinderen. De
nood dringt. Veel kan worden gedaan in cate
chisatie en b(j huisbezoek, nog meer door de
ouders zelf.
Al gaat de censuur uit van de kerk, wat
baat het als gij, ouders niet helpt
Lectuur is goed, maar kan zoo doodelijk
werkendan wordt ze het scherpst vergifer
moet gewerkt, opdat ons volk niet meer ver
vreemde er moet gearbeid tot opbouw van de
kerk van Christus, tot eere van 's Heeren hei
ligen Naam, tot helderheid van hart en hoofd
Het 3de referaat van Ds. L. Bouma, had tot
onderwerp De arbeid van het Nederl. Zendings
genootschap.
Na eene korte verklaring, waarom hij de
voorkeur gegeven had aan het Nederlandsch
Zendingsgenootschap, deelde hij het ontstaan
dier vereeniging mede. Aangezien onmogelijk
in zoo weinige oogenblikken alles ter sprake
kon komen, bepaalde hij er zich toe, alleen te
wijzen op wat het Genootschap gedaan had te
Amboina, in de Minahassa en op Oost-Java
(Modjo-mana.)
Op Ambon vond het Genootschap, toen het
in Jozef Kam deze eilanden-groep betrad, chris
tenen, maar die jaren achter elkander overge
laten waren aan hun eigen lot. Waren de
toestanden treurig gelijk uit zoo menig bericht
bleek, toch was het bemoedigend dat de bevol
king, en inzonderheid vier ouderlingen, twaalf
diakenen en vierentwintig onderwijzers den
Zendeling met geestdrift welkom heette. Geluk
kig dat deze man zulk een warm hart en
zoovele gaven voor den arbeid in 't Koninkrijk
der hemelen had. Zijn werk was er gezegend.
Sedert dien tijd werd de arbeid er voortge
zet, doch altijd op zeer gebrekkige wijze. Waar
tien arbeiders hadden moeten zijn waren er
hoogstens twee, en daaraan moet dan ook mede
toegeschreven worden, dat de gemeenten aldaar
niet tot grootere krachtsontwikkeling zijn geko
men. Inzonderheid is het jammer geweest
dat men die gemeenten ingelijfd heeft bij de
Indische Staatskerk. Nu zullen zij waarschijn
lijk nooit tot bloei komen, tenzij er nog eens
eene geheel andere regeling tot stand gebracht
worde.
In de Minahassa was het een geheel ander
veld. Daar heerschte het Heidendom ongestoord.
Eene beschrijving van de zeden en den gods
dienst der Alfoeren werd gegeven. De eerste
eigenlijke Zendelingen aldaar zijn geweest een
paar Duitschers, Riedel en Schwartz, uitgezon
den door het Nederl. Zendelinggenootschap.
Twee mannén, geheel verschillend van karak
ter en aanleg, maar die beiden veel oeds tot
stand gebracht hebben. De Zending heeft er eene
schoone zegepraal behaald. Het Heidendom
heeft het moeten afleggen. Allerwege zijn
scholen en kerken verrezen, die het luide pre
diken, dat God nog altijd zijnen Zegen geeft,
wanneer men zich in Zijnen Naam opmaakt
tot verbreiding van het Evangelie onder hen,
die zonder God in Christus in de wereld zyn.
Doch ook hier groote schaduwzijden. Einde
lijk ontwaakte de Indische regeering, die zich
langen tijd in 't geheel niet over 't onderwijs
der jeugdige Alfoeren bekommerd had. Hoe
ware het nu te wenschen geweest, dat zy aan
de Genootschapsscholen haar steun geboden
had, om zoodoende het onder wys verder te
brengen. Maar dit mocht niet. Er moesten
Staatsscholen komen, en onderwijzers met
hooge tractementen en meestal vijandig gezind
tegen het Bijbelsche Christendom, betraden de
eilanden om de jeugdige Alfoeren te vormen.
Niet te berekenen is het welk eene geestelijke
schade op die wijze aangericht is. En boven
dien ook hier ging het Genootschap er toe over
om de geplante gemeente vast te lijmen aan
de Indische Staatskerk, en daarmede werden
de Zendelingen hulppredikers. Wel schoof het
dusdoende een' groeten geldelyken last van
zijne schouders, beter ware het evenwel ge
weest, dat het met allen ijver er naar gestreefd
had de Inlaudsche gemeenten tot stoffelijke en
geestelijke zelfstandigheid te brengen.
Door landsontginning, tot verbreiding van het
Evangelie is de weg, dien men op Oost-Java
ingeslagen heeft. Een Christen-Javaan, Misaï,
had eene dessa aangelegd, en deze is het uit
gangspunt geworden. Zendeling Jellesma zag
er het groote nut van in en heeft zich dan ook
verdienstelijk gemaakt. Modjo-Mana is eene
bloeiende Kolonie geworden en tot grooten
zegen geweest. Ondanks alle moeielykhe-
den is het gelukt hier een terrein te openen,
waarop het Christendom toonen kan, wat het
vermag tot het opheffen van den Javaan, en
het zichtbaar bewijs te leveren, dat het woord
nog altyd waar is: De godzaligheid heeft de
belofte voor dit en voor het toekomend leven.
Zeker, de bezwaren, ingebracht tegen deze wijze
van arbeid zyn vele, maar men vergete niet
de ongelukkige rechtstoestand, waarin de Javaan
dadelijk komt, als hij to: het Christendom over
gaat. Zoolang onze regeering voortgaat met den
Mohammedaan te bevoordcelen boven den In-
landschen Christen, zoolang zal het gemakke
lijk gaan dien arbeid te verdedigen.
Uit dit overzicht viel ten slotte af te leiden,
dat men verkeerd doet en de doorwerking van
het koninkrijk der hemelen belemmert, wan
neer men niet meerdere arbeiders uitzendt,
en het onding, dat Indische Staatkerk heet,
handhaaft. Men wende bovendien alles aan,
om de Inlandsche gemeente tot stoffelijke en
geestelyke zelfstandigheid te brengen, en niet
te rusten vóór onze Regeering de hinderpalen,
welke de Zending in den weg liggen, wegge
ruimd heeft, en aan den Javaan-christen ten
minste gelijke rechten verleend als aan den
Mohammedaan toegekend zijn.
Na een levendig debat over beide referaten,
spreekt Ds. Gommer nog een kort slotwoord,
de vergadering dankende, namens de Commissie
voor de betoonde belangstelling, de vergadering
wijzende ep het ééne talent, dat in de gemeente
tot den arbeid der Zending moet gebruikt, kan
gebruikt, ja mag gebruikt. Met dank aan den
Heere werd deze eerste Zendingsdag gesloten.
Zoo ligt ook die dag weer in 't verleden, maar
mogen de Kerken ook in deze Classe „daders
des Woords" bevonden worden. En moge de
roepstem, toen gehoord, een gezegende vrucht
afwerpen tot roem van 's Heeren heiligen
Naam
Op 4 Juni werd te Utrecht in het Militair
Tehuis de Algemeene Vergadering van de Ver
eeniging tot bevordering van Geref. Ziekenver
zorging in Nederland, gehouden.
De vergadering was zeer goed bezocht,
terwijl ook onderscheidene corporatiën, uit alle
deelen des lands, afgevaardigden gezonden
hadden.
Nadat Ds. Mulder van Haarlem is voorgegaan
in 't gebed, houdt de voorzitter Prof. L. Linde
boom van Kampen, een korte toespraak tot
opening dezer samenkomst, in aansluiting aan
het voorgelezene Matth. 25: 31—46. Hij zegt
daarin, dat dit woord vooral geschikt is om
onze harten te stemmen voor de taak van dezen
dag. In den dag der dagen brengt Christus
ook de verzorging der kranken ter sprake. Ieder
die aan dat werk niet medearbeide, zal een
maal door Christus verworpen worden. Een
Christenvolk, dat geent barmhartigheid bewyst,
is dan ook niet denkbaar. In deze dagen is