Doordat zij zich ongevraagd ongeweigerd, omdat zij tégen het liberalisme zijn. bij..de eerste stemming bij ons aansloten, hebben wij eene zoo schitterende overwinning mogen en kunnen behalen; en doordat zij, althans de meesten hunner, uit hoogere politieke bereke ning, namelijk om hun macht en invloed te doen gevoelen, nu de Staten toch om waren, en de liberalen daarenboven zulk een em inenten can didaat hadden, zich bij de herstemming bij onze tegenstanders voegdsn, zoo moesten wij het wel verliezen. Dat „de liberalen" bij de herstemming uit een zedelijk oogpunt eene schitterende overwin ning behaalden en de anti-revolutionaireneen groote nederlaag leden, is, wat de Middelburg- sche Courant daar ook van bazelt, onwaar. Wanneer de hoogere politiek der Roomsch- katholieken niet in het naspel ware gekomen, zou de herstemming in weerwil van de anders ongelijke kansen afgeloopen zyn, getyk de eerste stemming. Het is zelfs de vraag: of, bij overigens gelijke- kansen, de anti revolutionaire partij thans niet zou kunnen opwegen tegen de liberalen en anti-liberalen of conservatieven saam. Als wij nu in de Staten de afspiegeling mo gen vinden van hetgeen de Kiesvereenigingen leidt en dryft, dan zullen zij niet anti-liberaal, zonder meer zijn; maar dan zal het positieve, het anti-revolutionair beginsel, dat beleden werd bij de stembus, er zich ook en in de eerste plaats, als het pas geeft, gelden laten. Met de anti-liberalen of conservatieven, vorderden wij, naar ons de geschiedenis nog altijd leerde, zoo goed als niets, ten slotte zelfs was het conser vatisme altijd Groen's ergste vijand. Daarvoor moeten wij in elk geval steeds waken, dat wij ons eigen, ons positief christelijk historisch beginsel niet in het anti-liberalisme of conservatisme laten opgaan. In Delila'a schoot verliezen wij onze haarlokken en mits dien onze kracht. Het slot van de geschiedenis op Walcheren is: dat de Middelburgsche courant, met al haar woede tegen ons, terrein en achting heeft ver speelddat de heer van Woelderen, in weerwil van zyn voorsprong, als aftredend lid der Sta ten en als zeer invloedrijk persoon, vooral te Vlissingen, Souburg, en Middelburg, het slechts bij hei-stemming, en dan nog met behulp van een deel Roomsch-katholieken heeft kunnen halen; dat de liberaliston anti-liberaal zullen moeten worden, om onder deze kieswet, als weleer, zich van de macht, waarop zij zoo tuk zijn, verzekerd te kunnen houden; dat de anti revolutionairen nog in gelijke conditie verkeeren, en dat zij daarom moeten waken tegen het belust zijn op macht, ten koste van liun posi tief christelijk-hislorisch beginseldat de heer van Teylingen, die moest aftreden, die lid was van de Gedeputeerden en die tot de Orthodoxen op kerkelijk gebied behoortdesniettemin ook viel. Hij viel, omdat hij in de Staten zich bij de liberalen voegde en door hen zich candidaat liet stellen. In hem viel de geknipte candidaat voor Dr. Bronsveld. En al zegt deze, dat deze verkiezing getuigt van de achterlijkheid der Walchersche kiezers, wy laten hem dat zeggen, en gelooven, dat wij den Christus Gods niet slechts op ker- kelyk gebied, maar altijd en overal belijden moeten. Als de christelijke beginselen ons hebbenkan en zal dat niet uitblijven. Ze nu en dan, en hier en daariaan den kapstok hangen en met de principieele tegenstanders er van meegaan en meedoen, dat gaat en dat mag niet. Wat wij zijn, moeten wij geheel en overal wezen. Littooij. P.S. Hoewel men bij de herstemming in het district Goes slecht stemde, haalden de onzen het toch en brachten er den heer Oggel in. Dat verheugt ons, en daarmee feliciteeren wy onze broederen. Ds. v. d. Velden sprak het navolgende OPENINGSWOORD OP DEN ZENDINGSDAG TE MIDDELBURG. Uit den tijd der eerste Chr. Kerk is ons een verhaal nagelaten, waaruit iets te leeren valt. Eenige volwassenen zouden door den doop der kerk van Christus ingelijfd worden. Dit ge schiedde bij onderdompeling. Aan de eene zijde eener smalle beek daalde men in het water af om aan de andere zijde als uit het water op te komen. Daar stond de bisschop de doope- lingen op te wachten. Onder die doopelingen was er een. die niet, zooals de anderen, zich een oogenblik geheel onder het water dompelde, maar zijn rechterarm boven het water uithield. Dit wekte bevreemding en hem "werd gevraagd waarom hij..dit, gedaan, had. En zijn antwoord luidde: „Gij hebt mij onderwezen, dat bij het indalen in het water gedoeld wordt op de doo ding der zonde en de afsterving van ons zeiven, en bij het opkomen uit het water op de ver nieuwing des menschen en zijne algeheele overgave des harten aan den Heere en zijn dienst. Welnu, een deel wil ik voor my zei ven behouden. Mij geheel te geven is te veel. •Daarom hield ik mijn, rechterarm bovep het water. God de Heere moge over een deel beschikken; maar een deel wil ik voor mij zei ven behouden." Wij beslissen over dit verhaal niet; maar het toont ons duidelyk, hoe men zoodoende noch het stuk der ellende, noch dat der ver lossing, noch dat der dankbaarheid verstaat. Ook niet het laatste. Wie de diepte zyner gees telijke ellende leerde kennen, den rijken weg van Gods genade in Christus, den weg der verlossing verstaat, heeft de heerlijke begeerte niet alleen naar sommige, maar naar alle gebo den Gods te levenheeft den drang des Geestes om zich zei ven tot een levend dankoffer den Heere te geven. Dit nu geldt niet slechts voor den enkelen geloovige, maar voor de kerk van Christus in haar geheel. Voor Christus kerk is het werk der Zending b.v. de roeping der dankbaarheid. De Zending mag de arm niet zijn, dien we, zooals de doöpeling, willen onttrekken. Chris tus kerk mag niet zeggen: In vele dingen wensch ik als verloste kerk te wandelen naar Zijn gebod; maar de arbeid voor Zijn Konink rijk is een deel, waar ik mij niet voor leen; een deel van de roeping, waarvoor ik de oogen sluit! Neen, dien arbeid hebben we steeds te beschouwen bij het stuk der dankbaarheid voor de verloste kerk des Heeren. Dan valt er een heerlijk licht op dezen arbeid. Dan is het niet een wettisch werkeen werk, dat wij in reke ning willen brengen bij God, om er verdiensten uit te slaan. Indien die arbeid beschouwd wordt als een arbeid van het werkverbond, als een arbeid, waar de zweep des drijvers ons toe drijft; dan is het een arbeid, waar we ons zeiven mede bedoelen, een arbeid, die in eigen gerechtigheid ondergaat, een arbeid, waarin niet de liefde Christi spreekt en drijft en dringt; een gedwongen arbeid; een arbeid, waarachter een vroom kleed verborgen ligt, het eigen ik, de eigen eer, het wettisch beginsel. Het is daarom van zoo hoog belang, dat we steeds het werk der Zending beschouwen als een werk der dankbaarheid, der vrijwillige gehoorzaamheid! Het behoort tot de goede werken van Christus kerk, waarvan ons „Kort begrip" zoo juist zegt: „Waarom moet ge, als ge verlost zijt, nog goede werken doen?" „Niet om daarmede den hemel te verdienen, hetwelk Christus heeft gedaan, maar omdat God mij zulks geboden heeft." Als dan de kerk van Christus mag hooren en verstaan hoe zij uit grooten nood en dood ver lost is en dat uit vrij ontfermen; als zij dan inziet in het welbehagen des Vaders tot hun verlossingals ze dan inziet in dat rijke werk van Christus, in zijne volkomene overgave tot in den dood; in Zijne volkomene gehoorzaam heid, als ze dan gedenkt aan de zending van den eenig geliefden Zoon des Vaders, als den grooten, den eenigen Zendeling, die haar verlost, als ze de liefde Christi aanschouwt, als ze het volle werk des H. Geestes daarbij overziet, die dat uit den Vader en door den Zoon is, toepast aan Zijne kerk, en wanneer dan de vraag oprijst: „Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal?" niet als wettische vraag om wat terug te beta len, maar als vraag der dankbaarheid. Kerk van Christus, hoor dan een der antwoorden op die vraag aan zijne verloste kerk gegeven: Predik het Evangelie allen creaturen! Dit behoort bij het stuk der dankbaarheid. Als we het werk der Zending uit dit oogpunt naar de Schrift bezien, dan wordt God de Heere er in verheerlijktdan gaat het uit gehoorzaam heid aan Zijn gebod, en niet uit zelfbedoeling en zelfverheerlijking. Dan zien we in de 2e plaats, hoe deze roe ping een blijvende roeping is, wijl het stuk der dankbaarheid nooit wordt opgeheven, en de verloste kerk van Christus ten allen tijde dank baarheid hebbe te betoonèn. Dan is het geen oogenblikkelijke opwelling van het gevoel. Ach, het is geen kunst om eens voor een oogenblik op het gevoel te werken en de beurzen los te makenneenlaat het der gemeente toch dui delijk worden dat het de blijvende roeping der dankbaarheid is. Eindelijk in de 3e plaats, zóó bezien, wordt het ons een voorrecht in dezen weg ook den Heere dankbaarheid te mogen bewijzen. We lazen eensIn de lijdensschöol eens Christens zijn 4 klassen: „Ik moet lijden, ik kan lijden, ik wü lijden, ik mag lijden;" de laatste klasse was de hoogste. Welnu, ik zou dit toe willen passen op de roeping der kerk, inzake den arbeid voor Gods Koninkrijk. Niet alleen ik moet, ik kan, ik wil; maar ook ik mag aan dien arbeid mededoen. Als we zien, dat de Heere ons verwaardigd het te mogen doen als het ons een voorrecht wordt, als het is: ik mag aan het werk der Zending mijn gebed, mijne gaven, mijne krachten schenken; het is mij het werk der dankbaarheid. O, mijn broe der, myn zuster, dan willen we den arm niet boven het water uithouden, maar ook in dit opzicht ons overgeven met het gansche hart en met geheele kracht aan den Heere en zijn gebod Wij staan met onzen Zendingsdag tusschen Hemelvaart en Pinkster. Schoone tijd er voor, zouden we zeggen. Wel wordt beweerd, dat het voor onze landbouwers geen geschikte tijd is, maar ach, als we zien, hoe in Zeeland op koopdagen honderden zijn, die zelfs niets te koopen hebben, zou er dan geen tijd gevonden kunnen worden voor den Zendingsdag.? We zeiden tusschen Hemelvaart en Pinkster. We zien op Christus als den verhoogden Koning, die als loon op Zijnen arbeid is verhoogd, en nu zijnen H. Geest gezonden heeft, opdat die H. Geest, in Zijne kerk wonend, den drang wekken zou om den naam van dien verhoog den Koning uit te roepen en ook te doen hoo ren aan de einden der aarde. Zoo sluiten we ons openingswoord met het vers van Da Costa uit zijn Zendingslied: Die 'talles kunt vervullen, O Trooster vol gena! Help Gij, die helpen zullen En met wie Ge uitzendt: ga! Opdat met 's hemels wolken Zijn weerkomst word' verbeid, Die 't Licht is aller volken En Isrels heerlijkheid! Het le referaat door Ds. Littooij op den Zendingsdag der Geref. kerken in de Classe Middelburg, op 29 Mei gehouden, had tot on derwerpOnze roeping in betrekking tot den Zending sarbeid. Onze roeping, d. i. de roeping der geloovigen, zegt ,spr. 1. Deze roeping bestond niet. 2. Deze roeping werd. 3. Ze bleef aanwezig. 4. Ze is verzuimd. 1. Toen 't goddelijk plan der verlossing werd geopenbaard, was er niemand van uitge-' sloten. De Heere is niet begonnen uit te slui ten. De kinderen der menschen scheidden zich af. Zoo ontstond de wereld zonder God. Henoch en Noach hadden een zending te vervullen als, predikers der gerechtigheid. De kerk en de wereld hadden in elkander te worstelen om de overwinning. De Kerk bestond en betrachtte hare roeping niet. De zonen Gods zagen om naar de doch-, teren der menschen. De invloed der vrouw is groot, ook ten kwade, ten nadeele voor de1 kerk des Heeren. Maar God staat op en keert de dingen om, de wereld ging ten onder in den zondvloed, en de kerk werd gered, alleen, door de trouw en liefde Gods God verkoos van die eenlingen om dragers en bewaarders te zijn van de beloften Gods. 't Was 2000 jaar geen roeping, het Evangelie der hope en der zaligheid te verkondigen, alleen was er zending onder het eigen volk niet omdat Israël beter was, maar uit genade, vrucht van de verkiezende liefde Gods. a. de reden lag in de Heidenen zélf. b. eene behoefte voor de kerke Gods. a. De Heidenen hebben niet goedgedacht God in erkentenis te houden. God Het hen wandelen in de door hen zei ven gekozen wegen. Toen kwam het openbaar, wat de mensch is zonder Hem, wat eigen denken en kunst ver mogen, dat de volken, hoe begaafd, daarmede., aan hun einde komen. De Heere sloot de Heidenen af. b. Ten behoeve van zijne kerk, om daarin Christus beeld af te teekenen. Wat geene roeping was, kon roeping wordenv Ze zongen in den geloove onder Israël„Eer lang gedenkt hieraan het wereldrondhaast wendt het zich tot God met hart en mond", enz. Ze zagen de breede schare komen: „Al de heidenen door Uw handen, voortgebracht, in alle landen, zullen tot U komen, HeerDe Heilige Geest zou komen, de middelmuur zou. vallen„Zingt, zingt een nieuw gezang de# Heere, zing aarde! zing dien God ter eere!" enz. „Nu moet uw tong de heidenen noodeh,

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1895 | | pagina 2