De Ycreen. voor Geref. Ziekenverzorging. dit loopt op zijne beurt uit op de diepste teleur stelling in en na dit leven. Hetgeen duizenden bij duizenden, ja den na tuurlijken mensch in den weg staat, maakt juist den grond, het uitgangspunt, de waarde en de heerlijkheid van onzen godsdienst, van den godsdienst naar de Schriften uit. Dat wij God niet begrijpen kunnen, dat Hy oneindig en volmaakt is, is ons tot vreugde en blijdschap; want omdat Hij onnagaanbaar groot, ja absoluut volmaakt is, kan Hij ons hoeren, helpen en verlossen. Zij, die in Hem gelooven, kunnen dan ook altijd zeggen: »Het zal wel zijn"; „Hij zal het maken". Zij zijn gelaten onder alles en ryk in hun God. Trouwens, als God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn". Hadden de discipelen en de discipelinnen des Heeren in de donkere en bange lijdensuren op Golgotha maar geloof gehad, maar in het geloof gestaan en door het geloof geleefd, gewis, ze zouden niet zóó ontroerd en versaagd zijn geweest; integendeel, zij zouden dan in het licht van het kruis hun diepen zonden- val betreurd, de heiligheid en de liefde Gods bewonderd, en Hem, die zich hier inzonderheid onbegrijpelyk groot betoonde, aangebeden, ge loofd en geprezen hebben. „Na dezen", eerst later, zouden zij het „ver staan", en God geloofd hebben. Nü was het van rondsomme donker. Toen Jezus voor zijne vijanden gebeden, en den boet vaardigen moordenaar het paradijs toegezegd had, toen Hij alles in betrekking tot de menschen verricht had, wat te verrichten was, keerde Hij tot zich zei ven in, teneinde voor zijn God en Vader te doen, wat nog te doen was, en zie, toen werd het donker ook in de ziel des Heeren, doch ongeloovig werd Hij niet; want ongeloof is zonde, en zonde deed tiij niet; maar hoewel Hij in God bleef gelooven, ver- bergde Deze toch zijn aangezicht voor Hem en deed Hem, die tot zonde gemaakt is, nog de straf der zonde dragen en ervaren. Zes uren heeft Jezus aan het vloekhout ge hangen, van 'smorgens 9 ure tot 's namiddags 3 ure, en op den middag gaf de natuur het beeld weer van de duisternis zijner ziel. Het was nacht voor den Heiland, nacht op aarde, nacht voor de discipelen, ja ook en in erger mate voor het joodsche volk. Er heerschte in het midden van die duister nis weldra eene ademloozestilte, onderden in druk van de stemme Gods; in en door de duis ternis toch stierf de onheilige spot als op de lippen weg, en men hoorde de droppelen bloeds op1 de aarde nedervallen. In het midden van die angstwekkende stilte riep de Borg van zon daren de onvergetelijke woorden uit: „Mijn God! Mijn God! waarom hebt Gy Mij verlaten". Eenigszins uit die hel van angst en spanning gekomen zijnde, kleefde de tong aan zijn ge hemelte. en riep Hij: „My dorst!" Nog slechts eene kleine stonde, en zie, het werk der werken Gods is voleindigd, het eeuwig goede en eeuwig onvergetelijke woord, het woord: .Het is vol bracht!" wordt vernomen. Nu kanmaar nu wil Hij ook gaan sterven, nu wil Hij naar zijn Vader. De dood komt dan ook niet tot Hem, maar Hij komt tót en gaat, als door volkomen vrye wilsbeschikking in den dood. Zijn sterven is eene daad. Daarenboven overwint Hij in en door zijn sterven, den dood, en ook hem, die het geweld des doods had. Nu is de dood voor hen, die in Hem gelooven, geen dood meer. Zijne geboorte was eenig, zijn leven was eenig, zyn sterven was eenig. Als de God-mensch, als Degene, die macht heeft zijn leven aan te nemen en af te leggen, openbaarde Hij zich ook in de stervensure. En toen het zoo stil was en niemand voor Hem uit- en opkwam en Hem beleed, begonnen de levenslooze schepselen hun nen mond te openen, en van Hem te getuigen. Ze spraken allerwege en als uit eenen mond van openen, van ontsluiten, van toegang te verleenen. Als boden Gods spraken zij uit, wat door het lijden en sterven van Jezus Chris tus verkregen was, zou gezien en ervaren worden. Nu het lichaam gestorven, m. a. w. het voor hangsel gescheurd is, nu kan en zal de volheid der Godheid, die in Hem lichamelijk woont, zich geheel en allerwege openbarenja, nu kan ook het voorhangsel des heiligdoms, dat hiervan schaduwbeeld is, worden weggenomen, want nu woont de Heere en openbaart zich de Heere niet meer tusschen de vleugelen der cherubs; voor een iegelijk, die in Jezus Christus gelooft, s er nu vrye toegang tot Gods troon en hart. Niet de menschen nemen het voorhangsel dat het heilige der heiligen bedekt, weg, want het scheurt niet van beneden naar bovenmaar dat doet God de Heere, en daarom scheurt het van boven naar beneden. Het is de Heere, die hier op veelzeggende wijze spreekt. En heeft de Heere gezegdAls dezen zwygen, zullen de steenen spreken", welnu, al zoo geschiedt het. De menschen zwijgen, en de steenrotsen openen hunnen mond en spre ken. Evenzoo de aarde zij beeft niet alleen, maar ze opent zich ook; ze opent zich daar, waar de graven der heiligen zijn. Nog eenige uren slechts, en zie, de morgen der opstanding is aangebroken, de Heere ver rijst uit het graf. Tegelijkertijd treedt het woord der belofte: „Ik leef en gy zult leven"! want »Ik ben de opstanding en het leven" wonderbaar en zichtbaar in vervulling. Immers, uit de reeds geopende graven staan vele heiligen op; en zich aansluitende aan het woord des Heeren: „Beginnende van Jeruza lem", gaan zij naar de heilige stadvertoon en zich daar aan „velen", en verkondigen hun met woord en daad, dat Jezus Christus de opstanding en het leven is. Gewis hebben zij, aan wie deze heiligen, die met Jezus uit de dooden zijn opgestaan, ver schenen, gedacht en onder elkander gezegd „God is groot, en wij begrijpen het niet." Dat ook wij, dat mogen inzien en erkennen! Littood. Beroepen te Opeinde Nijega, L. G. Goris te Veenwoudsterwal, te Minnertsga S. v. d. Wal te West-Zaan, te Surhuisterveen J. Bartels te Nieuw-Buinen, te Naarden A. de Vlieg teRen- kum, Broek op Langendijk H. Kuik te Putten, te Kuilenburg E. Douma te Rotterdam. Bedankt voor Laar (Gr. Bentheim) door J. Dekker te Oldeboorn. >Vaarom ik naar de kerk ga ook bij ongunstig weer. Ie. Omdat God élken Zondag door zijn Woord geheiligd, en voor regen-of sneeuwdagen geen uitzondering gemaakt heeft. 2e. Omdat ik verwacht dat de voorganger op zijn post zal zijn, en het mij zeer zou ver wonderen, indien iiij wegens het slechte weêr thuis bleef. 3e. Omdat mijne tegenwoordigheid in de kerk des te noodzakelijker is, naarmate het gehoor minder talrijk dreigt te zijn. 4e. Omdat, welke mijne positie in de kerk ook zij, mijn voorbeeld invloed zal uitoefenen op anderen, hetzij ik mij ter godsdienstoefening begeef, hetzij mijne plaats ledig blijve. 5e. Omdat ik zie dat de kinderen dezer wereld, zelfs de meest weekelijke en verwende, zich nooit door ongunstig weder van hun ge not laten terughouden. 6e. Omdat het leven van zelf verloochening, waartoe de Christen geroepen is, niet mag afhangen van de veranderingen op den baro meter, en omdat de houding, die ik tegenover het weder aanneem, my tot middel kan dienen om myne liefde tot Jezus af te meten. 7e. Omdat ik bemerk, dat zij, die onder 't voorwendsel van koude, warmte, regen of sneeuw de godsdienstoefening verzuimen, by mooi weder evenzoo handelen. 8e. Omdat, zoodra de mensch eenmaal te rugdeinst voor hindernissen, die gemakkelijk uit den weg te ruimen zijn, hij er ongemerkt toe komt om zelfs tegen denkbeeldige moeilijk heden op te zien. 9e. Omdat het mogelyk is, dat juist bij slecht weder, mij naar Gods wil een bijzondere zegen in de kerk wacht, en vooral omdat ik niet weet, hoe menigmaal de gelegenheid tot onderlinge stichting mij hier beneden nog geboden wordt. Pniël. Zondagsrust. Eén van Engeland's meest beroemde Staats mannen, de grijze Gladstone, heeft in het nummer dezer maand van de bekende „The Church Monthly" een warm pleidooi gehouden voor de Zondagsrust. Dit kan niet verwonderen, wijl deze kloeke verdediger van het Christendom, evenals wijlen onze groote Groen van Prinsterer, zich het „Evangeliebelijder" grooter titel rekent dan staatsman. In den grooten strijd tegen het Christendom, moet zyns inziens de viering van den dag des Heeren, zoo algemeen en schandelijk onthei ligd, niet het minst verdedigd worden. Om tweeërlei reden. Bovenaan staat het Goddelijk gebod, en aan dien eisch mag nooit tekort gedaan. Maar ook stelt de noodzakelijkheid van 's men schen verfrissching naar lichaam en geest dezen eisch. Hij zou daarom de moeite ruimschoots beloond achten, als men de statis tische opgaven leverde b. v. voor het Engel- sche volk, hetwelk Zondags niet rusten kan of wil, vergeleek met die van de anderen, welke die Zondagsrust genieten mogen. Een kloek getuigenis, een ernstige stem, die van de overzijde van het Kanaal tot ons komt In ons land, waar de Zondagsontheiliging, ook door ontduiking van de Zondagswet, tel kens grooter afmetingen neemt, moet deze kwestie steeds onze aandacht vragen. Slechts bedenke men, dat nooit de rust, welke ons lichaam en onzen geest gegund wordt, hooger mag gesteld dan de eere van den leven den God. Want de eisch der fust stelde zelfs, al was het om de 10 dagen, de Fransche Re volutie. Ook in dit vraagstuk blijve de eisch van Gods Wet nummer één. Pr. N. Mededeeling en verzoek. Deze Vereeniging zal, zoo de Heere wil, hare Algem. Vergadering houden Dinsdag 4 Juni a. s. te Utrecht. De Afdeelingen en de corporaties worden verzocht, hare voorstellen in te zenden bij den Secretaris, Ds. G. J. Barger te Driebergen, vóór 4 Mei. Ook zal het Bestuur, aan genoemd adres, gaarne ontvangen, wenken, vragen enz. betreffende de Vereen, haren arbeid en middelen tot uitbreiding. De a. s. Mg. Verg. zal o. a. een vast Bestuur moeten kiezen Het voorloopig Bestuur zal gaarne opgave ontvangen van namen, die men geschikt acht voor plaatsing op de aanbevelings lijst van candidaatleden v. h. Bestuur. Het Bestuur moet o. i. bij voorkeur zóó worden samengesteld, dat geheel het land vertegen woordigd zij. Het voorl. Bestuur kan nu reeds mededeelen, dat onderscheidene jonge dochters bereid zijn zich te laten opleiden als ziekenverpleegster. Gaarne zouden wij met een drietal, dat ons geschikt voorkomt, van stonde aan beginnen. Daarvoor echter ontbreekt het noodige geld. Zijn er niet particulieren, plaatselijke Vereenigingen. Kerkeraden of Diaconieën, die geheel of ten deele de opleiding van eene dier zusters voor hunne rekening willen nemen, onder nader te bepalen voorwaarden In zijne laatste vergad. heeft het voorl. Bestuur besloten, deze vraag in het openbaar te richten aan allen, die belang stellen in Gereformeerde ziekenverzorging en in de opkomst der Vereeniging, die nog wel klein maar nochtans de vrucht is van jarenlange voorbereiding, de vervulling veler wenschen en gebeden. Waarom onthouden zich zoo velen Broeders, Zusters, Kerkeraden, Vereenigingen komt, reikt ons de hand. Toeft niet langer. Duizenden kranken wachten op onze hulp. Ontfermt u. Dient den Heere ook in dit werkO zoo gaarne ontvingen we uw naam als lid of corporatie nog in deze maand. Opdat gij, alleen of in vereeniging met anderen, nog moogt mede werken voor en op de e. k. hoogst belangrijke Algemeene Vergadering. De leden der Vereen, wekken wij op, nog vóór Mei een afdeding te vormen. Mocht hun getal daarvoor niet groot genoeg zijn, dat zij dan nog anderen trachten te winnen en zich vereenigen met leden in omliggende plaatsen. Vorming van Afdeelingen is inzonderheid hierom zoo gewenscht, omdat dan meer voor stellen en afgevaardigden voor de Alg. Verga dering kunnen worden verwacht. Met de bede, dat dit woord van mededeeling en opwekking gezegend worde, zijn wij. in afwachting, Uwe dw. Broedêrs Namens het voorloopig Bestuur, Kampen, L. Lindeboom, Voorz. Driebergen, 8 April. G. J. Bakger, Secr. Amsterdam, f W. Hovy. Pennrn. Officiëele Berichten De volgende week zal de ondergeteekende geene Catechisatiën, ook niet de z.g. „afzonde ring", houden. Middelburg, J. D. v. d. Velden, 11 April 1895. V. D. M.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1895 | | pagina 2