VRIJDAG 22 MAART 1895.
Weekblad gewijd aan de belangen der Qereformeerde [Cerken
in ^eeland, oord-brabant en j_,imburg.
Ds. J. HÜLSEBOS, Ds. J. H. FERINGA
en Ds. A. LITTOOIJ.
Uit de H. Schrift.
bit Kerk en Schoof
U Jaargang.
No. 12.
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze Koning; Hij zal ons
behoeden.
Jesaja 3322
ONDER REDACTIE VAN
Docli Samuel zeide: Heeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren? Zie, gehoorzamen is heter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen.
1 Sam. 15 22.
Abonnement per 3 maanden f 0.85. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1—5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LE COINT RE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentiën enz., gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
ALLES TER EERE GODS.
Hetzij dan dat gijlieden eet,
hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij
iets anders doet, doet het al ter
eere Gods.
I Cor. 1031.
Zeer juist wordt in den Catechismus op de
vraag Maar wat zijn goede werken geantwoord
Alleen, die uit een waar geloof, naar de Wet
Gods, Hem ter eere geschieden, en niet die op
ons goeddunken of menschen inzettingen ge
grond zijn. bron der goede werken is dies:
God in Christus; het geloof toch ontvangt het
levenssap uit Hem; de regel der goede werken
is: Gods Wet, Gods geopenbaarde wilheteinde
of het doel isde eere Gods. En al is het nu
ook, dat de allerheiligsten, zoo lang zij in dit
leven zijn, maar een klein beginsel dezer ge
hoorzaamheid hebben, zoo mag van het boven
omschreven karakter der goede werken niets
afgedaan en moet alzoo de menschen geleerd
worden.
De apostel Paulus, ondervraagd door de Co-
rihthiërs aangaande het al of niet geoorloofde
om vleesch te eten, afkomstig van dieren, die
aan de afgoden waren geofferd, raadt aan dit
liever te laten, indien men daarmede zwakke
broeders ergert, maar wijst wederom met kracht
op het vrije standpunt der kerk onder den
nieuwen dag, waarbij alle ceremonieel en on
derscheiding van spijzen is weggevallen.
Ernstig waar&chuwt hij tegen alle gemeen
schap met de afgodery en zondendienst, maar
van de spijze, die goed is om genuttigd te
worden, behoeft men niet schroomvallig de
herkomst te onderzoeken. Volkomen gelijk de
Heere Jezus sprakHetgeen den monde ingaat
verontreinigt den mensch niet, maar wat den
monde uitgaat en voortkomt uit het binnenste
des harten, dat verontreinigt den mensch. En
nu wijst er de apostel in ons tekstvers op,
hoe er bij eten en drinken, ja bij al wat wij
doen, een veel heerljjker beginsel, dan het
wettelijk rein of onrein zijn. der spijzen, op den
voorgrond moet staan, namelijk de eere en
verheerlijking Gods.
Wij. ontvangen hier eene belangrijke leering
aangaande de goede werken. Niet alleen, dat
hun einde of doel niet moet zijn zelfverheerlij
king of eigen voordeel, maar de verheerlijking
(Jods, de eere van zijnen Naam; doch ook dit,
dat het gebied der goede werken zich uitstrekt
over het geheele leven. Met gedachten, woorden,
werken overtreedt de mensch tegen God, met
gedachten, woorden en werken zal de verloste
door Jezus Christus wederom God verheerlijken.
En, om nog eens weer met den Heidelberger
te spreken, al is het: dat wij tot deze voorge
stelde volkomenheid eerst na dit leven geraken,
toch ligt daar de onafwijsbare eisch, de nood
is hem opgelegd om met een ernstig voornemen
ni*t alleen naar sommige, maar naar alle geboden
Gods te beginnen te leven.
Dus in allen arbeid, in alle verrichting, dus
hetzij wij eten of drinken of iets anders doen,
de eere Gods, de verheerlijking zijn3 Naams:
het einddoel, en dat voor den hooggeplaatste
zoowel als voor den geringe, van wat staat of
conditie men zij.1 Ziehier dan ook de zaligheid,
in alles vrijwillig Gods wil te mogen doen.
En dit is het zuchten van Gods kind, dat
hier beneden in hem en rondom hem nog
zooveel aan het vrijwillig en volkomen doen
van dien goddelijken wil in den weg staat.
Doch al wat in dezen zal geschieden en als
levensteeken van Gods almachtige genade zal
openbaar worden, kan alleen voortvloeien uit
Christus. Waarom de apostel ook elders ver
maant: En al wat gij doet met woorden of met
werken, doet het alles in den naam van den
Heere Jezus, dankende God en den Vader door
Hem. Coll. Ill 17.
Een geest der dwaling kan nimmer Gods
werk in de harten zyner; kindereu tenietdoen,
maar wel ter dege oefent hij een schadelijken
invloed en belemmert de frischheid en den
bloei van 't geestelijke leven. Men spreekt
dezer dagen veel van doopersche dwalingen,
die diep in het leven onzer kerken zouden zijn
ingedrongen. Welnu ook dit is er eene, dat
het nieuwe leven zich niet in alles, niet in al
onze handelingen, niet ook in ons eten of drinken
zou moeten openbaren, en dat het niet al zou
moeten zijn ter eere Gods. En deze dwaling
doet groote schade. Want in het onderhouden
van des Heeren geboden is groote loon. Niet
dat het wedergeboren hart de roeping niet zal
gevoelen, om in alles den Heere te verheerlijken.
Doch de dwaling belet de krachtige doorwerking
hiervan en verwekt ziekelijke toestanden.
Men verootmoedige zich toch over deze en
andere gebreken en dwalingen. De Heere laat
ze toe als eene kastijding, omdat het waken en
bidden werd verzuimd. En men zie op zijne
onwankelbare trouw, hoe Hij zijn erfdeel niet
verlaat, maar de oogen nog voor de afwijkingen
wil ontsluiten. Hij leere zijn volk ook weder
om yverig in z[jne wegen te gaan.
Hulsebos.
Biddag.
De verledene week hadden wij in Walcheren
en andere gedeelten van ons Vaderland biddag;
in nog andere gedeelten van ons land hield
men in menige stad en in menig dorp bidtmr.
In de meeste dorpen in Walcheren is het dan
of het Zondag is. Er wordt volstrekt niet
gewerkt, men gaat even trouw als op den rust
dag naar het huis des Heeren. In Middelburg
en Vlissingen gaan dan velen op; maar, helaas!
niet allen, [zelfs niet alle Gereformeerden. Het
is waar, dat wij dienaangaande niet een be
paald gebod van onzen God en Heere hebben;
doch het is ook waar, dat een sinds vele jaren
gebruikelijke, vrijwillige, gemeenschappelijke
afzondering tot verootmoediging, gebed en dank
zegging, gansch niet tegen den geest der
Heilige Schriften is; en ook, dat er in onze
dagen vooral geene reden is om „de oude
palen terug te zetten"; veeleer hebben wij in
onze dagen van geestelijke verslapping dnder
de belijders van 's Heeren naam, van socialis
tische woelingen onder een deel van ons volk
en van onrustbarenden achteruitgang opmaat-
schappelijk gebied, vooral onder de landbouwers,
reden te over, om ons eendrachtelijk en apart
voor het aangezicht des Heeren te onderzoe
ken, te vernederen, te sterken en te stellen,
teneinde zijne door' ons diepverbeurde zege
ningen af te smeeken.
Heere! doe ons, ons land en volk, niet naar
onze zonden, vergeld ons niet naar onze onge
rechtigheden, zóó mag wel onze gedurige en
aparte bede wezen. Wij mogen wel luisteren
naar het woord des Heeren, door Hosea tot
Israël en ook tot ons gesproken, naar het woord
„Zaait u tot gerechtigheid, maait tot welda
digheid; braakt u een braakland: dewijl het
tyd is den Heere te zoeken, totdat Hij kome
en over u de gerechtigheid regene".
Israels zonde was destyds onrustbarend Hemel
tergend. Het had zich bezondigd op maat
schappelijk. staatkundig, zedelijk en godsdien
stig gebied; in één woord, bezondigd op elk
terrein van het leven.
Ach, dat heeft ook het Nederlandsche volk
gedaan.
Israël had zich daardoor gebracht aan den
rand van den afgrond. De oordeelen Gods
hingen het reeds als boven het hoofd; ja, het
volk werd al genoemd en aangewezen, dat tot
eene tuchtroede voor en over Israël komen zal;
Israël zal „afgehouwen" en in ballingschap
worden heengezonden.
Zal het, het als Israël uitverkoren, rijk be-
weldadigde, maar ook diep zondige Nederland
alzoo gaan?
Onmiddellijke, rechtstreeksche mededeelingen
daarvan krijgen wij nu niet meer; doch wij
hebben de compleete, afgeronde openbaring Gods
en die zegt ons, wat wy te wachten hebben.
Wij doen alzoo wèl, indien wij op het profeti
sche Woord acht geven.
De lankmoedigheid en de goedertierenheid
Gods is, naar wij weten en hooren, groot;
want, hoewel alles al besteld was en als komend
aangekondigd werd, riep de Heere Ispël toch
nog op tot berouw en boete; Hij riep het op,
•om tot Hem weder te keeren en om als zijn
volk met en voor Hem te leven en te wande
len en gaf het, al was het dan ter laatste
ure, aan die roepstem gehoor, dan zou de Heere
berouw hebben over het kwaad, dat*Hij het
had gedacht te doen, en in plaats daarvan zou
Hy een regen der gerechtigheid, zou Hy stroo
men van heil en zegen over zijn Israël doen
komen.
De Heere onze God is traag tot toorn. Mocht
ook ons Nederlandsche volk dat bedenken, en
naar de roepstemmen van den Heere der heir-
scharen, die alsnog ook tot ons komen, hoo
ren; opdat, instee van Gods geduchte oordee
len, over ons de gerechtigheid, de stroomen
van hemelschen zegen worden uitgegoten!
Inderdaad, daar hebben wij behoefte aan.
Ter afwending van de dreigende gerichten en
ter verkrijging dier zegeningen mocht zelfs
wel een nationale biddag worden gehouden.
Doch behoort dat, helaas, reeds tot de zooge-