Uit de H. Schrift. K E R K. Kleins Vossen. 4e Jaargang. VRIJDAG 8 MAART 1895. No. 10. Weekblad gewijd aan de belangen der Pereformeerde [Cerken in ^Zeeland, jvoord-^rabant en ylMBURG. Ds. J. HULSEBOS, Ds. J. H. FERINGA en Ds. A. LITTOOIJ. 0 Want de HEERE is onze Rechter, dc HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Hij zal ons behoeden. Jesaja 3322 ONDER REDACTIE VAN Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren? Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen. 1 Sam. 1522. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiên van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE COINTRE MIDDELBURG. Berichten, Advertentiên enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den Uitgever in te zenden. GIERIGHEID. En de gierigheid, welke is afgodendienst. Coloss. 3 16. Moet er in een blad als onze Kerkbode, dat toch allermeest in handen komt van leden dei- Gereformeerde kerken, die voortdurend geoefend worden in offervaardigheid, nog opzettelijk gehandeld worden over gierigheid Die zoo spreken, kennen nog hun hart niet, of spreken haastig en ondoordacht. O ja! als men onder gierigheid alleen ver staat het uitbottend kwaad dier zonde en bij het fiooren van het woord gierigheid zich dade lijk den man of de vrouw denkt, die zoozeer in de strikken des Satans is verward, dat hij of zij bij het bezit van schatten zich zeiven en anderen laten honger lijden, dan, ja dan meent men vrij uit te gaan. Maar, wanneer wij bij deze zonde bepaald worden, gelijk de H. Schrift eischt, dat wij haar kennen zullen gelijk zij hare wortelen en vezelen in den diepen bodem van elk men- schenhart heeft geslagen, dan gaan wij niet meer vrij uit. De zonde van gierigheid toch is in den grond niet anders dan zondige begeerlijkheid naar het aardsche, tijdelijke, vergankelijke goed, om daarop zijn betrouwen te stellen en daar mede van den levenden God af te hoereeren. En o! hoe is dan het natuurlijk hart ver vuld van deze afgrijselijke zonde, van dezen Mammondienst. En zoo behoort het dan ook tot het dooden van den ouden mensch, voort durend tegen deze zonde te worstelen en haar te overwinnen door Christus, die ons krachten geeft. Aan het begin van ons tekstvers lezen wij Doodt dan uwe leden, die op de aarde zijn, en onder die leden wordt ook de gierigheid geteld. En waar nu de goederen vermeerderen, waar men met weinig begonnen, allengskens wint en rijker wordt, ja, waar men met rijk dommen is omringd, is gewis het gevaar, om in deze zonde te vallen grooter, en zal ook de strijd daartegen zwaarder moeten zijn, maar gij gevoelt, waarde lezer! dat ook de minder met het aardsche goed bedeelde, ook hij, die in het tijdelijke achteruitgaat, ook de behoeftige, van de gierigheid moet worden verlost, al open baart ze zich bij hen meer in murmureeren, in afgunst, in gebrek aan vertrouiven op God. De gierigheid, welke is afgodendienst. Hier wordt dus de gierigheid in haar ware karakter ons voorgesteld. Dien God, in iviens hand uw leven is en big Wien alle uwe paden zijn, hebt gij niet ver heerlijkt. Omdat zij, God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt, maar zijn verijdeld geworden in hunne ovrleggingen en hun onverstandig hart is verduisterd geiuorden. Zij hebben het schepsel geëerd en gediend boven den Schepper, die te prijzen is in der eeuwigheid, amen. De geldgierigheid is een wortel van alk kwaad. Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking en in den strik en in véle dwaze en schadelijke begeerlijkheden, wélke de menschen doen verzinken in verderf en ondergang. De gierigheid is eene hoofdzonde, zij is afgoderij, zij is de vruchtbare moeder van allerlei begeerlijkheid. Daarom heeft hen God ook overgegeven in de begeerlijk heden hunner harten tot onreinigheid. Voor die ontzettende zonde zijns volks heeft de Heere Jezus geboet in zijne zelfvernietiging, in zijne vernedering, in zijne gehoorzaamheid tot den dood, ja den dood des kruises. Hij heeft den vloek gedragen, vanwege hunne vervloekte afgoderij. En daarom zal bij het geloovig zien op het kruis, vertroosting en vrede de ziele vervullen, die door 't licht des Geestes ontdekt is aan hare zonden en haar gruwelijk bestaan in den afval van God. Maar ook is er al'den volke verlossing aan gebracht uit deze boeien, uit dezen strik des Satans. Hij is voor allen gestorven, opdat zij, die leven, niet meer zichzelven leven, maar dien, die voor hen gestorven is en opgewekt. Lezer! ook gij, die een natuurlijk mild hart hebt en gemakkelijk geven kunt, onderzoek uzelven, of gij reeds aan deze hoofdzonde zijt ontdekt. Geen gierigaards zullen het koninkrijk Gods beërven. En wordt u door Geeste slicht een blik ge geven in uw gansch schuldig, afgodisch, God- onteerend bestaan, o, vertwijfel dan niet, maar zoek verzoening door dien Middelaar, die, o wonder van eeuwige liefde! voor zulke godde- loozen, zulke snoode oproerigen en verwerpers God^ is gestorven en opgewekt. En nu zal dit ook als kenmerk van Christus door een oprecht geloof te zijn ingeplant moeten openbaar worden, dat het kind Gods tegen deze zonde strijd voert.* Indien gij dan met Christus opgewekt zijtdoodt dan uwe leden, die op de aarde zijn. De gierigheid zal zich nog gedurig openbaren in ongeloovigheid en wantrouwen ten opzichte van den Heere, in onwilligheid om naar zijne bevelen Hem te dienen met hetgeen Hij ons geeft. Doch hoe zwaar de strijd, Hij geeft zijn volk de overwinning. Jaagt naar de god zaligheid, zij is een groot gewin met vergenoeging. Laat dagelijks uw bede zijn: Neig mijn hart tot uwe getuigenissen en niet tot gierigheid! Hülsebos. III. „Kerkelijke partijformatie" was de eerste vos, dien wij in des Heeren "Wijngaard zyn op het spoor gekomen. „Zien op anderer verkeerd heden" en „voorbijzien van eigen gebreken" waren de twee vosjes, die hem volgden. De vierde vos, dien wij op onzen tocht in het gezicht krijgen, heeft een wel wat vreemden soortnaam, 't Is een zeer oude, en zeer taaie diersoort. Ze is bijna niet dood te krijgen, al slaat gij er met zware knuppels op los.' „Wij- zijn-dat-altijl-zoo-gewoon-geweest", is de naam dezer soort. Zij houd zich minder in Amerika dan in Europa op, en in Europa bovenal in Nederland. De eisch der Gereformeerde begin selen brengt mede eene oude gewoonte los te laten. Maar dat kan niet; „wij deden dat vroeger altijd zoo", en wij houden ons niet op met allerlei nieuwigheden". Iemand, die ons tegenspreekt bewijst uit Gods Woord, dat hij blijkbaar gelijk heeft. Er is niets tegen in te brengen, 'tls glashelder. Maa^ toch heeft hij ongelijk. Want anders zouden wij of onze vaderen vroeger verkeerd gedaan hebben! „Zal men voor de levenden de dooden vragen?" Lieve Broeders, vangt ons deze kleine vossen toch, waar ze ook loopen mogen Een ni'euwe verkeerdheid is het te weinig hechten aan behoorlijke vormen. Formalisme is ongetwijfeld ten zeerste af te keuren. Leven eischt vrijheid. Vormelijkheid werkt doodend. Maar er is toch ook een roemen in de vrijheid, dat meer van losbandigheid dan van vrijheid heeft! „De gezamenlijke Kerken hebben wel iets besloten; maar we zullen er ons maar niet aan houden." „De Kerkenordening zegt het wel; maar we zijn gelukkig zoo vormelijk niet.' „Naar strikte gerechtigheid moest het wel; maar wij hangen gelukkig niet aan een vorm;" enz. Wat is het gevolg? Steeds leert de geschiedenis, dat goede vrien den door slordige afspraken en zoogenaamd „goed vertrouwen" vijanden worden. Telkens is gebleken, dat ongeregelde vrijheidszucht in het begin leidt tot willekeur, onderdrukking, en verongelijking aan het einde. En voorzeker zou minstens de helft der in hooger beroep behandelde kerkelijke geschillen, niet zoover gekomen zijn, indien men streng den vorm had in acht genomen. Vandaar partijschappen en verdeeldheden. „God is een God van orde." Vangt ons dan deze kleine vossen, Broeders! Daarenboven: Actie werkt reactie. Door zoodanig vorm-verwaarloozen doet men anderen des te sterker op de vormen zien. Zoo drijft men hen aan tot drijven en overdrijven. En daartegenover sluit men zich dan weer met de „wij-deden-dat-vroeger-altijd-zoo"-lieden rot. eene partij aaneen. Zoo staan er dan twee partijen tegenover elkander. Arme wijngaard waarin de kleine vossen allen te gelijk aan het vernielen gaan! Vangt ze toch, eer zij samen zijn „Maar vervalt ge nu niet in een voorheen door uzelven veroordeeld ander uiterste? Gaat gij nu niet uit vrees voor beginseldrijverij (principiën-reiterei) beginselloosheid, of ten min- te beginsel-verwatering aanprijzen? Overdrijven keuren wij evengoed af als uw blad; maar, niet waar? wij moeten toch de beginselen vooropzetten Haast u Laat hem niet loopenZie eens spoedig, wat voor dier het is! Is het een vos. of niet? Grypt hem! Hij komt hierheen!

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1895 | | pagina 1