Uit Kerk en School. Woord. 5. Aanranding van het Koningschap van den Heere Jezus. Vr. Is er niet meer? A. Wie de „Synodale" Reglementen onder zoekt, vindt er nog veel meer schandelijksmaar deze vijf punten kan ieder gemakkelijk zien. Vr. Zeg eens kort, hoe slecht het „Synodaal" Genootschap is: A. Het is schuldig aan elk van de Tien Ge boden. Vr. Kunt gij die vijf beschuldigingen ook waar maken? A. De bewijzen liggen voor het grijpen. Vr. Wat is de leervrijheid? A. Dat de leugen evengoed mag gepredikt als de waarheid. Vr. Is dat zoo in die Hervormde Kerken, die nog onder de Haagsche „Synode" zijn? A. Al komt er een Godloochenaar of een doodenbezweerder, dan kan er nog niemand iets tegen doen. Ja ook zelfs een aangevallen socialist als Ds. Bax, is er nog steeds ongedeerd. Vr. Zijn er dan ongeloovige predikanten in die Kerken? A. Gereformeerde predikanten zijn er haast niet. Heele of halve verloochenaars van Gods Woord en waarheid veel meer dan de helft. Vr. Hoe oordeelt God over dezulken? A. In Galaten 1: 8 en 9 wordt gezegd, dat wie een ander Evangelie brengt, dan Gods Woord leert, vervloekt is. Vr. En wat wordt van de menschen, die hen gelooven? A. De menschen, die gejooven, wat van meer dan duizend kansels door dezulken soms ge predikt wordt, gaan voor eeuwig verloren. Vr. Is dat wel waar? A. In hun eigen gemeenten en in vacante Kerken verwerpen deze predikers den Heere Jezus als Zoon Gods of ten minste als eenigen Zaligmaker. En Handelingen 4: 12 zegt, dat er geen ander is door Wien wij kunnen zalig worden. Vr. Mag iemand door stilzwijgen en dulden daaraan mededoen? A. Neen; want dan is hun verderf voor zijn verantwoording. Vr. Wat is tuchtverzuim? A. Dat de Kerkelijke tucht niet wordt uit geoefend. Vr. Moet dat dan? A. Denk maar aan Mattheus 18: 15 18 en 1 Corinthe 5: 13; en 2 Johannes 10, 11. Vr. Kan dat niet onder de Haagsche Synode? A. Haar Kerkelijke rechtbanken zijn zóó samengesteld, dat geen predikant kan veroor deeld worden, indien zijn ongeloovige ambtge- nooten het niet willen. Vr. Wat nog meer? A. Haar wetten zijn zoo moeilijk, dat alleen een zeer geleerd mensch er soms recht door kan krijgen. Vr. Ga voort. A. Haar Besturen zorgen er wel voor, dat er geen tucht geoefend wordt; anders zouden zij zeiven onder die tucht gaan komen. Vr. Is er dan niet gecensureerd? A. In enkele plaatsen heeft men soms armen en onwetenden durven censureeren, die zich niet wisten te verzetten. Vr. Kan er anders niet getuchtigd worden? A. Jawel. Zoodra iemand aan Gods Woord gehoorzaam is op kerkelijk gebied, zijn de „be sturen" met tuchtigen bij de hand; tenzij zy het voordeeliger vinden om het na te laten. Vr. Waarom zijn dan eerst de „geseheidenen" en later de „doleerenden" getuchtigd? A. Omdat zy Gods Woord hooger achtten dan de zondige Haagsche „Synode". Vr. Is dat ook in Gods oog censuur en afzet ting geweest? A. Natuurlijk niet. De Schrift zegt: „Een vloek zonder oorzaak zal niet komen". Vr. Hoe ontheiligt de „Haagsche Synode" de Sacramenten? A. Ten eerste laat zy toe, dat ongeloovige predikanten de verzoening door het bloed des Middelaars verloochenen en tóch Sacramenten bedienen. Vr. Ten tweede? A. Ten tweede, heeft zy meermalen toegela ten dat zelfs de Naam Gods bij het doopen wordt weggelaten en door andere woorden ver vangen. Vr. Verder? AOok oefent zij geen leer-tucht op de Avond- maalgangers. Vr. Is er nog niet meer? A. Er is nog veel meer; maar ik noem nu alleen nog maar de toelating tot het Avondmaal. Vr. Hoe is dan de „Synodale" z.g. aanneming? A. Indien iemand maar niet al te dom is, moet hij z.g. aangenomen worden, ook al zegt hij ronduit, dat hij niets van Gods Woord ge looft. Vr. Maar worden hem dan geen vragen gedaan A. Jawel, maar er staat bijof gij die gelooft „in geest en hoofdzaak" en daaronder mag elk bedoelen wat hij wil. Die vragen zijn [dus enkel bedrog. Vr. Welke schuld hebben dus in dit opzicht deze Reglementen en „Besturen"? A. Dat tienduizenden telkens Gods heilighe den ontheiligen, en zich een oordeel eten en drinken. Vr. Wordt Gods Woord verworpen? A. Dat is uit pik der drie vorige punten gebleken. De wetten der „Synode" zeggen juist het omgekeerde van den Bijbel. Vr. Hoe denkt de Heere Jezus daarover? A. Hij bestraft degenen, die Gods gebod krach teloos gemaakt hebben door hunne inzettingen (Marcus 7: 12; Jesaja 8: 20, enz.) Vr. Maar de vrijgemaakte Kerken hebben toch ook een Kerkenorde en Reglementen? A. Zeker; maar die zijn naar Gods Woord. Vr. En als er eens andere kwamen? A. Dan zouden die volgens Art. 31 der Kerk orde van zelf zonder kracht zijn en niet gelden. Vr. Verloochenen alle „Synodalen" den Heere Jezus? A. Dat heb ik nooit gezegd; en zou ik niet mogen zeggen, en niet willen zeggen ook! Vr. Wat was dan uw vijfde grief? A. Dat de Reglementen en „Besturen" Hem zijn eer als Koning ontrooven. Vr. Hoe zoo? A. God heeft den Heere Jezu3 tot Koning der Kerk gesteld (Mattheus 28: 18; Ephese 1: 18). Alleen Hij kan dus ambten instellen en wetten geven. Maar de Haagsche Synode doet alsof zij die rechten had. Vr. Is dat wel waar? A. Zij zegt (in Artikel 61 Alg. Regl.): „De hoogste wetgevende rechtsprekende en bestu rende macht berust bij de Algemeene Synode Vr. En wat zegt Gods Woord? A. Jesaja 33: 22 zegt: „De Heere is onze Wetgever, de Heere is onze Rechter, de Heere is onze Koning." Vr. Weet gij nog meer? A. De Heere Jezus staat, naar Ephese 4:11, alleen boven de Kerkeradenmaar de Haagsche Synode stelt er Classicale en andere Besturen over aan. Vr. Wat voor kwaad zit daar dan in? A. Dat menschen ambten maken tegen den wil van den Koning der Kerk, en dat die indrin gers willen regeeren in Zijn plaats en in strijd met zijn Woord. Beide zoo te doen en aan zulken te gehoorzamen is dus oproer tegen Koning Jezus. Vr. Wat moeten dus de leden der Geref. Kerken doen? A. 1. Tegen weder insluipen van zulke zon den biddend waken. 2. Tegen die zonden rus teloos getuigen. 3. Zoeken met liefde en nede righeid de dwalenden terecht te brengen. 4. Trachten om door ophouden met krakeelingen, door het wegdoen van „A, B en C," en door een leven in liefde overeenkomstig het Woord des Heeren, in de wegen der Gereformeerde Kerkenordening, de nog dwalenden tot jaloerseh- heid te verwekken. J. H. Feringa. Ds. Ploos van Amstel is sinds eenige weken zeer krank; maar gelukkig is in de ziekte eene gunstige verandering gekomendoch ZEerw. is nog uiterst zwak. Van harte hopen wij, dat het den Heere behage dezen geliefden broeder en hartelijken prediker te herstellen, de verlorene krachten weder te geven en nog vele jaren in den dienst des Woords te doen werkzaam zijn. Ons aller bede ga daarvoor op tot den troon der genade! Ds. T. de Jager, een inderdaad veel belovend, jeugdig prediker, is niet meer. De Heere nam hem de verledene week Zaterdag tot zich in den hemel. Voor hem is dit winste, maar voor zijne echtgenoote en twee kinderen, voor zijne ouders en zusters, voor de gemeente, die hij met lust en yver diende, is het een groot ver lies. De overledene is de eenige zoon van Ds. S. de Jager te Serooskerke, en was nog slechts dertig jaren oud. Hoe bitter zijn de teleurstellingen van het leven, hoe schijnbaar wreed wordt hier onze vreugde weggenomen, onze hope en verwach ting afgesneden, hoe kan zich hier het hart om en om keeren en ons verlaten in de zoo diep en vlymend smartelijke wegen, die moe ten doorleefd worden. Maar ook, hoe heerlijk komt de onkreukbare trouw, de teedere liefde van onzen God en Vader en de onnagaanbare macht Zijner genade in die wegen uit. Immers Hij maakt het met zich zeiven en de vertroos tingen Zijner liefde dan zoo boven bidden en denken welzóó zelfs, dat Hij ons roemen doet in de verdrukking. Het is dan: „Noch dood, noch leven, noch tegenwoordige, noch toeko mende dingen, noch hoogte, noch diepte zal ons scheiden van de liefde Gods." Door de onuitsprekelijke genade en de gave des geloofs zijn wij altijd en in alles meer dan over winnaars. Dit moge ook de ervaring zijn van onzen vriend en broeder en van de zijnen! En wij, wij mogen er allen uit leeren, te bezitten als niet bezittende, en ook, te vragen naar olie in de vaten en in de lampen! Nieuwe Zondagsbode", zoo heet het blad, dat „met medewerking van vele Nederl. Herv. predikanten in Zeeland" sinds eenigen tijd wordt uitgegeven bij den heer R. M. Smits te Middel burg. Vóór eenige maanden hebben wij het in deze Kerkbode besproken en toen den toon geroemd dien het aansloeg. Daarin schijnt nu verandering te gaan komen. De toon, tegenover de Gereformeerden aangeslagen, wordt althans bij sommige schrijvers, min. „K." „D." schrijft tot opwekking van de Hervormden over onzen ijver; maar hij kan ons blijkbaar niet bij onzen naam noemen, hij spreekt altijd van „afgescheidenen en doleerenden." In zijn laatste stukje zegt hij: „Wanneer ik den ijver der afgescheidenen hoor roemen, moet ik altijd denken aan het geen ik onlangs las in het uitnemend week blad „de Geref. Kerk." Een medewerker wees dan ook op dat verschijnsel, hoe hoogst zuinige menschen daar in die kerk mild, en lauwen en tragen daar ij veraars waren. Maar vervol gens wees hij ook op een huisgezin met kin deren. Bij buurman werkten zij zich in 't zweet, louter voor pleizier; en dan komen zij t'huis nog vertellen, dat zij zoo'n schik gehad hebben. Maar als vader of moeder hun wat oplegt, dan zijn 't trage handen en slappe knieën. Ja, de eigenwil is altijd nog al ijverig. Maar wat wettig, van hooger hand, van buiten af op den mensch gelegd wordt, vindt bezwaar. Waar hij zichzelven toeroept, gaat het vlug van de hand; maar als hij geroepen wordt, ach! welk een vonden worden er gezocht!" Vindt gij, lezersdat niet lief en vleiend, wat de heer D. hier van ons zegt. Wij zoeken „vonden" als wij „van hooger hand" tot den arbeid voor het Koninkrijk Gods „geroepen" wordenen daarentegen zijn wij altijd ijverig als „de eigenwilin het spel is. Dus, wanneer wij ijverigzijn is de eigenwil aan het woord, en waar wij roepinghebben, daar zoeken wij vonden Om ons dat nu te zeggen, zijn wij eerst ge prezen. Dat zegt let er wel op de schrijver van „de afgescheidenen" en die staan in de stukjes van „D" gedurig tegenover de Hervorm den; bij logische gevolgtrekking moeten de Hervormde lezers dus de nederige gedachte koesteren, dat zij ijverigzijn in „wat wettig van hooger hand op den mensch gelegd wordt," en dat zij geen vondenzoeken, als zij van hooger hand tot iets geroepen worden. Als nu „van hooger handwil zeggen „de Kerkelijke besturen," zonder tegenspreken en met ijver, hoe langer hoe meer te gehoorzamen, dan erkennen wij gaarne dat daarin helaas! bij de bedoelde Hervormden eene blijkbare vooruitgang te bespeuren is. Als God ons zegt, dat wij de ongeloovigen en publiek goddeloozen niet als lidmaten Zijner Kerk mogen erkennen, aan hen niet Zijn verbond en belofte mogen beteekenen en verzegelen; dat wij door dat te doen, het verbond Gods ontheiligen en Zijn toorn over de gemeente verwekken; en wanneer dan „van hooger hand", (door het Kerkbestuur) en dies zoogenaamd „wettig" wordt gezegd, dat desal niettemin die ongeloovigen en publiek goddeloo zen aan den heiligen disch en met hun zaad tot den doop moeten toegelaten worden, zie, dan worden zelfs geen „vonden" meer gezocht, dan gaat men niet meer naar Veere, om daarna

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1895 | | pagina 2