VRIJDAG 15 FEBRUARI 1895.
No. 7.
Ds. J. HULSEBOS, Ds. J. II. FERINGA
en Ds. A. LITTOOIJ.
Uit de H. Schrift.
Uit Kerk en School.
4®. Jaargang.
^vVeEKBLAD GEWIJD AAN DE. BELANGEN DER pEREFORMEERDE KLERKEN
IN ^EELAND, ]M OORD-BRABANT EN j_HMBURG'
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
IIEERE is onze KoningHij zal ons
behoeden.
Jesaja 3322
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hoe
ren? Zie, gehoorzamen is heter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen.
1 Sam. 15 22.
Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1—5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LE COIN T RE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentiën enz., gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
DE HEERE IS DE KONING DER EEUWEN.
Want Hij verandert de tijden en ston-
den, Hij zet de koningen af, en Hij
bevestigt de koningen.
Das. 2: 21a.
Grooter roem konde men aan den machtigen
keizer Karei V wel niet toezwaaien dan dat
de zon in zijn rijk nooit onderging. (Was het
in Europa nacht, dan scheen de zon in de
Amerikaansche bezittingen.) En toch, de mach
tige keizër had noch over zon, noch over maan
iets te gebieden, en de nietige sterveling re
geerde zoolang het den Koning der koningen
behaagde. Eene latte vleierij en goddelooze
bedriegerij was het, toen eens een hoveling
aan koning Lodewijk XIV op diens vraag:hoe
laat het was, antwoordde„Zoo laat als het
Uwe Majesteit blieft"! En terecht weerklonk
de stem en het woord van een ernstig man,
bij de geopende groeve van dezen zelfden Lode
wijk, door zijne tijdgenooten den Groote ge
noemd: God alleen is groot"!
De Heere is de Koning der Eeuwen.
Twee dingen getuigt de Godsman Daniël
waar hij voor den trotschen wereldbeheerscher
Nebukadnezar staat, om diens droom uit te
leggen. Vooreerst, dat dë Heere naar Zijnen
raad alles bestiert, dat de toekomst is in Zijne
hand, en ten andere, dat «Hij alleen die toe
komst kan doen kennen en Zijnen knechten
wijsheid geeft. De afwisseling der verschillende
wereldmachten geschiedt naar zijnen wil en
op zijnen tijd.
En als de volheid des tijds is gekomen,
zendt God zijnen Zoon uit, geworden uit eene
vrouw, geworden onder de Wet en openbaart
Hij dat heerlijk Koninkrijk, dat in eeuwigheid
niet meer zal worden weggenomen.
Ook een Nebukadnezar en ieder heerscher
moet voor de omstandigheden en in die omstan
digheden voor den wil en raad Gods bukken.
Niet alleen in de ordinantiën van dag en
nacht, van maand en jaar, niet alleen in Zyn
bestel, waardoor alles zijnen bestemden tijd
heeft, is Gods almacht op té merken, maar
ook in het veranderen van de tijden en ston
den, (of gelegenheden.) Hoewel de mensch zich
daardoor nooit van de verantwoordelijkheid en
de gevolgen van alle zijne daden kan of mag
ontslaan, zoo is het toch de Heere, die 't gelaat
des aardrijks vernieuwt, die de lotgevallen der
volken, deomwentelingen en veranderingen,
die alle dingen ondergaan, bepaald heeft en
doet komen. Ook het einde aller dingen is
bepaald. Hoe verkwistend en roekeloos de zon
dige mensch ook met den levenstijd meene te
mogen omgaan, de oogenblikken zijn bij God
geteld en ook de laatste is door Hem bepaald.
Schoon getuigt hiervan de Heere Jezus, als Hij.
de discipelen, die naar de wederkohast des
Heeren vraagden, antwoordde: „Het Komt u
niet toe te weten de tijden en de gelegenheden,
die de Vader in zijne eigene hand gesteld heeft"
Gods kind heeft acht te nemen op de teeke
nen der tijden. Het starre conservatisme, dat
zelfs de tijden en stonden wil bepalen, is hem
tegen. Zijn God regeert. En in de veranderde
omstandigheden ziet hy boven het woelen der
menschen Gods hand, die de volmaking van
Zijn Koninkrijk voorbereidt. En zoo zal dan
te midden van alle zich steeds vernieuwende
toestanden, de beproefde waarheid, 't woord
Gods, 't woord des geloofs moeten worden be
leden. Neen, geen toeval, geen menschelijke
willekeur, maar God regeert. Met het oog
daarop hebben wij te arbeiden, te bidden, te
smeeken. Komt en ziet Gods daden; Hij is
vreeselijk van werking onder de menschenkin-
deren!
Ook in uw persoonlijk leven hebt gij Gods
bestuur op-te merken. En worden wij door den
H. Geest vernieuwd, Christus ingeplant, kinde
ren Gods, dan zullen wij het ook opmerken:
wat de Heere deed door het krankbed, door
smartelijk verlies, door goddelijke uitredding
Droevig het lot van hen, die hoe ook gespaard
en uitgered, nochtans in hunne on bekeer lij k-
heid blijven.
Maar zalig wie met den Psalmist de daden
des Heeren mag gedenken, en getuigen: mijne
tijden zijn in Uwe hand. En alle dingen zullen
medewerken ten goede dengenen, die naar zijn
voornemen geroepen zijn.
Hulsebos.
Het Gereformeerd Volksblad.
Toen door mij over dit mij driemaal toege
zonden blad vóór veertien dagen een woord
geschreven werd, had ik alleen het oog op
het inleidend woord van den redacteur, Ds. de
Haas. Trouwens, dit kwam genoegzaam uit,
dewijl ik de door dezen broeder geschreven
woorden aanhaalde en besprak. Met hetgeen
Ds. Feringa er in schreef, en in ons blad daarna
opgenomen werd, ben ik het geheel eens.
Maar dat Ds. de Haas als redacteur zijn arbeid
aanving met de zusteren, zonder onderscheid,
te beschuldigen, dat zij zich aan „uitersten"
schuldig maakten, vond ik niet lief, en het
standpunt dharop ingenomen hoog. Omdat onze
broeder hier niet met ambtsgezag optreedt, maar
als „zuster onder de zusteren" is hij, na zijne
beschuldiging en het daarbij ingenomen ver
zoeningsstandpunt, gehouden de „uitersten"
aan te wijzen en duidelijk te maken; en dan,
het juiste midden ons aan te geven.
Nog eens zeg ik, dat men aardig bij kas
moet zijn, om dat te doen, dewijl „de zusteren"
geredigeerd worden door mannen, zooals Dr.
Kuyper, Mr. de Savornin Lohman, Dr. Wagenaar,
Prof. Lindeboom, Ds. Klaarhamer, Ds. Sikkel,
Ds. Feringa, enz. Ook Ds. Feringa noem ik,
om reden de redacteur nu reeds in zijn blad
moet optreden en optreedt tegen één der mede
werkers, tegen Dr. Schot, die het in zijn blad
voor Mr. de Savornin Lohman tegen Ds. Sikkel
opneemt. Tegen Dr. Schot, daar deze naar des
redacteurs meening in uiterstenschijnt ver
vallen te zijn. Ik betwijfel dat nog, en vraag
daaromWie neemt hier het verzoeningsafstand-
punt in de „medewerker" of „de redacteur?"
M. i. mengt men te veel en te gauw in de
quaestie Opsterland de antirevolutionaire begin
selen.
En ik roep al „de zusteren" tot getuigen,
dat door mij vóór veertien dagen zelfs met
geen woord het verlangen is uitgesproken, dat
onze broeder de Haas in drie weken tusschen
al de genoemde bladen zich plaatsen zou. N.B.
Dat schrijft onze broeder aan zijne lezers. In
betrekking tot al die-bladen nu heb ik alleen
gezegd, dat men aardig bij kas moet zijn, om
het te kunnen doen.
Alleen van den toen uitgebroken brand
schreef ik, dat eerst na drie weken, toen de
brand gebluscht was,de bluschmiddelen kwamen.
Van den geachten redacteur mag dus ver
wacht worden, dat hij het verzoeningsstand
punt in dezen innemen en zich zei ven corri-
geeren zal.
Ten slotte nog dit: Het verzoeningsstand
punt hebben wij in den Haag ingenomen en
daaraan ons steeds gehouden; laten wij hopen
dat ook onze broeder de Haas dit doen zal.
Gezag en Vrijheid.
In Opsterland en Westellingwerf kwamen in
den laatsten tijd het gezag en de vrijheid
in conflict. Daarover is verbazend veel gesproken
en geschreven.
De Tweede Kamer kwam er vóór ettelijke
dagen expres voor bij elkander. Het debat er
over in de Kamer gehouden en waaraan hare
eerste mannen deelnamen, waaronder ook Dr.
Kuyper, was interressant.
Beide, gezag en vrijheid te handhaven daar
scheen men wel geen kans toe' te zien. Het
gezag moest, zoo oordeelden de meesten der
heeren, gehandhaafd worden, en, in ieder geval
op het oogenblik, ten hare behoeve wat van
de vrijheid opgeofferd worden; terwijl andere
heeren op de schuld der Regeering. waardoor
het conflict veroorzaakt was, den nadruk legden
en ook meenden, dat, èn gezag èn vrijheid
konden gered worden, door de toepassing van
door hen aangewezen wetsartikelen. Onze
Hoogmogenden werden het evenwel hierover
niet eens, en de uitslag was, dat de Minister en
de eerstgenoemde heeren als overwinnaars uit
den strijd kwamen; is het dan niet zedelijk,
dan toch in dien zin, dat het ingediende wets
ontwerp werd aangenomen.
Naar aanleiding nu van dezen maandenlangen
twist, het interresante debat daarover en haar
uitslag dachten wij onwillekeurig aan de ver
schillende levenskringen, door den Heere in het
leven geroepen en gegeven, alsmede daaraan,
dat Hij den mensch schiep als denkend en
willend wezen en hem tot zelfwerkzaamheid
riep. Maar dat Hij tevens op hem inwerkt,
en wel naar zijn aard, d. w. z., als op een
zelfwerkend, denkend en willend wezen. Het
is daarom dat de mensch in alles van den
Heere ten diepste afhankelijk is en blijft. De