Uit Kerk en School.
Die Deputaten zijn dan gelast, de ontbre
kende gelden te verleenen.
De kerken hebben zich 't laatst te Dordrecht
verbonden voor God, te zorgen, dat haar gecom
mitteerden hiertoe het noodige geld hebben.
Zij besloten daarom twee collecten voor deze
zaak te houden en droegen haar deputaten op,
om als dit nog onvoldoende bleek, hun dan te
melden, hoeveel er te kort kwam en dan haar
mede te deelen, dat eene derde collecte noodig
zou zijn.
Nu schijnt het (zie rapport acta synode, Dordt
1893 bladzij 167), dat er 72 kerken zijn, elk
te arm, om aan haar verplichting tegenover
haar emeritus-Dienaar te voldoen.
Welke kerken dit zijn, vernemen wij niet. Dit
schijnt een geheim te moeten bly ven. Waarom?
Die 72 worden reeds geholpen door haar
respectieve Classen en door de in al. 2 art.
179 acta syn. Dordt 1893 bedoelde zusterkerken.
Zoo is 't immers
Nu kunnen die hulpbehoevende kerken er
nog niet komen.
Waarom melden Deputaten in hun rappor
ten niet, hoeveel elk dier kerken zelf opbrengt
en hoeveel de bedoelde zusterkerken en hoeveel
de classes haar helpt?
Twee collecten door de kerken voor deze
zaak gehouden, d. i. 1400 collecten zijn nu nog
onvoldoende, om het tekort dier 72 kerken aan
te* zuiveren.
Er komt nog /'3600.— te kort.
Dit komen niet de Deputaten te kort en ook
niet de emeriti predikanten of de Weduwen en
"Weezen, maar dat komen die arme kerken te
kort. Eerst als dat bedrag haar nog door alle
kerken saam wordt geschonken, dan kunnen zij
aan haar verplichtingen voldoen en betalen, wat
zij schuldig zijn.
Dit komen Deputaten nu ook aan de Gere
formeerde kerken in de classe en provincie
Utrecht mededeelen, met herinnering aan het be
sluit te Dordrecht genomen, om nog eene derde
collecte te houden.
Nu komt 't ons voor, dat er geen reden is,
om de kerken in deze classe en provincie te
smeeken, dat zij doen zullen, wat zij mede in
synode te Dordt saam zijnde, hebben op zich
genomen te doen en waartegen door geen
enkele dier kerken op haar classe of provinci
ale synode bezwaar is ingebracht.
De zaak zelve gedoogt dit niet.
De kerken dezer provincie brachten in 1893
voor dit doel f 1478.485 saam en daarvan droeg
de classe Utrecht alleen f777,655.
Er is hier dus inderdaad gewilligheid en offer
vaardigheid, en wij verwachten, dat deze classe
en provincie ook nu niet zullen achterblijven.
Doch nu zouden, dunkt ons, de deputaten het
der kerken toch gemakkelijker hebben gemaakt,
als zij hadden vermeld in welke provincie de
kerk of de kerken zijn, die nog te kort komen,
dan hadden de kerken dier provincies zeer ge
makkelijk deze f3600 kunnen bijeenbrengen.
Dit zou ook eigenaardiger zijntenzij bewe
zen is, dat de kerken dier provincies dit niet
kunnen. Hetgeen echter moeielijk is te onder
stellen.
Wij vreezen nu maar zoo, dat vele kerkera
den met 't oog op de betrekkelijke geringheid
der som en omdat er toch al hier en daar zoo
veel extra moet gevraagd worden, zullen be
sluiten, geen derde collecte dit jaar te houden
en dan zouden die arme kerken haar Dienaren
of Weduwen en Weezen het verschuldigde niet
kunnen uitbetalen en dan wierden deze laat-
sten in 'teind de dupe der zaak.
Vreemd vinden wij de uitdrukking in 't schrij
ven van Deputaten dat - broeders door „krank
heid" of „lichaamszwakte" beproefd van hen
vragenmaakt ons de beproeving dragelijk en
helpt ons in den nood"
Wil dit zeggen emeriti-Dienaren, die om
ziekte of zwakte „emeritus" verklaard zijn?
Waarom dat dan niet eenvoudig gezegd?
Nu kan iemand uit deze woorden ook wat
anders lezen.
Het verleenen van eene ondersteuning, waar
toe- de Kerken geen last gaven.
Wij denken dit niet. En indien iemand er
dit liit las, dan zouden wij hem ten stelligste
verzekeren, dat hij verkeerd leest, aangezien
dezen deputaten gelast is, het geld der geza
menlijke kerken over te brengen aan enkele
hulpbehoevende kerken, opdat zij haar Dienaren
of Weduwen en Weezen van Dienaren kunnen
geven, wat zij hun schuldig zijn en niet om
zieken of zwakken te steunen.
Maar toch hadden wij in 't belang der zaak
liever gezien, dat Broeders Deputaten zich dui
delijker hadden uitgedrukt.
Nu zeggen Deputaten ook in dit schreven,
dat zij alle bijdragen zouden willen verhoogen.
Dit kan wel niet anders beteekenen, dan dat
naar hun oordeel het honorarium, dat uitge
keerd wordt aan Emeriti en het pensioen, dat
aan Weduwen en Weezen wordt verstrekt, te
klein is.
Dat zij daarvan niet dan „metzorge" kunnen
leven, en naar den regel in onze Kerken vol
gens Gods Woord geldende, moesten zij dit toch
„zonder zorgekunnen doen.
Waarom tasten de kerken nu ook liiei/ weêr
in duister?
Waarom niet de bedragen bekend gemaakt,
al wilde men dan geen namen noemen.
Of waarom niet de betrokken Classen er op
gewezen, dat er in haar kring Kerken zijn, die
haar Dienaren niet naar eisch des Woords
verzorgen?
Ons dunkt, eene Classe dient daarop toe te zien.
Immers een Kerk. die haar Dienaren, óók
emeriti-Dienaren, niet verzorgt naar eisch des
Woords, die is op weg, om onder 't oordeel van
1 Tim. 58 te komen, die schaadt zich zelve^
Dit mag geen Classe lijdelijk aanzien.
Aan het welwezen van de Kerk en van de
kerken en aan het kerkverband ontleenen zij
het recht en den plicht, om zulk een kerk van
haar plicht tc vermanen en helpt dit niet, dan
tot haar plicht te brengen.
Hoogst waarschijnlijk zijn onze wakkere Broe
ders Deputaten, die blijkbaar hun taak niet
licht opvatten, dan ook reeds in dien weg werk
zaam geweest.
Maar als onze opvatting van deze uitdruk
king uit dit schrijven de juiste is, dan komt
er ook meer dan f 3600. - te kort, en dan moet
die derde collecte meer opbrengen.
Zouden Deputaten niet kunnen mededeelen,
zoo mogelijk specifiek, hoeveel meer er dan
eigenlijk te kort komt?
Wij twijfelen niet, of onze kerken zijn bereid
tot gehoorzaamheid aan Gods Woord ook in
deze zaak, als zij dan maar weten mogen, wat
zij hebben op te brengen ter vervulling der
behoeften van arme zusterkerken.
En er moet dunkt ons een einde aan komen,
dat Emeriti en Weduwen en Weezen zelf bij
Deputaten komen, om aanvulling te vragen
van wat haar kerken te kört komen. Zulks is
niet recht en stompt het bewustzijn van ver
plichting tot afdoening van het verschuldigde bij
de kerken af.
Dit moet niet en dit bedoelen Deputaten ook
niet.
Wij meenden dit woord aan 't schrijven van
Broeders Deputaten te moeten toevoegen met
geen ander doel, dan om hen te helpen, om
deze zaak in de rechte sporen te brengen of te
houden, en om met hen saam te werken in
't verkrijgen van het noodige, en ter voorlich
ting der kerken, die wij met hen liefhebben.
Moge dit doel eenigermate bereikt zijn.
Klaarhamer.
Ons dunkt de hier aangewezen fouten zijn
gevolgen van de aloude verwarring van „plicht"
of „gunst" in deze. Men zal de voorstellen der
Classes 's Hertogenbosch en Klundert (en zoo
wij meenen, Rotterdam) moeten aanvaarden
en deze zaak behandelen bij percentsgewijzen
omslag tot verrekening van schulden en reke
ningen. Van vrijwilligheid is hierbij zoo min
sprake als bij het betalen van eene bakkers- of
slagersrekening. Immers al de Kerken hebben
in 1S93 te Dordrecht uitgesproken en erkend,
dat de uitvoering van Art. 13 K. O. „is niet
zaak der barmhartigheid maar recht der
genoemde personen, en plicht der betrokken
Kerken".
(Acta Artikel 180).
De Generale Synoden dienen dus het ver-
eischte bedrag vast te stellen, of door een Com
missie waarin minstens evenveel ouderlingen
als Predikanten zitten te doen vaststellen (beter
nog: voordragen ter vaststelling) en dan worde
het aandeel eiker Provincie ln deze rekening
betaling bepaald en voldaan. In elke Provincie
weêr eveneens 't deel eiker Classe; in elke
Classe weêr 'tdeel eiker Kerk. Hoe elke kerk
dan het betaalde deel weêr in haar kas wil
terugbrengen, 'tzij door collecte, 'tzy anders,
is natuurlijk hare eigene zaak.
't Gevaar van collegialisme en van belemme
ring ingeval van uittreding uit den Kerken-
bond door eene kerk of een Predikant is zeer
gemakkelijk af te weren door een of twee
zeer kleine Bepalingen.
En dan zal eene zonde zyn weggedaan, die nu
ons aanklaagt voor God. De Generale Synode
heeft nu den rechten weg in beginsel gewezen.
Men kome dan ook tot de daarby behoorende
praktijk l
Fbbinga.
DE KEIIK ÉN DE BEURS
„„Aller oogen wachten op U, en Gij geeft hun
hunne spy ze te zijner tijd. Gij doet uw hand
open en verzadigt al wat er leeft, naar uw
welbehagen."
Geldt dat ook van de kerk?
Ongetwijfeld.
Alleen zorgt de Heere voor de kerk niet op
dezelfde wijze als voor visschen, vogelen, men-
schen en koninkrijken.
Men lette hier wel op.
Het gedierte vindt zijn voedsel toebereid.
Het heeft er slechts op uit te gaan, om het
te halen, of als bi] de rups ligt het er zelfs boven
op van de geboorte af.
De mensch moet er echter voor werken hij
moet zijn voedsel verdienenhet maken of ge*
reedmaken.
De staten en r ij k e n mogen het nemen
in den weg van belasting.
Maar de kerk moet het ontvangen, moet wach
ten tot haar deel van den Heere, haar door
menschen vrijwillig gegeven wordt. Uit liefde.
De kerk heeft daardoor de hoogste bestaans
wijze, die op aarde denkbaar is.
De kerk heeft niet; de kerk kan niet verdie
nen de kerk mag-niet nemen; de kerk moet
door vrije liefde haar deel ontvangen.
Sommigen spreken van kerkelijke belasting,
van hoofdclijken omslag. Wij achten die termen
op dit gebied ongeoorloofd. Jezus Christus
belast niet; de kerk belast ook niet.
Haar deel is in de wereld aanwezig. Op den
zelfden akker en in den zelfden buidel, en in
dezelfde winnende hand van den nijvere en
rijke, waaruit de koning ook gevoed wordt.
Haar deel is in de wereld overvloedig aanwezig.
Haar deel van den Heere.
Indien zij tekort komt, dan is dit alleen, Omdat
haar onthouden wordt, wat haar toekomt. Er
is dan geen liefde en trouw genoeg tegenover
de gemeente van Christus. De Heere gaf haar
deel,' maar de menschen houden het onder zich.
S."
Bovenstaand stukje van de hand van Da.
Sikkel noem ik met ingenomenheid over; ja,
het verblijdt mij, dat zich een stem verheft
tegen de Zuster-bladen, die schreven over „Ker
kelijke belasting of hoofdelijken omslag" en
dien gaarne in onze Gereformeerde kerken
zouden willen invoeren.
Onwillekeurig dacht ik dientengevolge: ach,
deze kwestie, die zoo menigmaal by de Chr.
Gereformeerden aan de orde was, treedt ook
alweer te voorschijn.
Het gold toen, natuurlijk, ook de kas, die
gebrek had. Yoor de kassen, die genoeg hebben
hoort men er niet van spreken. In plaats van
de zedelijke en geestelijke middelen m. i., ons
thans door den Heere gegeven wil men dood
eenvoudig die wereldsche middelen gebruiken.
De broeders, die dat willen, zeggen het is
volgens de Heilige Schrift en onze kerkenorde
ning roeping en plicht, het staat dus niet in
onze vrijheid, ja er mag geen willekeur zijn.
Doch daarover zijn wij het zoo goed eens
als de Gereformeerden het eens waren met de
Mennonieten, dat in ieder geval alleen godza-
liglijk bij den naam van God mocht worden
gezworen. Maar daarmee was de kwestie
tusschen hen niet uit, evenmin als ze tusschen
ons uit is, al zijn wy het eens over roeping,
plicht en willekeur.
In de zaak die ons thans bezig houdt, zeggen
wij gelijk de Mennonieten zeiden maar ten
onrechte in betrekking tot den eed, dat
het in strijd is met den geest des Nieuwen
Testaments, met de bedeeling dus waaronder
wij leven.
Roeping en plicht is het, naar ons vermogen
mede te zorgen, dat de kas voor d« Emeriti,
alsmede de kas der kerk het hare ontvangt,
dat zij ontvangt hetgeen noodig is. Maar
evenzeer is het roeping en plicht, te zorgen,
dat ook de kas voor de armen haar deel krijgt.
Ook moeten wy, die beweren dat de zending
van de kerken moet uitgaan, zorgen dat er
geld voor is, in de kerkelyke kassen.
En ik zou wel eens het bewys willen ge
leverd zien, dat het voor de laatstgenoemde
kassen niet insgelyks roeping en plicht is.
Het spreekt van zelf, dat een en ander
anders is bij de eerstgenoemde kassen. Doch
dat zegt niets. Het bewys moet geleverd
worden, dat de verplichting, die wy tegenover
den dienst des Woords hebben die maatregelen
eischt, terwyl de verplichting, die op ons rust