Uit Kerk en School.
Abt. 29. De Zendingsdirector leest een schrijven
▼oor d.d. 13 Augustus van Br. Huijsing uit Batavia,
waarin hij meldt, dat hij het schrijven van Deputaten
later beantwoorden zal. De behandeling dezer zaak
wordt aangehouden. Evenzoo de vele andere nog on
behandelde punten van het agendum verdaagd tot de
Kovember-vergadering, dewijl langer vergaderen nu
ten eenenraale onmogelijk is.
Aat. 30. Na een woord van dank aan de Kerken
van Arnhem, sluit de praeses, Ds. Van Minnen, de
negende zitting met dankgebed.
Op last en in naam van Deputaten
J. II. F ERIN GA, ücriba.
Utrecht, 1 October 1894.
En Asa riep tot den Heere, zijnen God, en
zeide: Heere! het is niets bij U, te helpen hetzij
den machtige hetzij den krachteloozehelp ons,
o Heere, onze God, want wij steunen op U, en
in Uwen naam zijn wij gekomen tegen deze
menigte, o HeereGij zijt onze God, laat den
sterfelijken mensch tegen U niets vermogen.
2 Kronieken 14 11.
Alzoo bad koning Asa, toen Zerah, de Moor,
tegen Juda kwam met een lieirvan duizend
maal duizend en driehonderd wagenen, en
reeds zeer dicht was genaderd. Koning Asa
had het leger niet verwaarloosd, integendeel
welgeoefend en welgewapend konden Juda
en Benjamin in het veld verschijnen. Bij het
naderen van Zerah is dan ook niet getalmd,
maar zoo spoedig mogelijk staat slagorde
tegenover slagorde. Doch waar schuilt nu
Asa's kracht? Hoort zijn gebed. Getrouw
en nauwgezet in den weg der middelen, is
zijne verwachting niet van de talrijkheid der
manschappen, en wat zou die ook baten,
waar zich een vijand kan opdoen (gelijk bier)
met het dobbel getal, noch van de deugde
lijkheid der wapenen, rondas en spies, boog
en schild, waar ook telkens nog weder beter
wapentuig wordt gesmeed, zijne verwachting
is van den Heere, den God, bekend, gevreesd
en gediend in Juda's stam
Hij is de Almachtige, onafhankelijk van
het aantal strijders, onafhankelijk van boog
of spies of geschut, waar Hij de overwinning
geven wil. En wat een heerlijke pleitgrond
In uwen naam zijn wij gekomen tegen deze
menigte. Het is een rechtvaardige krijg tot
zelfbehoud, tot behoud van voorrecht en roe
ping door God gegevei), aanvaard tegen eenen
vijand, die menscheneer en menschenkracht
laatdunkend stelt tegen Gods wil en werk, en
gereed staat (bij overwinning) Gods heilig
dommen te vertreden. Het is een gebed steu
nende op Gods beloften, op de vastheid zijns
verbonds. (Ziet ook 2 Kronieken 20: 413)
En de Heere hoorde zijnen knecht. De ver
schrikking des Heeren was over de vijanden.
De overwinning was volkomen.
En de vrucht van gebed en uitredding was
een zich bij vernieuwing en nauwer verbinden
aan den Heere en zijnen dienst.
Hoewel een langdurige vrede eene groote
zegen Gods is en de rampen des oorlogs mo
gen worden afgebeden, zoo zullen er toch
op aarde oorlogen zijn en het is ook voor
een Christenvolk niet denkbaar, dat het niet
een of anderen tijd in den oorlog wordt in
gewikkeld.
Zoolang wy in deze bedeeling zijn, zal er
ook teh oorlog geleerd moeten worden. Het
bedrijf van krijgsman is niet onvereenigbaar
met de vreeze Gods. Ook onze geschiedenis
en ook ons leger van den tegenwoordigen
tijd zelf levert hiervan de voorbeelden en de
bewijzen. En te wenschen ware, dat er meer
in waarheid godvruchtige krijgslieden waren.
Maar zou dan ook niet die krijgsmansstand
in de voorbidding van Gods volk moeten wor
den opgenomen. Zou er niet moeten worden
gesmeekt om den vrede, maar ook om bewaard
te blijven van allen oorlog, waarbij de vrij
moedigheid moest ontbreken, om gelijk Asa,
er Gods zegen over te vragen En is het
niet geoorloofd, ja plicht om bij den recht-
matigen krijg den zegen des Heeren op onze
wapenen af te smeeken
Wy gelooven, dat de rijke Oost-Indiën ons
gegevm zijn, om daarover eene Christelyke
voogdij uit te oefenen en dan ook de zege
ningen van die landen te genieten. In hoe
verre ons volk aan zijne roeping tegenover
die koloniën voldoet en voldaan heelt, laten
wij hier aan zijne plaats.
Maar wel moet bejammerd de weinige be
langstelling, nu bizonder van ons Christenvolk,
betreffende ons bestaan als volk en onze be
zittingen in andere werelddeelen. Ons Chris
tenvolk leeft hierin niet meer mede als vroe
ger, toen in tijden van nood de algemeene
bededagen werden gehouden. Het jammerlijk
liberalisme heeft teweeg gebracht, dat staat
en godsdienst veelszins in droevig gescheiden
toestand zijn geraakt, en is er maar al te
zeer in geslaagd, om ons Christenvolk met
zijnen godsdienst en gebed zich te doen te
rugtrekken in den kring van het persoonlijk
en kerkelijk leven.
Dat de laatste gebeurtenissen op Lombok,
het betreuren van de vele gevallenen in den
strijd aldaar, het gedenken aan de weduwen
en weezen, nog een middel zijn, om ons bij
onze roeping te bepalen. Dat er weder ver
band kome tusschen het gebed der geloovigen
en de ware belangen des vaderlands ook in
dezelfde krijgsverrichtingen in Indië, opdat
ons regeeren aldaar tot welzijn en tot be
scherming van den inlander moge dienen en
dat ook van onze regeering een krachtige
steun moge worden ondervonden, om de heide
nen te mogen brengen tot kennis van het
Evangelie.
Hulsebos.
Meer dan leedwezen, verontwaardiging
was in het hart van velen, na het lezen van
het stuk, dat Ds. S(ikkel)te 's Hage in de
»Zuid-Hollandsche Kerkbode" schreef, naar
aanleiding van de rede uitgesproken, door den
zeer onlangs benoemden docent, den WelEer-
waarden, Zeergeleerden heer P. Biesterveld.
Zou er geen verontwaardiging zijn in het
hart van Ds. Sikkel en van lien, die in dezen
denken als deze broeder, indien wij sinds j
onze vereeniging over de Vrije Universiteit
geschreven hadden, zooals ZEerw. en ande
ren het doen over de Theologische School
te Kampen
Wordt deze School niet zoo goed als ten
doode opgeschreven, wanneer Ds. Sikkel zegt
»Maar te Kampen moet het dan ook komen
tot een breken met wat ons gereformeerd
beginsel op kerkelijk gebied niet dragen
kan noch mag. De amfibie moet weg."
Zou het niet eerlijker geweest zijn, indien
de broederen, die de School eigenlijk weg wil
len hebben, het te 's Hage bij de vereeni
ging onomwonden en uitdrukkelijk gestelde
beding, dat zij blijven en door al de Kerken
aanvaard zou worden, niet hadden aange
nomen
Of wat moet men zeggen van iemand, die
op menigmaal en goed besproken huwelijks
voorwaarde, na het huwelijk, daarop tel
kens terug komt en deze op zijde zetten wil
Ds. Gispen schrijft in »De Bazuin" van
verledene week over de critiek van Ds. Sikkel
als volgt
>Deze broeder toetst het optreden van
Ds. Bos, het ambt van Docent of Hoogleeraar,
de School zelf, haar bestaan, haar verhou
ding tot de Kerk (plaatselijk), haar karakter
als School, aan de beginselen en regelen van
het Gereformeerde kerkrecht, en oordeelt, dat
deze handelingen voor de vierschaar van
het recht niet kunnen bestaan, dat de School
op die wijze is eene amfibie, (een halfslachtig
wezen, noch man noch vrouw), die weg moet.
Indien deze ernstig bedoelde critiek nu ook
ernstig wordt opgevat en tot ernstige be
spreking leidt, kan zy tot veel goeds leiden,
nevelen opheffen en de dingen tot duidelijk
heid en klaarheid brengen. Op mij echter
maakten de woorden van S. den indruk, dat
de geachte criticus, onder het schrijven,
niet geheel vrij was van hetgeen men ani
mositeit noemt, en ik vrees, dat zy hetzelfde
verschijnsel ook by anderen zullen opwek
ken. Moge mijne vrees beschaamd worden.
In 1889 was de School een der hoofdpun
ten, waarop de onderhandelingen tot veiee-
niging tijdelijk afknapten.
In 1891 nam de Synode te 's Gravenhage,
bij de hernieuwde onderhandelingen, de voor
waarde van het behoud der School als eigen
inrichting, niet der Kerk (plaatselijke) maar
der Kerken (alle plaatselijke Kerken saam) aan.
In 1892 werd de vereeniging gesloten en
bekrachtigd, met inbegrip der Theol. School,
als eigen inrichting der kerken.
In 1893 verklaarde de Generale Synode
met algemeene stemmen dat de Theologische
School, thans gevestigd te Kampen, die als ei
gen inrichting der Christelijke Gereformeerde
Kerk met hare fondsen aan de vereenigde
kerken is overgedragen en door deze is over
genomen, de eigen inrichting der Gereformeerde
kerken is, en dat het in geenen deele de be
doeling is deze op te heffen."
Deze dingen staan als palen boven water,
en het zullen sterke kiezentrekkers moeten
zijn, die deze palen uit den grond halen."
Wij gelooven ook, dat deze palen niet zoo
gemakkelijk uit den grond zullen worden
gehaald. Maar als wij het beeld van den
kiezentrekker, door Ds. Gispen gebruikt, voor
het uittrekken van palen, in anderen zin ne
men, namelijk, voor de operatie in den mond,
dan weten wij, dat het aanzetten der tangen
aan de kiezen en tanden pijn veroorzaakt, en
dies onrust en zenuwachtige gejaagdheid
daarenboven wordt het in vrede samenleven
en het komen tot ineensmelting er allesbe
halve door bevorderdhet vertrouwen wordt
er zelfs door geschokt.
Doch met de slotsom van Ds. Gispen ben
ik het ook niet eens. »Ik hoop," schrijft
Ds. G., »dat allen het zullen begrijpen, dat
men, in de dingen van het koninkrijk Gods,
met zuurdeeg meestal meer uitricht dan met
breekijzers."
In betrekking tot onze Theologische School
hoop ik, dat zij dat niet zullen begrijpen.
Noch zuurdeeg noch breekijzer wensch ik,
dat hier zal gebruikt worden. Maar is ech
ter dit lot ons beschoren, dan kies ik het
zichtbare en levenmakende breekijzer, boven
het lang verbórgen-werkend zuurdeeg, dat
men gewoon is in het midden van de maten
meels te leggen.
En wat onze Docent Biesterveld betreft,
als het waar is, wat Ds. Sikkel uit zijne rede
afleidt, dan had deze broeder m. i. beter ge
daan, wanneer hij gezegd had *lk kan u
niet dienen." Daar zwijgen later voor toestem
men kan worden gehouden, zou naar het my
voorkomt, een enkel woord niet te onpas zyn.
Ik vat zijne rede evenwel niet op, gelijk
dat Ds. Sikkel doet.
Ds. S. schrijft: >Over het Kerkelijk ambt
zal hij lessen geven, maar zelf in den dienst
der loetenschap staan."
Niet dus zoo vraagt de ondergeteeken-
de in den dienst der kerken? Sluit het
eene het andere uit?
Do rede van den heer Biesterveld zoo
gaat Ds. S. voort »laat dienaangaande geen
twijfel over. Zijneinauguratie moge hiermee
in tegenspraak zijn 1) zijne benoeming principi
eel niet te rechtvaardigen en het kaderwaarin
hij zich bevindtmoge al niet beantwoorden aan
de positiedie de heer Biesterveld INNAM l
Zie, indien dit zoo is, dan had Ds. Bies
terveld immers beter gedaan de benoeming
niet aan te nemen.
Is het in betrekking tot de Theologische
School waar, wat Ds. S. verder van »den
jeugdigen hoogleeraar" in casu zegt»Hij
ontkent het recht van het kerkelijk ambt oin
te schoolmeesterenhij wijst het kerkelijk
instituut binnen de van God gegeven grens
terughij trekt tegen den dooperschen geest
het zwaard der waarheid" enz. >Zoo mogen
wij dan dit feit met dankbaarheid begroeten
en in den verwarden toestand, waarin wy ons
met de Kamperschool bevinden, een beroep
doen op professor Biesterveld".
Zal dat beroep, in den geest van broeder
Sikkel genomen, opgaan Wat zegt hiervan
professor Biesterveld? "j
(1) Ik cursiveer.
LittoouJ