Uit Kerk en School. eenig Koningschap van Christus in de kerk en van de vrijheid dier kerk onder haar eenig hoofd uitgesproken. Herhaaldelijk gaf de joodsche raad aan de Apostelen den last om van de waarheid, die naar de godzaligheid is, te zwijgen en zich niet meer te gedragen als gezanten van den Koning der kerk. Maar, hoe stiptelijk de Apostelen ook predikten, dat de overheid als Gods dienaresse op haar gebied moet worden geëerbiedigd, toch wezen zij beslist elk bevel at, dat in strijd was met het koningschap van Christus in zijne Kerk. De 14den dezer maand is het zestig ja ren geleden, dat te Ulrum door den kerkeraad en een groot deel der gemeente onder de lei ding van den leeraar Hendrik de Cock open lijk werd gebroken met de anti-christelijke macht en instellingen in de kerk, om voortaan alleen naar den Woorde Gods te leven en geregeerd te worden. Het was een klein en bij de wereld veracht kuddeke, dat zulks durfde te bestaan. Doch het geschiedde niet in eigen kracht, maar in diepe afhankelijkheid van den fleereWij zien hier weer de wondere leidingen van Gods voorzienigheid. Niet in het machtige centrum Rome, maar in het kleine Wittenberg, niet door de hand van een machtig prelaat, maar door den onaanzienlijken en armen monnik, Martin Luther, gat de Fleere verlossing in de zestiende eeuw, niet van Parijs, maar van het geringe Genère ging het licht der waar heid wederom uit. Zoo ook hier, niet te s Gravenlxageniet in eene of andere aanzien lijke gemeente, maar te Ulrum kwam het eerst tot reformatie, te Ulrum, dat, evenals Wittenberg zonder Luther en Genève zonder Calvijn, eene voor de meesten onbekende plek gronds zou zijn, als de Cock er niet hadde geleden en gestreden. En dit heerlijk beginsel zou ook niet zon der beproeving en lijden doorwerken. Letterlijk alles spande tegen de Cock en zijne broederen tezamengeweld en list, smaad en hoon, bedekte en openbare bestrij ding. Met welke bezwaren hebben de gehoor zame gereformeerden in die dagen niet te worstelen gehad En dan zoovele geloovigen, vanwie hartelijke steun had mogen verwacht worden, en die niet alleen werkeloos bleven, maar zelfs tegenstonden En toch heeft het beginsel te Ulrum, in kinderlijke getrouwheid zonder om te zien naar hetgeen achter is beleden, doorgewerkt. Geen vijandschap of vervolging of smaad heeft dit kunnen beletten. Van de tegenstre vende broeders zijn telkens nieuwe scharen gewonnen, en werd ook al aan eene andere wyze, om het hierboven geschreven beginsel te belijden, de voorkeur gegeven, in 1886 en volgende jaren was het in den grond dezelfde actie als in 1884. 14 October 1834. Ulrum in de vrijheid En thans na zestig jaren. Meer dan zeven honderd gereformeerde kerken over het gansche vaderland verspreid. En wat is er van den laster en van den spot der vijanden geworden Maar ook nu geldt hetdie roemtroeme in den IIeere Ul rum heeft maar kort haren leeraar meer be zeten, en reeds vroegtijdig heeft de Heere zijnen dienaar van zijnen post opgeroepen. Wij moeten èn de Cock èn Ulrum weder uit het oog verliezen, om te staren op Hem, die gezegd heeftde poorten der hel zullen mijne gemeente niet overweldigen. Ziet op Gods trouw, op zijne ontferming over zijn schuldig volkWeer mag de zui vere waarheid aan zoo vele plaatsen geleerd en in 't opzicht toegepast worden Zoo werpt de Geest eene banier op, wanneer de vijand aankomt als een waterstroom. En nog is de beweging niet tot staan. Nog is de steen van 't Godsrijk aan het vallen. Hij zal worden tot eene grooten berg. Maar ons wordt toegeroepen :Houdt icat gij hebt, opdat niemand uwe kroon roove. Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid omvangen. En boven dit alles doet aan de liefdede welke is de band der volmaaktheid. En de vrede Gods heersche in uwe harten, tot welken gij ook ge roepen zijt in een lichaam en weest dankbaar. Hulsebos. 'MS •■■«B Achtergeblevenen. Onze waarde br. Klaarhamer schrijft in de Utreclitsche Kerkbode over de achtergebleven en, die, hoewel Gereformeerd in belijdenis, niet met ons medegingen. Het verblijdt ons, dat dit punt wordt aan geroerd. Immers wij kunnen elkander niet missen, wij zijn leden eens gezins. Zij mogen ook niet den indruk krijgen, dat wij even gemakkelijk zonder hen kunnen leven. Zulk een zelfgenoegzaamheid is niet uit den Heiligen Geest. Die is uit den duivel, die de groote egoïst is bij uitnemendheid. Neen, het lichaam van Christus kan geen enkel lid missen. Ook gaat het niet aan, iemand maar dade lijk voor een vijand te houden. Zijn er geene geloovigen, in wier hart een beginsel de3 levens is op te merken, misschien, meer dan bij ons zeiven maar die zitten in alle kluisters der zonde en der vrees voor anderen. Lazarus was opgewektmaar zat nog ge huld in grafdoeken, en moest daarvan ont daan worden. Broeders en zusters in Christus, wij mogen niet zonder onze andere geestelijke familie willen leven. Wij behooren bij elkander. En wij mogen op elkander werken. Niet om proselieten te maken. Dat is een vleesche- lijk werk. Maar gedreven door liefde, door eenheid des geestes, omdat wij elkander niet kunnen missen. En o, laten de achtergeblevenen steeds be merken, dat wij hen lief hebben. Dat wij elkander lief hebben kan men ons toch nooit kwalijk nemen. En als wij tot hen gaan, laat het niet zijn, dan nadat wij onüfe knieën voor den Heere gebogen hebben opdat Hij ons wijsheid geve en met liefde vervuld te zijn,wanneer wij met anderen spreken, opdat de Heere zelf ons eene goeden ingang bane in het hart van hen, met wie wij spreken. Het luistert in deze zoo nauw. Wij hooren zoo licht een woord, dat prik kelt. En dan worden wij ook zoo licht ge prikkeld. Een enkele verkeerde geest bederft alles. Eene enkele doode vlieg doet de zalf, de beste zalf des apothekers stinken. Het kan niets lijden. Eén enkele verkeerde insnijding des heelmeesters kan veel kwaad doen. En zoo ook verderft een haastig woord soms zeer veel. De beste woorden, niet in 's fleeren Geest gesproken, doen meer kwaad dan goed. Dat ziet gij aan de vrienden van Job. De geest deugde niet, waarin zij spraken. En dat ge voelde Job heel wel. Wij moeten leeren alles te verdragen om Christus wil- Wij mogen nooit boos worden. Verdragende moeten wij heerschen. Zóó ook overwint de Heere de Zijnen. Wij mogen wel wijzen op onze roeping, ook op kerkelijk gebied. Maar altijd beden kende, dat wij zelf zoo lang ontrouw geweest zijn, en dat wij helaas, nog zulke ellendige menschen zijn, dat er aan ons niets liefelijks is. Hoe meer wij erkennen de ellende in ei gen boezem, hoe beter een ander ons verdra gen kan. Niets maakt anders welgezinde menschen meer afkeerig, dan dat wij roemen in het vleesch. Er is niet te roemen dan al leen in den Heere. Laat ons derhalve winnen in innerlijke kracht, staan in de mogendheid des Heeren, vervuld zijn met de liefde Gods in Christus, zoeken boven alles 's Heeren eer en het heil ook van hen, die wel bij ons behooren, uit kracht van eenheid in belijdenis, maar die nog verre van ons afleven, vanwege verschil van meening op het gebied van het kerkelijk leven. Toch zijn er zoo velen, met wie wij eenmaal in den hemel hopen te leven. Geve de Heere, dat wij langzamerhand ook kerkelijk één worden. Mocht vooral de Geesteseenheid in Christus ons al dichter naar elkander toe drijven en inniger aan elkander verbinden, totdat wij daar zijn, waar al Gods volk één is, en waar alles wordt opgenomen, wat God zelf verko ren heeft ten leven, en dat om vergaderd rondom den troon en vereenigd door den Heiligen Geest, den Heere eeuwig te loven en te pry zen. {Er. Kb.) P. v. A. Dit warme en ernstige s. woord op zijn tijd" van onzen geliefden Broeder Ploos van Amstel, verdient ook in het Zuiden wel ern stige overdenking en naleving. De Heere ze- gene het. Hij geve, dat op elk gebied steeds meer de geestelijke zijde der zaak voorop kome en het geestelijke op geestelijke wijze behan deld worde. Een opheldering. Van verschillende zijden heeft men verwon dering getoond, dat onze zendeling Pos in zijn brief (Kerkbode Nr. 85) wél verhaalt van de Heidensche plechtigheden door hem bijgewoondmaar niet zegt, of hij daarbij het Evangelie verkondigd heeft. Deze verwondering heeft ons verblijd, 't Is een stap vooruit, wanneer men zich gaat verwonderen over berichten uit onze Zending. Verwondering, ja al ware 't zelfs afkeuring, is ons veel liever dan dat kalme vergeten en veronachtzamen, waaraan zoo menigeen zich jarenlang heeft schuldig gemaakt. Verblijdend is echter ook, dat hier geen reden is voor verwondering of afkeuring. Eer voor bewondering (al is dat nu ook weer niet noodig) dan voor verwondering zou hier re den zijn. 't Immers reeds zeer verblijdend, dat onze Broeder, al is hij nog niet zoolang te Melolo, toch reeds met de Soembaneezen van Kendet, Petawang, en elders, op zoo fa- miliaren voet is. Verblijdend dat hij van hun godsdienstige" plechtigheden door hen zei ven wordt op de hoogte gebracht. Verblijdend, dat hij althands zóóveel van hun taal verstaat als uit zijn brief blijkt. En dewijl hij nu ar beidt onder de Savoeneesche kolonisten in plaats van onder de eigenlijke Soembaneezen, zou het best hebben kunnen gebeuren, dat hij voor een gesprek over aan hen onbekende geestelijke dingen nog niet genoeg kennis had in zoo betrekkelijk korten tijd. Toch is waarschijnlijk hierin de reden niet van zijn zwijgen over wat hij zelf er mag gezegd hebben. Zijn doel was, om aan zijn lezers te zeggen, wat de Soembaneezen gezegd en gedaan hebben. Welnu dit vertelt hij dan ook. Meer te vertellen had hij niet beloofd. Voor zijn doel (de Soembaneezen te doen kennen) was dat bovendien niet noodig. Ook niet voor de kerken, die uit zijn andere brie ven weten, dat hij arbeidt. En hoe zijn hart er by gesteld was, toont ook deze brief zelf. Geve de Heere maar veel gebed voor dit volk, dat in de duisternis woont! Feeing a Dat de Heilige Schrift zich aan ons aan dient als geschreven onder de geheel eenige leiding des Heiligen Geestes bleek, dunkt ons, reeds uit het weinige, dat wij de verle- dene week er uit aanhaalden en er over schre- ven. Door twee wonderen hebben wij haar van den Heere ontvangen door het wonder der openbaring aan de Profeten en Apostelen en door het wonder des Heiligen Geestes in het werk der schrijvers. Wanneer wij haar nu niet aannemen, ge lijk zij zich aan ons aandient, plaatsen wij ons boven haar. Dat nu is, gedachtig aan de uitspraken, die zij daarover doet, den verheven inhoud dien zij heeft, de reine en heilige geboden,

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1894 | | pagina 2